16
Tengo: Ik ben
blij dat je het mooi vindt
Nadat Tengo zich tien dagen lang uit de naad had gewerkt om Een pop van lucht te herschrijven zodat het er splinternieuw uitzag en hij het resultaat bij Komatsu had ingeleverd, leek de storm uitgewoed en brak er voor hem een vreedzame tijd aan. Drie dagen in de week gaf hij zijn lessen aan het bijlesinstituut, één keer in de week ontmoette hij zijn getrouwde vriendin, en de rest van zijn tijd besteedde hij aan het huishouden, aan wandelen en aan het schrijven van zijn eigen roman. Op die manier ging april voorbij. De kersenbloesems vielen, het nieuwe blad verscheen aan de bomen, de magnolia’s bloeiden, het seizoen schreed gestaag voort. De dagen gleden voorbij met de grootste regelmaat en zonder dat er iets noemenswaardigs gebeurde. Dit was het leven zoals Tengo het eigenlijk het liefst zag: de ene week automatisch overvloeiend in de andere zonder dat je er een grens tussen kon trekken.
Eén verandering merkte hij echter op – een goede verandering. Terwijl hij aan zijn eigen roman werkte, realiseerde hij zich dat er in hem een nieuwe bron was ontsprongen. Het was geen bron waaruit het water klaterend voortgutste. Het was eerder een bescheiden bronnetje dat tussen de rotsen opwelde. Maar hoe weinig water het ook gaf, het droogde nooit op. Tengo haastte zich niet, hij raakte niet in paniek, hij wachtte geduldig tot zich in het holletje tussen de rotsen voldoende water had vergaard om het er met zijn hand uit te kunnen scheppen. Daarna was het alleen een kwestie van aan zijn bureau gaan zitten en opschrijven wat hij geschept had. Op die manier ging het verhaal vanzelf vooruit.
Terwijl hij geconcentreerd en zonder aan iets anders aandacht te besteden aan Een pop van lucht had zitten werken, was het rotsblok er misschien af gewenteld dat de bron altijd had afgedekt. Hoe het kwam begreep Tengo zelf niet, maar hij had duidelijk een gevoel alsof er een zwaar deksel eindelijk opzij was geschoven. Hij voelde zich lichter geworden. Het was alsof hij uit een benauwde ruimte naar buiten was gekomen en vrijelijk zijn armen en benen kon bewegen. Hij nam aan dat Een pop van lucht iets in hem had wakker geroepen dat altijd in hem had gesluimerd.
Tengo besefte ook dat er een ambitie in hem was geboren, en dat was hem tot nu toe maar heel zelden overkomen. Op de middelbare school en op de universiteit hadden zijn judocoach en zijn oudere clubgenoten het zo vaak tegen hem gezegd: ‘Je hebt talent, je bent sterk, je oefent veel, maar je wil gewoon niet.’ Daar hadden ze zeker gelijk in gehad. De wil om te winnen was bij hem maar heel zwak aanwezig. Daarom bracht hij het telkens tot de halve finales, of de finales zelf, maar als het er echt op aankwam, liet hij het meestal afweten. En niet alleen in judo, in alles eigenlijk. Misschien was hij gewoon te aardig. In elk geval ontbrak het hem aan verbetenheid. Met schrijven was het al precies hetzelfde. Zijn stijl was beslist niet slecht, en hij was best in staat om een interessant verhaal te vertellen, maar de kracht om desnoods met gevaar voor eigen leven een beroep op de lezer te doen bezat zijn werk niet. Als je was uitgelezen, voelde je dat het ergens tekortschoot. Dat verklaart waarom hij het telkens tot de laatste ronde schopte, maar de Debutantenprijs zelf nooit won. Komatsu’s advies was een schot in de roos geweest.
Maar nadat hij Een pop van lucht had herschreven, voelde Tengo voor het eerst van zijn leven een zekere ergernis. Terwijl hij ermee bezig was, had hij voor niets anders oog gehad. Hij schreef maar door en schreef maar door zonder ergens anders aan te denken. Toen hij echter het voltooide manuscript bij Komatsu had ingeleverd, werd hij overweldigd door een ontzettend gevoel van onmacht, en toen hij daar enigszins overheen was, door iets wat verdacht veel op woede leek en dat uit het centrum van zijn lichaam kwam opborrelen. De woede was tegen hemzelf gericht. Heb ik me daar het verhaal van iemand anders geleend en dat als een gewone oplichter herschreven! En met nog wel veel meer enthousiasme dan een van mijn eigen verhalen! Tengo schaamde zich rot als hij eraan dacht. Een echte schrijver zoekt in zichzelf naar het verhaal dat daar verborgen ligt en drukt dat in de juiste bewoordingen uit! Wat ben jij toch voor lamstraal? Als je even je best doet, kun jij ook zo’n verhaaltje schrijven. Zo is het toch?
Misschien, maar dat moest hij eerst maar eens bewijzen.
Tengo scheurde al zijn oude manuscripten kapot en begon aan een volledig nieuw werk. Hij sloot zijn ogen en luisterde lang en aandachtig naar wat dat bronnetje in hem te vertellen had. Toen welden de woorden vanzelf in hem op. Tengo zette ze ongehaast en met kleine beetjes tegelijk op papier.
==
Begin mei kreeg hij voor het eerst in lange tijd een telefoontje van Komatsu. Het was bijna negen uur ’s avonds.
‘Nou, gefeliciteerd!’ zei Komatsu met een stem waarin je als je goed luisterde een zekere mate van opwinding kon ontdekken. Bij Komatsu kwam zoiets hoogstzelden voor.
Tengo kon aanvankelijk niet begrijpen waar Komatsu het over had.
‘Waarmee?’
‘Moet je dat nog vragen? Een pop van lucht heeft de Prijs voor Literair Debutanten gewonnen! Een unanieme beslissing van de jury. Er hoefde nauwelijks over gediscussieerd te worden. Nou ja, vind je het vreemd, met zo’n sterk boek? In elk geval, er is weer beweging in de situatie gekomen, en omdat jij en ik allebei in hetzelfde schuitje zitten, moeten we elk onze rol naar behoren vervullen.’
Tengo wierp een blik op de muurkalender. Natuurlijk! Vandaag was de jury van de Debutantenprijs bijeengekomen. Hij was zo opgegaan in zijn eigen roman dat hij de tijd helemaal was vergeten.
‘Dus wat gebeurt er nu?’ vroeg Tengo. ‘Ik heb het nu over het tijdsschema.’
‘Morgen komt de uitslag in de krant. Alle landelijke dagbladen wijden er wel een stukje aan, misschien zelfs met foto. Een mooi meisje van zeventien – alleen dat al zal de nodige beroering veroorzaken. Je moet het me niet kwalijk nemen, maar dat is wel even ander nieuws dan wanneer de Debutantenprijs was gewonnen door, laten we zeggen, een dertigjarige wiskundeonderwijzer op een bijlesinstituut die eruitziet als een beer die net uit zijn winterslaap is ontwaakt.’
‘Een verschil van dag en nacht,’ zei Tengo.
‘De prijsuitreiking vindt plaats op 16 mei, in een hotel in Shinbashi. En die wordt gevolgd door een persconferentie.’
‘En is Fukaeri daarbij aanwezig?’
‘Dat zal wel. Deze ene keer tenminste. De winnares van de Prijs voor Literair Debutanten kan bezwaarlijk wegblijven van haar eigen prijsuitreiking. Als we dat zonder kleerscheuren overleven, gaat de rest van een leien dakje. Absolute discretie! “Het spijt ons verschrikkelijk, maar de schrijfster heeft er een hekel aan om in het publiek te verschijnen.” Zolang we die tactiek maar consequent volgen, wordt niemand er ook maar iets wijzer van.’
Tengo probeerde zich voor te stellen hoe het eraan toe zou gaan als Fukaeri in de zaal van een hotel een persconferentie bijwoonde. Rijen microfoons, een vuurwerk van flitslampjes. Bij nader inzien gaf hij de poging maar op.
‘Bent u echt van plan om een persconferentie te houden?’
‘Als we dat niet doen, slaan we een erg raar figuur.’
‘Dat wordt een ramp! Let op mijn woorden.’
‘Daarom moeten we er ook voor zorgen dat het géén ramp wordt. En dat is jouw werk, Tengo.’
Tengo gaf geen antwoord. Onheilspellend donkere wolken stapelden zich op aan de horizon van zijn bewustzijn.
‘Hé, ben je er nog?’ vroeg Komatsu.
‘Ja,’ zei Tengo. ‘Wat bedoelt u in godsnaam met “mijn werk”?’
‘Nogal wiedes. Jij moet Fukaeri coachen in hoe het er bij een persconferentie aan toegaat. De vragen die er gesteld worden, zijn allemaal zo’n beetje hetzelfde. Daar bereid je dus de antwoorden op voor, en die stamp je er bij Fukaeri in. Je bent onderwijzer op een bijlesinstituut, zoiets moet jij toch kunnen!’
‘En dat moet ík doen?’
‘Ja. Fukaeri vertrouwt je nu eenmaal. Als jij iets zegt, luistert ze. Ik hoef het niet te proberen. Ik heb haar nog niet eens mogen ontmoeten.’
Tengo zuchtte. Het liefst had hij met het hele probleem van Een pop van lucht niets meer te maken gehad. Hij had zijn opdracht uitgevoerd, en nu wilde hij zich helemaal aan zijn eigen werk wijden. Maar hij had een voorgevoel gehad dat dit niet zo makkelijk zou gaan als hij dacht, en boze voorgevoelens komen veel vaker uit dan rooskleurige.
‘Heb je overmorgen ’s avonds tijd?’ vroeg Komatsu.
‘Ja.’
‘Goed. Ga dan naar de koffieshop in Shinjuku waar wij altijd afspreken. Fukaeri zal er ook zijn.’
‘Het spijt me, meneer Komatsu, maar dit is te veel gevraagd. Ik weet zelf ook niet hoe het er bij zo’n persconferentie aan toegaat. Ik heb zelfs nooit een persconferentie bijgewoond!’
‘Jij wilt toch schrijver worden? Nou, gebruik dan je fantasie! Je iets voorstellen dat je nog nooit gezien hebt – is dat niet het werk van een schrijver?’
‘Maar nadat ik Een pop van lucht had ingeleverd, hoefde ik toch niets meer te doen? Ik kon teruggaan naar de bank en op mijn gemak toekijken hoe het spel verderging – dat hebt u verdorie zelf gezegd!’
‘Tengo, als dit iets was dat ik zelf kon doen, deed ik het ook, en met liefde. Dacht je soms dat ík het leuk vind om anderen telkens iets te vragen? Maar dit kan ik niet, en daarom doe ik dit verzoek aan jou. Het is als een boot die met een noodvaart een stroomversnelling af gaat. Ik heb allebei mijn handen nodig om het roer vast te houden, dus ik laat de peddel aan jou over. Als jij niet in staat bent om te peddelen, kapseist de boot, en dan komen we met z’n allen in het water terecht – Fukaeri incluis. En dat wil je toch niet?’
Tengo slaakte nog eens een zucht. Hoe kwam het toch dat hij altijd in een situatie verzeild raakte waarin hij niet kon weigeren?
‘Goed, meneer Komatsu, ik zal zien wat ik kan doen. Maar u begrijpt zeker wel dat ik niets kan beloven?’
‘Dat is voldoende, Tengo. Ik zal je eeuwig dankbaar zijn. Fukaeri lijkt zich nu eenmaal vast te hebben voorgenomen alleen met jou te praten,’ zei Komatsu. ‘O, nog één ding. We beginnen een nieuwe zaak.’
‘Een nieuwe zaak?’
‘Ja. Bureau, kantoor, productie... De naam doet er niet toe. In elk geval, een maatschappij die Fukaeri’s literaire activiteiten regelt. Natuurlijk bestaat hij alleen op papier. Officieel zal Fukaeri al haar honoraria van de maatschappij ontvangen. Professor Ebisuno wordt directeur, en jij komt ook op de loonlijst. In wat voor functie, dat maken we later wel uit, maar in elk geval krijg je een salaris uitbetaald. Zelf doe ik ook mee, maar zonder dat mijn naam in de openbaarheid komt. Als de mensen horen dat ík erbij betrokken ben, levert dat namelijk problemen op. Op die manier verdelen we de winst. Jij hoeft alleen maar je stempel op wat formulieren te zetten, en ik zorg voor de rest. Een van mijn kennissen is een heel goede jurist.’
Tengo dacht even na. ‘Zou u het heel erg vinden om mijn naam van die lijst te schrappen, meneer Komatsu? Geld wil ik niet. Ik heb Een pop van lucht met plezier herschreven, en ik heb er al doende heel wat van opgestoken. Ik vind het ontzettend fijn voor Fukaeri dat ze de prijs heeft gewonnen, en ik zal mijn uiterste best doen om haar op de persconferentie voor te bereiden, maar met die nieuwe maatschappij wil ik niets te maken hebben – dat is me veel te link. Dat is niets anders dan georganiseerde oplichterij.’
‘Je kunt niet meer terug, Tengo,’ zei Komatsu. ‘Georganiseerde oplichterij? Als je het zo stelt, heb je misschien gelijk. Zo kun je het zien, dat klopt. Maar dat wist jij ook, nog voor je eraan begon. Fukaeri bestond helemaal niet, ze was een halve illusie, en wij hebben een auteur van haar gemaakt, in de eerste plaats om de wereld te belazeren. Waar of niet? Vanzelfsprekend is daar ook geld bij betrokken, en om dat naar behoren te regelen, heb je een goed georganiseerd systeem nodig. Dit is geen spelletje voor kleine kinderen! Je kunt wel zeggen van: “Ik ben bang, ik wil er niets meer mee te maken hebben. Geld hoef ik niet”, maar daar luistert niemand naar. Als je uit de boot wilde stappen, had je dat veel eerder moeten doen, toen het water nog kalm was. Nu is het te laat. Om juridisch een nieuwe zaak te kunnen opzetten, heb je een zeker aantal mensen nodig, al is het alleen maar in naam, en je kunt hier bezwaarlijk mensen bij betrekken die niets van de omstandigheden af weten. Je móét meedoen, Tengo. Je kunt geen nee meer zeggen. De boot vaart verder, en met jou aan boord.’
Het duizelde Tengo, maar er wilde niet één goed idee bij hem opkomen.
‘Eén vraag,’ zei hij. ‘Als ik u zo hoor, is professor Ebisuno van plan zijn volledige medewerking aan dit project te geven. Hij lijkt er ook al in te hebben toegestemd om directeur te worden van de nieuwe maatschappij, al bestaat die alleen op papier.’
‘Als Fukaeri’s voogd is Ebisuno van alle omstandigheden op de hoogte. Niet alleen dat, maar hij is het er ook mee eens en heeft zelfs het startsignaal gegeven. Na dat verhaal van jou over je bezoek aan zijn huis heb ik hem meteen opgebeld. Natuurlijk wist hij nog precies wie ik was. Hij wilde alleen uit jouw mond horen wat jouw indruk van me was. Volgens hem was je oordeel over mijn karakter bijzonder scherpzinnig. Wat heb je hem precies over me verteld?’
‘Wat voor voordeel hoopt professor Ebisuno erbij te behalen door hieraan mee te werken? Ik kan me niet voorstellen dat het hem om het geld te doen is.’
‘Daar heb je gelijk in. Hij is er de man niet naar om zich druk te maken voor een hongerloontje als dit.’
‘Precies. Dus waarom zou hij zich inlaten met dit heikele project? Wat is zijn belang hierbij?’
‘Ja, dat weet ik ook niet. Hij is nu eenmaal een ondoorgrondelijk figuur.’
‘Als zelfs u hem niet kunt doorgronden, meneer Komatsu, wil dat zeggen dat hij een wel heel diepe bodem heeft.’
‘Hmmm,’ bromde Komatsu. ‘Hij ziet er op het eerste gezicht wel uit als een onschuldige ouwe opa, maar in feite is het een mysterieus heerschap.’
‘In hoeverre is Fukaeri van dit alles op de hoogte?’
‘Van wat wij achter de schermen uitspoken weet ze niets, en ze hoeft ook niets te weten. Ze stelt het grootste vertrouwen in Ebisuno, en ze heeft ook een goede indruk van jou. Vandaar dat ik je nu om een gunst sta te smeken.’
Tengo pakte de hoorn over in zijn andere hand. Hij moest koste wat het kost proberen om de ontwikkelingen voor te blijven.
‘Maar professor Ebisuno is geen geleerde meer. Hij heeft ontslag genomen bij zijn universiteit, en boeken schrijft hij ook niet meer.’
‘Ja, met de wetenschap heeft hij alle banden verbroken. Hij was ooit een begaafd geleerde, maar volgens mij is hij er niet rouwig om dat hij de academische wereld vaarwel heeft gezegd. Hij heeft nooit goed overweg gekund met autoriteiten en organisaties. In wezen is hij een non-conformist.’
‘Waar leeft hij nu dan van?’
‘Hij is effectenmakelaar,’ zei Komatsu. ‘Of als je die term te ouderwets vindt, hij is “beleggingsadviseur”. Hij trekt kapitaal van buiten aan, belegt dat, en strijkt de winstmarge op. Hij daalt zelden van zijn bergtop af. Al zijn instructies om te kopen of te verkopen geeft hij vanaf daar. Hij heeft een griezelig goede intuïtie, maar zijn analyses zijn ook uitstekend, en hij heeft zijn eigen systeem ontwikkeld. Eerst deed hij het alleen als hobby, maar nu is het in feite zijn werk. Dat is het zo’n beetje. In beurskringen moet hij beroemd zijn. Eén ding kun je met zekerheid van hem zeggen, en dat is dat hij niet om geld verlegen zit.’
‘Ik zou niet weten wat culturele antropologie met de effectenhandel te maken heeft.’
‘Dat weet niemand. Behalve hij.’
‘En u vindt hem ondoorgrondelijk.’
‘Precies.’
Tengo drukte met zijn vingers tegen zijn slaap. Toen gaf hij het op.
‘Goed dan,’ zei hij gelaten. ‘Overmorgen om zes uur ’s avonds ontmoet ik Fukaeri in onze koffieshop in Shinjuku, en dan zal ik haar het een en ander uitleggen over de komende persconferentie. Bent u nu tevreden?’
‘Het tafeltje is al besproken,’ zei Komatsu. ‘En til er niet te zwaar aan, hè Tengo? We laten ons met de stroom meedrijven. Zulke dingen komen in een mensenleven niet zo vaak voor. Het is de wereld van een uitbundige schelmenroman, moet je maar denken. We bereiden ons op het ergste voor en snuiven de zware lucht van het kwaad met genoegen op. We genieten van de stroomversnelling. En als we over het randje van de waterval gaan, dan gaan we samen, in stijl!’
==
Twee avonden later, in de koffieshop in Shinjuku, had Tengo zijn afspraak met Fukaeri. Ze droeg een dunne zomertrui die de vorm van haar borsten goed liet uitkomen, en een spijkerbroek met smalle pijpen. Haar haar was lang en sluik, en haar huid glansde. Alle mannen aan de omringende tafels wierpen tersluikse blikken in haar richting. Tengo kon hun ogen voelen, maar Fukaeri zelf leek zich nergens van bewust. Komatsu had gelijk: als bekend werd dat dit meisje de Prijs voor Literair Debutanten in de wacht had gesleept, zou je eens wat zien.
Fukaeri had al gehoord dat haar verhaal de prijs had gewonnen, maar ze leek niet bijzonder blij of opgewonden. De hele prijs liet haar koud. Hoewel het een zomerse dag was, had ze warme chocola besteld, en nu zat ze die langzaam en aandachtig te drinken, met haar handen om het kopje heen. Ze had nog niet over de persconferentie gehoord, maar toen Tengo haar erover vertelde, reageerde ze hoegenaamd niet.
‘Je weet toch wat een persconferentie is, hè?’
‘Persconferentie,’ herhaalde ze.
‘Jij zit op een verhoging, en dan stellen de journalisten van de kranten en weekbladen je vragen. Foto’s nemen ze ook. Misschien zijn er zelfs wel televisiecamera’s. Jouw antwoorden worden over het hele land verslagen. Het komt maar zelden voor dat een meisje van zeventien de Debutantenprijs wint, dus dat is groot nieuws. En dan het feit dat de jury unaniem was in zijn oordeel – dat maakt het nog groter. Dat komt namelijk ook weinig voor.’
‘Stellen ze vragen,’ vroeg Fukaeri.
‘Zij stellen vragen, en daarop moet jij antwoord geven.’
‘Wat voor vragen.’
‘Allerlei vragen. Over het boek, over jezelf, je privéleven, je hobby’s, je plannen voor de toekomst. Dus je kunt er beter nu maar vast over gaan nadenken hoe je op die vragen zult antwoorden.’
‘Waarom.’
‘Dat is veiliger. Dan zit je niet te hakkelen en te stotteren, en je zegt ook geen dingen die verkeerd kunnen worden uitgelegd. Het kan nooit kwaad om je daar tot op zekere hoogte op voor te bereiden. Proefdraaien, zogezegd.’
Fukaeri dronk zwijgend haar chocola, maar ze keek Tengo aan met een blik die duidelijk zei: ‘Ik heb totaal geen belangstelling voor dat soort dingen, maar als jij het nodig vindt...’ Af en toe waren haar ogen welsprekender dan haar mond. Op z’n minst spraken ze met meer zinnen. Maar alleen met blikken hield je geen persconferentie.
Tengo deed zijn aktetas open en haalde er een vel papier uit, waarop hij alle vragen had geschreven die volgens hem op een persconferentie gesteld konden worden. De avond tevoren had hij zijn hersens gepijnigd om die lijst op te stellen.
‘Goed. Ik stel jou een vraag, en dan doe jij alsof ik een journalist ben, en geef je daarop antwoord. Lukt dat?’
Fukaeri knikte.
‘Hebt u tot nu toe veel geschreven?’
‘Ja,’ zei Fukaeri.
‘Wanneer bent u met schrijven begonnen?’
‘Al heel lang geleden.’
‘Dat gaat lekker,’ zei Tengo. ‘Kort maar krachtig, en vooral niet te veel zeggen. Heel goed. Wat je eigenlijk bedoelt, is dat Azami al lang geleden begonnen is het voor je op te schrijven, nietwaar?’
Fukaeri knikte.
‘Dat vertel je ze dus niet. Dat blijft tussen jou en mij.’
‘Dat vertel ik ze niet,’ zei Fukaeri.
‘Toen u het manuscript inzond, had u er toen enig vermoeden van dat u deze prijs zou winnen?’
Ze glimlachte, maar deed haar mond niet open. Er viel een stilte.
‘Daar wil je liever niet op antwoorden, hè?’ vroeg Tengo.
‘Nee.’
‘Hindert niet. Wanneer je niet wilt antwoorden, zeg je gewoon niks en lach je vriendelijk. Het zijn toch allemaal stomme vragen.’
Fukaeri knikte weer.
‘Waar hebt u het verhaal van Een pop van lucht vandaan?’
‘Van de blinde geit.’
‘ “Blind” is niet zo goed,’ zei Tengo. ‘Je kunt beter zeggen “visueel gehandicapt”.’
‘Waarom.’
‘ “Blind” is een discriminerend woord. Als je zulke woorden gebruikt, loop je het gevaar dat je een of twee journalisten een hartverzakking bezorgt.’
‘Wat is een discriminerend woord.’
‘Het duurt te lang om dat allemaal uit te leggen. In elk geval, kun je in plaats van “de blinde geit”, “de visueel gehandicapte geit” zeggen?’
Na een korte stilte zei Fukaeri: ‘Dat heb ik van de visueel gehandicapte geit.’
‘Heel goed!’ zei Tengo.
‘Mag “blind” niet,’ vroeg Fukaeri nog eens voor de zekerheid.
‘Nee, “blind” kan echt niet door de beugel. Maar het antwoord op zich is prima.’
Tengo ging verder met zijn vragen. ‘Wat zeggen uw vrienden en vriendinnen op school ervan dat u deze prijs hebt gewonnen?’
‘Ik ga niet naar school.’
‘En waarom gaat u niet naar school?’
Geen antwoord.
‘Bent u van plan nog meer verhalen te schrijven?’
Stilte.
Tengo dronk zijn koffie op en zette het kopje terug op het schoteltje. Uit de verzonken speakers in het plafond klonk zacht een liedje uit The Sound of Music, gearrangeerd voor strijkorkest. ‘Raindrops on roses and whiskers on kittens...’
‘Zijn mijn antwoorden niet goed,’ vroeg Fukaeri.
‘Jawel hoor,’ zei Tengo. ‘Die zijn prima. Ga gewoon zo door.’
‘Gelukkig,’ zei Fukaeri.
Tengo had het echt gemeend. Hoewel ze maar één zinnetje tegelijk zei en de meeste leestekens wegliet, waren haar antwoorden in zekere zin perfect. Het beste was nog dat ze ogenblikkelijk antwoord gaf en daarbij de vragensteller recht aankeek, zonder zelfs met haar ogen te knipperen. Dat was een bewijs dat ze niet zat te liegen en niet zomaar korte antwoorden gaf om de spot te drijven met de vragensteller. En om het helemaal mooi te maken, waren al haar antwoorden zo gegeven dat niemand ook maar kon vermoeden wat er zich achter de schermen had afgespeeld. Dat was precies wat Tengo wilde: een oprechte indruk maken terwijl ze de pers om de tuin leidde.
‘Wat is uw favoriete roman?’
‘Verhalen van de Taira.’
Wat een prachtig antwoord, dacht Tengo. ‘Welk gedeelte?’
‘Alles.’
‘En verder?’
‘Verhalen van lang geleden.’[1]
‘Leest u geen moderne literatuur?’
Fukaeri dacht even na. ‘Sanshō de baljuw.’
Prachtig! Schitterend! Sanshō de baljuw is een roman van bijna zeventig jaar geleden. En dat noemt zij ‘moderne literatuur’![2]
‘Wat zijn uw hobby’s?’
‘Ik luister naar muziek.’
‘Wat voor muziek?’
‘Ik hou van Bach.’
‘Wat in het bijzonder van Bach?’
‘BWV 846 en BWV 893.’
Tengo dacht even na voor hij zei: ‘Das wohltemperierte Klavier, boek 1 en boek 2.’
‘Ja.’
‘Waarom antwoordde je met nummers?’
‘Die zijn makkelijker te onthouden.’
Voor wiskundigen is Das wohltemperierte Klavier letterlijk hemelse muziek. Elk boek bestaat uit vierentwintig preludes en fuga’s in alle twaalf toonsoorten, gelijkzwevend gestemd zowel in majeur als mineur. De twee boeken samen – met andere woorden, de volledige cyclus – bevatten dus achtenveertig composities.
‘En verder?’
‘BWV 244.’
Wat was BWV 244 ook weer? Tengo kon het zich niet meteen herinneren. Hij dacht het nummer wel eens eerder te hebben gehoord, maar de titel van het werk wilde hem niet te binnen schieten.
Fukaeri begon te zingen.
==
Buß’ und Reu’,
Buß’ und Reu’
Knirscht das Sündenherz entzwei.
Buß’ und Reu’,
Buß’ und Reu’
Knirscht das Sündenherz entzwei,
Knirscht das Sündenherz entzwei.
Buß’ und Reu’,
Buß’ und Reu’
Knirscht das Sündenherz entzwei.
Buß’ und Reu’
Knirscht das Sündenherz entzwei.
Daß die Tropfen meiner Zähren,
Angenehme Spezerei,
Treuer Jesu, dir gebären.
==
Tengo was even sprakeloos. Fukaeri was niet helemaal toonvast, maar haar uitspraak van het Duits was duidelijk en verbazend accuraat.
‘Dat is uit de Matthäuspassion!’ zei Tengo. ‘Je kent de tekst vanbuiten!’
‘Die ken ik niet,’ zei het meisje.
Tengo wilde iets zeggen, maar de woorden kwamen niet. Hulpeloos wierp hij een blik op de notities die hij had gemaakt en ging over naar de volgende vraag.
‘Hebt u een vaste vriend?’
Fukaeri schudde haar hoofd.
‘Waarom niet?’
‘Ik wil niet zwanger worden.’
‘Maar ook met een vaste vriend hoef je niet zwanger te worden!’
Fukaeri zei niets. Ze knipperde alleen een paar keer stil met haar ogen.
‘Waarom wil je niet zwanger worden?’
Fukaeri hield haar lippen stijf op elkaar. Tengo kreeg het gevoel dat hij een wel bijzonder idiote vraag had gesteld.
‘Laten we er maar mee ophouden,’ zei hij terwijl hij de lijst weer in zijn aktetas stopte. ‘We weten toch niet wat voor vragen er komen. Geef op alles maar antwoord zoals jou dat goed lijkt. Dat kun je wel, dat weet ik zeker.’
‘Gelukkig,’ zei Fukaeri gerustgesteld.
‘Je denkt vast dat het nutteloos is om je op de vragen van een interview voor te bereiden.’
Fukaeri haalde kort haar schouders op.
‘Ik ben het roerend met je eens. Ik doe dit ook niet omdat ik het zo leuk vind, maar omdat Komatsu het me heeft gevraagd.’
Fukaeri knikte.
‘Alleen één ding,’ zei Tengo. ‘Je mag aan niemand vertellen dat ik Een pop van lucht heb herschreven. Dat begrijp je zelf zeker ook wel.’
Fukaeri knikte twee keer. ‘Ik heb het in m’n eentje geschreven.’
‘Een pop van lucht is het werk van jou alleen, en van niemand anders. Dat hebben we van het begin af aan gezegd.’
‘Ik heb het in m’n eentje geschreven,’ herhaalde Fukaeri.
‘Heb je gelezen wat ik ervan heb gemaakt?’
‘Azami heeft het voorgelezen.’
‘Wat vond je ervan?’
‘Je schrijft heel mooi.’
‘Betekent dat dat het je goedkeuring kan wegdragen?’
‘Het lijkt wel of ik het zelf heb geschreven.’
Tengo keek Fukaeri aan. Ze bracht haar kopje chocola naar haar mond en nam een slokje. Er was inspanning voor nodig om zijn ogen niet naar de welvingen van haar borsten te laten afdwalen.
‘Dat doet me erg goed,’ zei Tengo. ‘Ik heb het boek met verschrikkelijk veel plezier herschreven. Natuurlijk heb ik er ook het nodige mee te stellen gehad – om het feit dat dit jouw boek is geen geweld aan te doen. Daarom was het voor mij ontzettend belangrijk om te weten of je het resultaat echt mooi vond.’
Fukaeri knikte zwijgend en bracht haar hand naar een fraai gevormd oorlelletje, alsof ze zich ergens van wilde vergewissen.
De serveerster kwam langs om hun glazen bij te vullen met koud water. Tengo nam een teug om zijn keel te smeren, en toen trok hij de stoute schoenen aan en verwoordde de gedachte die hem al een paar minuten bezighield.
‘Ik heb één persoonlijk verzoek. Als je er niets op tegen hebt, tenminste.’
‘Wat voor verzoek.’
‘Kun je voor die persconferentie dezelfde kleren aantrekken die je nu draagt?’
Fukaeri keek Tengo aan alsof ze hem niet goed begreep. Toen liep ze al haar kleren na, op een manier die deed vermoeden dat ze tot dan toe zelf niet had geweten wat ze aanhad.
‘Moet ik deze kleren dan ook dragen,’ vroeg ze.
‘Precies. Je moet de kleren die je nu aanhebt ook op de persconferentie dragen.’
‘Waarom.’
‘Omdat ze je heel goed staan. Ik bedoel, je buste komt er prachtig in uit, en dit is natuurlijk maar een persoonlijke gedachte, maar ik heb zo’n idee dat al die journalisten hoofdzakelijk daarnaar zullen kijken en je weinig echt lastige vragen zullen stellen. Maar als je er een hekel aan hebt, moet je het vooral niet doen. Je bent het niet verplicht alleen omdat ik het vraag.’
‘Mijn kleren kiest Azami altijd voor me uit,’ zei Fukaeri.
‘Jij niet?’
‘Het kan mij niet schelen wat ik draag.’
‘Dus wat je nu aanhebt, is ook door Azami gekozen?’
‘Ja.’
‘Nou, het staat je anders heel goed.’
‘Komt mijn buste goed uit in deze kleren,’ vroeg ze zonder vraagteken.
‘Zo zou je het kunnen stellen, ja. Hij valt – hoe zal ik het zeggen? – hij springt in het oog.’
‘Deze trui combineert goed met mijn beha.’
Onder Fukaeri’s voortdurende blik voelde Tengo dat hij begon te blozen.
‘Van combinaties begrijp ik niet zoveel. Ik heb alleen zo’n voorgevoel dat je hier goede resultaten mee kunt boeken,’ zei hij.
Fukaeri keek hem nog steeds recht in de ogen. Toen vroeg ze ernstig: ‘Kijken ze hoofdzakelijk hiernaar.’
‘Dat kan ik niet ontkennen,’ antwoordde Tengo voorzichtig.
Fukaeri trok haar trui bij de hals open en stak er bijna haar neus in om naar binnen te kijken. Waarschijnlijk wilde ze zien wat ze vandaag voor ondergoed aanhad. Daarna staarde ze een knalrode Tengo aan met een blik alsof hij iets heel merkwaardigs was.
‘Ik zal het doen,’ zei ze even later.
‘Dankjewel,’ zei Tengo. Dat was het eind van het gesprek van die avond.
==
Tengo bracht Fukaeri naar het station van Shinjuku. De meeste mensen liepen over straat met hun jasje over hun arm. Sommige vrouwen hadden zelfs hun armen helemaal bloot. Het geroezemoes van de mensen vermengde zich met het grommen van automotoren tot het bevrijde geluid dat zo typerend is voor de grote stad. Een zacht lentebriesje woei door de straten. Waar zou die wind vandaan komen, dat hij die heerlijke geur met zich meedroeg naar Shinjuku? Tengo vond het maar vreemd.
‘Ga je vanavond nog terug naar huis?’ vroeg Tengo aan Fukaeri. De treinen waren tjokvol, en het zou uren duren voor ze haar bergtop bereikte.
Fukaeri schudde haar hoofd. ‘We hebben een flat in Shinanomachi.’
‘O, dat is maar tien minuten hiervandaan. Dus als het laat wordt, slaap je daar?’
‘Ja. Futamatao is te ver weg.’
Op weg naar het station hield Fukaeri net als de vorige keer Tengo’s linkerhand vast. Het was net of er een klein meisje aan de hand van een volwassene liep. Desalniettemin klopte Tengo’s hart van opwinding, want Fukaeri was geen klein meisje, ze was een mooie jonge vrouw.
Bij het station aangekomen liet ze zijn hand los en kocht een kaartje naar Shinanomachi aan de automaat.
‘Maak je over de persconferentie maar geen zorgen,’ zei Fukaeri.
‘Dat doe ik ook niet.’
‘Het lukt me best.’
‘Dat weet ik,’ zei Tengo. ‘Ik zit nergens over in. Het loopt vast op rolletjes.’
Zonder verder iets te zeggen liep Fukaeri door de controle en verdween in de mensenmassa.
==
Na afscheid te hebben genomen van Fukaeri, liep Tengo een cafeetje binnen en bestelde een gin-tonic. Het was een café waar hij wel vaker kwam, niet ver van de boekhandel Kinokuniya. Het was ouderwets ingericht en ze speelden er geen muziek, en dat beviel Tengo wel. Hij zat in z’n eentje aan de bar en staarde zonder aan iets te denken onafgebroken naar zijn linkerhand – de hand die Fukaeri een paar minuten geleden nog in de hare had gehouden. De druk van haar vingers was nog niet helemaal verdwenen. Daarna moest hij aan haar borsten denken. Die waren heel fraai gevormd. Ze waren zo mooi en volmaakt dat ze hun seksuele betekenis praktisch volledig hadden verloren.
Terwijl hij zo zat te peinzen, bekroop hem de bijna onweerstaanbare lust om zijn oudere vriendin op te bellen. Het kon hem niet schelen waarover ze wilde praten. Klachten over haar kinderen, de populariteit van de regering-Nakasone – alles was oké, zolang hij haar stem maar kon horen. Als het even kon, sprak hij ergens met haar af en dook hij meteen met haar in bed. Maar het kon nu eenmaal niet om haar thuis op te bellen. Stel je voor dat haar man opnam. Of een van haar kinderen. Hij belde nooit op – zo hadden ze dat afgesproken.
Tengo bestelde nog een gin-tonic, en terwijl hij daarop wachtte, kreeg hij een visioen van zichzelf in een klein bootje dat met woeste vaart door een stroomversnelling voer. Wat had Komatsu ook weer gezegd, aan de telefoon? ‘Als we over het randje van de waterval gaan, dan gaan we samen, in stijl!’ Maar kon je zonder meer geloven wat Komatsu zei? Wie kon garanderen dat Komatsu niet vlak voor de waterval op een nabije rots zou springen, met een excuus als: ‘Sorry, Tengo, maar ik moet eerst nog even iets doen. Ik laat het allemaal aan jou over.’ Degene die in stijl over het randje van de waterval ging, kon wel eens alleen hijzelf zijn. Dat was niet alleen niet onmogelijk. Het was zelfs heel góéd mogelijk.
==
Thuisgekomen viel hij in slaap en had een droom. Het was de eerste keer in lange tijd dat hij zo’n verbazend heldere droom had. Hij was een minuscuul stukje in een enorme legpuzzel. Geen stukje met een vaste vorm, maar een dat elk moment van gedaante veranderde. Daarom was er geen enkele plaats waarin hij precies paste. Dat was nogal wiedes. Maar het werd nog mooier: in dezelfde tijd die hem was gegeven om zijn plaats in de puzzel te vinden, moest hij ook een paukenpartituur bij elkaar zien te grabbelen. Die was door een rukwind weggeblazen en links en rechts weer neergedwarreld. Al die bladzijden moest hij een voor een oprapen, daarvan het paginanummer controleren en op volgorde leggen. En al die tijd dat hij daarmee bezig was, bleef hij als een amoebe van gedaante veranderen. Er kwam niets van terecht, maar dan ook helemaal niets. Toen kwam Fukaeri opeens ergens vandaan en pakte zijn linkerhand. Daardoor veranderde Tengo niet langer van gedaante. De wind ging opeens liggen, en de partituur dwarrelde niet meer door de lucht. Gelukkig, dacht hij. Maar de tijd die hem was gegeven, was bijna op. ‘Het is afgelopen,’ zei Fukaeri met zachte stem. Ze sprak nog steeds niet meer dan één zinnetje. De tijd stopte plotseling, en op hetzelfde ogenblik kwam de wereld ten einde. Het draaien van de aarde kwam langzaam tot stilstand, en alle geluid en licht verdwenen.
==
Toen hij de volgende ochtend wakker werd, draaide de wereld nog altijd door. De ontwikkelingen hadden ook niet stilgestaan. Raderen hadden zich reeds in beweging gezet, zoals van die enorme wagen uit de Indische mythologie, die alle levende dingen op zijn pad verbrijzelt.
[1]Verhalen van lang geleden (Konjaku monogatari) is een verzameling verhalen die waarschijnlijk te boek zijn gesteld in de twaalfde eeuw.
[2]Sanshō de baljuw (Sanshō dayū) is een nog niet in het Nederlands vertaalde roman van Ōgai Mori (1862-1922) uit 1915. Het is een hervertelling van een middeleeuwse legende.