Twee

Adele Clare-Floret was geboren in Parijs, het onwettige kind van een Engelse Folies Bergère-moeder en een Franse accountant. Ze groeide op bij haar grootmoeder in Hoxton, die elke ochtend om vier uur opstond om kantoren schoon te maken, zodat ze Adele naar een particuliere school kon sturen omdat Adele daar, meende zij, niet gepest zou worden met haar neus. Ze vergiste zich: de bijnaam van haar kleindochter was ‘Le Nez’. Adele had vier populair-filosofische boeken geschreven. Het eerste verscheen toen ze negentien was, en het was een internationale bestseller geworden. De provocerende titel, God is een lesbienne, leverde massale belangstelling van alle media op. Regelmatig werd Adele gevraagd of ze misschien zelf lesbisch was, waar ze voorzichtigheidshalve altijd een dubbelzinnig antwoord op gaf om de nieuwsgierigheid van de vraagsteller te prikkelen. Hierdoor zorgde ze ervoor dat haar naam en foto regelmatig opdoken, niet alleen in de boekenbijlages van de kranten maar ook in de roddelkolommen.

Tegen de tijd dat Adele eenentwintig was, doceerde ze als gasthoogleraar aan de Sorbonne en had ze nog twee boeken gepubliceerd: Vrouwen van filosofen en Wittgenstein: de debiel achter de mythe.

Ze had een kleine flat in St Martin’s Lane in Londen en een permanente hotelkamer in het Hotel Rivoli in Parijs.

Adele was gelukkig: ze was jong, gezond, elegant, intelligent, succesvol, gerespecteerd en beroemd. Helaas hoorde ze stemmen in haar hoofd. Stemmen die tegen haar praatten en allerlei smerige en obscene woorden gebruikten. Ze liet zich behandelen door psychiaters in Londen en in Parijs, maar geen van beide talen bood soelaas. Psychofarmaca hadden geen effect. De stemmen bleven ratelen en haar van de meest vreselijke misdaden beschuldigen. Op een dag, net toen ze door Melvyn Bragg werd geïnterviewd voor zijn praatprogramma The South Bank Show, verweten de stemmen haar dat ze iets te maken had met de verdwijning van Shergar, een renpaard. Ze had hardop gereageerd: “Kraam toch niet van die onzin uit.” Dit tot schrik van Melvyn, die haar net had gevraagd of Plato Alexander de Grote er opzettelijk toe had aangezet het Griekse Rijk uit te breiden. Haar boze opmerking werd niet uit de opname geknipt, want het hield de kijkers bij de les.

Toen Adele Floret Edward Clare leerde kennen, was hij net voor Flitwick East als parlementslid gekozen. Ze waren op een receptie voor Gore Vidal, en het was voor hen allebei een buitengewoon ingrijpende gebeurtenis. Nadat ze enkele minuten heftig over koetjes en kalfjes hadden gepraat – de proliferatie van wapens in de Golfstaten – wisten ze allebei dat ze verliefd zouden worden. Edward kon zijn ogen niet van haar indrukwekkende neus af houden.

Toen Gore in eigen persoon naar hen toe werd gebracht voor een babbeltje, gingen zijn onthullingen over een godin van het witte doek, het hoofd van de CIA en een Afghaanse windhond bij hen het ene oor in, het andere uit. Nadat Edward zijn bezorgdheid had uitgesproken over de hond, verontschuldigden ze zich. Kort daarna vertrokken ze in een zwarte taxi.

Zodra de taxi de hoek om was, wierpen ze zich in elkaars armen. Edward had tegen de chauffeur geroepen dat hij rond moest blijven rijden totdat hij te horen kreeg dat het genoeg was. De taxichauffeur was niet onder de indruk van dit romantische tochtje en liet weten dat hij onderweg was naar zijn huis in Golders Green, waar zijn vrouw op hem zat te wachten met het eten. “Oké,” had Edward gezegd, “breng ons dan maar naar Golders Green.”

Het was een werkelijk zéér gelukkig toeval dat een jongeman van de fly-over boven de Edgware Road was gesprongen en onder de wielen van hun taxi terecht was gekomen.

Adele was onder de indruk van de manier waarop Edward het heft in handen had genomen – hij had de hysterische taxichauffeur tot bedaren gebracht en zijn eigen jasje over het hoofd van de dode man uitgespreid.

Voor Edward was het een avond uit duizenden geweest. Adele was een werkelijk fantastische vrouw – ze had zoveel stijl, ze was zo beheerst. Enkele seconden nadat de jongeman op de motorkap was geploft, had ze bij het geluid van gillende remmen uitgeroepen: “Een Achilles op de Edgware Road.” Dit onplezierige incident zorgde ervoor dat de gebeurtenissen in een stroomversnelling raakten.

Ze kenden elkaar nog geen twee uur toen Edward Adele van zijn politieke ambities vertelde. Sterker nog, totdat hij Adele ontmoette had hij zelf niet geweten wat zijn ambities precies waren. Maar met haar in zijn armen voelde hij zich net Superman; en net als Superman zou hij de wereld redden als hij de kans kreeg.

Toen de politie hun verklaringen had opgenomen en het bloed van het wegdek was gewassen, gingen ze naar Edwards piepkleine pied-a-terre in Westminster. Adele bekeek de titels in de boekenkasten tot aan het plafond terwijl hij bitter smakende koffie zette in het keukentje.

Toen hij met kopjes en schoteltjes terug kwam in de zitkamer, zag hij nog net dat ze parfum van Yves Saint Laurent tussen haar borsten spoot. Ze geneerde zich totaal niet. Ze had de knoopjes van haar roomkleurige zijden blouse weer dichtgemaakt en gezegd:

“Ik ben echt enorm hitsig. Ik weet eigenlijk niet of het komt door de nabijheid van een gewelddadige dood of door jou!”

Ze zag een gitaar in een hoek van de kamer staan en vroeg of hij kon spelen. Bij wijze van antwoord had hij de gitaar gepakt en de eerste maten van ‘Brown Sugar’ gespeeld. In een pavlovreactie was Adele overeind gesprongen om als een vrouwelijke Jagger door de kleine kamer te paraderen, één arm in de lucht. Ze waren voor elkaar gemaakt. Haar euforie was zo groot dat ze het zelfs aandurfde om hem van de stemmen in haar hoofd te vertellen. Hij gaf haar de naam van iemand die hij nog kende van Cambridge, een man die inmiddels een gevierd psychiater was. Hij verzekerde haar dat de volksgezondheid een topprioriteit zou worden als Labour in de regering kwam.

Allebei hadden ze hun andere helft gevonden. Adele zou gaan trouwen met de toekomstige minister-president.

Ongeveer een maand later woonden ze samen het gerechtelijk vooronderzoek bij en vernamen ze dat de jonge zelfmoordenaar Mohammed Karzai heette en dat hij een eind aan zijn leven had gemaakt omdat zijn eindexamengemiddelde niet hoog genoeg was om toegelaten te worden op Sheffield University – het was de droom van zijn ouders dat hij apotheker zou worden.

Toen Edward en Adele arm in arm de rechtszaal verlieten, had Adele opgemerkt: “Wat afschuwelijk paradoxaal: arme domme Mohammed laat zich te pletter vallen op de auto van de twee slimste mensen van Engeland.”

Politieman Jack Sprat vroeg zich vaak af waarom hij in hemelsnaam was toegelaten op de politieacademie; als er sprake was van strenge toelatingseisen was Jack op de een of andere manier tussen de mazen door geglipt. Inmiddels had hij de beste baan die een politieman zich kon wensen – dat vond hij zelf althans – namelijk het bewaken van de deur van Downing Street 10.

Hij was het zwarte schaap van een zeer grote familie. Geen van al die familieleden had ooit in een winkel een videorecorder gekocht.

Toen hij op zijn dertiende thuis had aangekondigd dat hij van plan was om in acht vakken eindexamen te gaan doen en ‘een rustig hoekje om te leren’ nodig had, was de verbazing groot. Zijn broer en zus hadden nooit enige belangstelling voor een eindexamen getoond en waren allebei van school gegaan zodra het wettelijk was toegestaan.

Trevor, zijn nieuwste stiefvader, was een tamelijk succesvolle beroepscrimineel. Inmiddels hadden ze een zesdelige pannenset. Hij informeerde bij zijn criminele vrienden hoe hij aan een bureau zou kunnen komen, maar nadat hij enige weken vergeefs op antwoord had gewacht, maakte hij een royaal gebaar en bestelde hij een bureau met bijbehorende boekenkast bij een postorderbedrijf. Drie weken later werd het bezorgd, in zeventien delen met een inbussleutel en vijfenzeventig schroeven, houten deuvels en een tube lijm die met plakband op het frontje van een la was geplakt. Terwijl zijn stiefvader het bureau vloekend en tierend in elkaar zette, klopte Jacks hart van opwinding. Hij popelde om zijn boeken op de planken te zetten en zijn schriften in de laden te leggen.

Er was geen plaats voor het bureau in de kamer die Jack deelde met zijn kooplustige broer Stuart, dus werden de meubels in de kleine zitkamer verschoven om plaats te maken voor zijn ambities. De televisie moest weg uit de hoek, hetgeen nieuwe bedrading en verplaatsing van de aansluiting op de centrale antenne noodzakelijk maakte, en het driedelige bankstel werd anders opgesteld, waardoor de hondenmand uit de kamer moest verdwijnen en onder de keukentafel werd gezet, waar het ding zeven jaar lang in de weg bleef staan, totdat de hond doodging.

Van het geld dat hij met een krantenwijk verdiende, kocht Jack een bureaulamp bij Boots en avond aan avond zat hij, met Coronation Street en andere televisieprogramma’s op de achtergrond, beschenen door het gele licht achter zijn bureau.

Af en toe, tijdens de reclame, keek zijn moeder om en zag Jack zitten, gebogen over zijn boeken, en zei ze tegen Trevor: “Het is niet gezond dat een jongen van zijn leeftijd ‘s avonds thuis zit.”

Soms pakte Norma overdag, als Jack op school zat, heimelijk een van de schriften, sloeg het open en las er een stukje in, waarbij ze haar lippen bewoog. “Het bloed op de handen van Lady Macbeth is een symbool voor haar schuldgevoelens na het plegen van een moord…” Als ze het schrift weer dichtsloeg voelde ze trots, maar ze vroeg zich dan wel af waar het mis was gegaan. Haar andere kinderen waren allemaal even gelukkig, dus waarom hield Jack zich dan met bloed en moord bezig?

Op een dag, toen het gezin rond de keukentafel zat voor de zondagse maaltijd, had Jack met zijn voeten op de rug van de hond geprobeerd uit te leggen dat hij met een examen op zak iets kon bereiken in het leven en later een goede baan zou krijgen.

“Zoals?” vroeg zijn stiefvader, hakkend in een stuk yorkshire-pudding.

Jack aarzelde. De hond bewoog onder zijn voeten. Hij spietste een paar doperwten aan zijn vork en stak ze in zijn mond. “Ik wil politieman worden,” mompelde hij voordat hij de hap doorslikte.

Het werd stil aan tafel, en toen barstte iedereen in schaterlachen uit. Zijn zus Yvonne hoestte een stuk lamsvlees met mintsaus over de tafel.

“Dat meen je niet!” zei zijn broer Stuart.

Stuart had onlangs vijf maanden in een jeugdgevangenis gezeten nadat hij in een supermarkt door de bewaking was betrapt met een boodschappentas vol Head & Shoulders-shampoo.

Alle leden van Jacks familie, ook verre, waren kleine criminelen. Bijna elk voorwerp in het huis en de meeste kleren die ze droegen waren gestolen of anders met vervalste cheques gekocht. Jacks schoenen, waar de hond nu aan likte, waren door een liefhebbende oom gepikt uit de laadruimte van een vrachtwagen die op een parkeerplaats naast de snelweg stond.

Zelfs Jacks allereerste kleren – een babyuitzet bestaande uit een flanellen hemdje, een kruippakje, een luier, een plastic broekje, een gebreid vestje en een omslagdoek – waren door zijn tante Marilyn tijdens een gewaagde expeditie gestolen uit de Mothercare-winkel.

Meestal zat Jack ‘s avonds achter zijn bureau met zijn rug naar de televisie huiswerk te maken. Af en toe, bijvoorbeeld als het ingeblikte gelach hysterisch werd, draaide hij zijn hoofd om en keek naar het scherm. Zijn moeder genoot altijd van die korte momenten en probeerde hem er dan toe te verleiden om zijn pen neer te leggen en naast haar te komen zitten op de bank – soms verplaatste ze de asbak en klopte ze uitnodigend naast zich op de kussens – maar Jack wist dat hij voorgoed verloren zou zijn als hij zijn opleiding niet afmaakte en onzichtbaar en inwisselbaar zou worden, precies zoals de meeste mensen die hij kende.

Op vrijdagavond kwam er altijd een sombere vrouw bij hen thuis, Joan heette ze, om het platinablonde haar van zijn moeder te touperen en op te steken in de suikerspin die ze had gedragen sinds ze een vroegrijp schoolmeisje was. Norma leek niet te beseffen dat de huid van haar gezicht was uitgezakt, of dat haar blauwe oogschaduw en lichtroze lippenstift niet langer pasten bij een vrouw wier vermoeide baarmoeder allang door oestrogeensupplementen was vervangen. En dan haar kleren! Dat was iets om nachtmerries van te krijgen.

Het was deels aan zijn moeders kleren te danken dat Jack politieman was geworden. Hij herinnerde zich de middelbare school waar hij trouw elke dag in de lesbanken zat, en de jaarlijkse ouderavond. Hij had geprobeerd te voorkomen dat zijn moeder erheen zou gaan, met als argument dat ze zich stierlijk zou vervelen als ze in de rij moest staan om een van zijn saaie leraren te spreken te krijgen, maar ze had koppig volgehouden. “Het lijkt me erg fijn om voor de verandering eens iets goeds over een van mijn kinderen te horen,” zei ze.

De oudere Sprats hadden hun achternaam te schande gemaakt en Yvonne Sprat had per ongeluk de voorraadkamer van het kookpracticum in brand gezet door op een van de planken een brandende sigaret te laten liggen.

Jack stond zenuwachtig te kijken vanuit de gang terwijl Norma voor haar uitpuilende garderobekast stond.

Zijn adem stokte toen ze een jasje van nep-ocelot van een hangertje haalde, maar hij kon weer ademhalen toen ze het op het bed gooide met de woorden: “Ik krijg het niet meer dicht sinds m’n tieten groter zijn geworden.”

Uiteindelijk, na veel kleren aangepast en afgekeurd te hebben en na overleg met zijn zus, koos ze een bomberjack van wit plastic met een bijpassende minirok, waarmee Jacks grootste angst werkelijkheid werd.

Samen verlieten ze het huis, maar Jack liep veel sneller dan zij. Eerst riep ze nog dat hij op haar moest wachten, maar hij kon het niet opbrengen om naast haar te lopen. Hij schaamde zich dood voor haar spataderen en witte schoenen met naaldhakken en het kraken van het witte plastic.

Hij gloeide van schaamte toen ze de school binnengingen en door de rector werden begroet. “Mrs. Sprat, neem ik aan? U mag trots zijn op uw zoon, we hebben hoge verwachtingen van hem.”

Jack kon de geamuseerde blik in de ogen van de rector zien toen de opgeblazen kwal zag hoe zijn moeder eruitzag. De bungelende flamingo-oorbellen, de klodders mascara aan de punten van haar korte wimpers, de oranje foundation, die ophield bij haar kaak, de vermoeide borsten die deinden boven het te korte truitje. Toen ze de aula binnenkwamen, waar de docenten achter tafels zaten en met ouders praatten, werden voor Jacks gevoel alle hoofden in de hele zaal naar hen omgedraaid om zijn moeder uit te lachen. Hij verlangde naar fatsoen en respect, ook voor haar.

Jack hoorde een dikke man die in de rij stond tegen zijn vrouw zeggen: “Jezus, moet je nou eens kijken!” Een golf van boosheid ging door hem heen en hij sloeg een arm rond de witte plastic schouders van zijn moeder. Waarom zou ze géén flamingo-oorbellen dragen – het waren toch prachtige vogels.