Vier

Jack moest om twee uur weer op zijn post voor de deur staan, en voor die tijd ging hij naar de personeelskantine van Nummer 10 om een kop koffie voor zichzelf te zetten. Wendy zat er te praten met Su Lo, Poppy’s oppas, over Barry’s been.

“Ik snap niet waarom je geen Chinese medicijnen probeert, Wendy,” zei Su Lo. “Op die manier ben ik van mijn genitale wratten af gekomen.”

Jack wilde dat hij dit niet had gehoord. Nu zou hij Su Lo dagenlang niet aan kunnen kijken zonder aan haar genitale wratten te denken.

“Een wrat is een wrat,” zei Wendy, “maar een been met gangreen is iets heel anders.”

Terwijl Jack zijn beker afwaste in de gootsteen luisterde hij naar Wendy, die Su Lo vertelde dat er in het holst van de nacht een dokter voor Adele was gekomen omdat ze een ernstige aanval van tinnitus had gehad. “Geluiden in d’r hoofd?” raadde Su Lo.

“Zoiets,” zei Wendy bitter.

Jack zette zijn helm op en maakte het bandje vast onder zijn kin. Het was een warme dag in april, dus zou hij zijn overjas niet nodig hebben.

Toen hij door de gangen naar de voordeur liep, voelde hij dat er spanning en opwinding in de lucht hing. Zo ging het altijd vlak voordat de premier naar het Lagerhuis ging om vragen te beantwoorden.

Voordat de minister-president in zijn auto stapte, bleef hij even naast Jack staan. “Hoe gaat het met je moeder?”

Jack hield zich op de vlakte. “Ze is weer aardig in vorm, meneer, dank u voor de belangstelling.”

“Mooi zo,” antwoordde de premier. “Jack,” voegde hij eraan toe, “wat vinden de mensen in dit land volgens jou het grootste probleem?”

“Criminaliteit, meneer,” antwoordde Jack. “De mensen willen meer blauw op straat.”

Het vragenuurtje in het parlement begon slecht. De premier haalde zijn aantekeningen door elkaar en gaf daardoor op een vraag over de kabeljauwstand in de Noordzee het foute antwoord dat er nog maar negenentachtig van deze vissen over waren.

Het duurde even voordat het hoongelach was weggestorven en de premier zich voldoende wist te herstellen om zijn vergissing recht te zetten en de Lagerhuisleden te laten weten dat de visstand weliswaar daalde, maar dat er toch nog 8.900 ton kerngezonde kabeljauw in de Britse wateren rondzwom.

De leider van de oppositie, Tim Patrick Jones, kwam overeind om een vraag te stellen. “Is de premier zich ervan bewust,” zei hij met een stem die droop van verachting, “dat alle treinverkeer in het zuidoosten van ons land gisterochtend volledig stil heeft gelegen, en dat letterlijk miljoenen, miljoenen forenzen niet op hun werk konden komen – ze waren niet te laat, ze waren er in het gehéél niet!”

Edward had de vorige avond naar het televisiejournaal gekeken en was ontzet geweest over de beelden van het Waterloo-station, waar een vorm van anarchie was uitgebroken. Gefrustreerde reizigers hadden de kaartjesautomaten beschadigd en waren kiosken binnengestormd om zonder te betalen kranten en snoepgoed mee te nemen.

De premier ging staan terwijl er overal om hem heen “Schande! Schande!” werd geroepen. Hij keek nog even naar zijn aantekeningen. Toen stak hij uitdagend zijn kin in de lucht, en hij zag dat de kolossaal dikke minister van Financiën, Malcolm Black, iets naar links was geschoven, zodat de anderen op het bankje op de eerste rij nu nog dichter op elkaar waren geperst.

Achter zich hoorde hij Malcolm met zijn bekakte accent mompelen: “Wat een blunder, Eddy.” Heel even vroeg Edward zich af of het opeens afgelopen was met de politieke vriendschap die hij en Malcolm al vijftien jaar onderhielden.

Zijn concentratie was aangetast, waardoor hij rommelig en onsamenhangend uitleg gaf over de chaos op het spoor. Zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd. Achter zich hoorde hij Malcolm een stille maar wel langgerekte zucht slaken.

Tim Patrick Jones stelde weer een vraag, opnieuw op spottende toon. “Kan de premier ons vertellen wanneer hij voor het laatst de trein heeft genomen?”

Edward flapte het antwoord dat de rest van zijn leven zou veranderen eruit, en hij had er onmiddellijk spijt van. “Tot mijn genoegen kan ik de geachte afgevaardigde vertellen dat ik drie dagen geleden nog in de trein zat, samen met mijn vrouw en drie kinderen.”

De Lagerhuisleden van Labour brulden van het lachen. Edward wilde zijn woorden het liefst bij de lurven pakken en ze terugproppen in zijn mond, maar het verraderlijke antwoord was al opgetekend in de Handelingen en door satirici op de perstribune driftig in notitieblokjes gekrabbeld.

Het zinnetje: “Dat ik drie dagen geleden nog in de trein zat, samen met mijn vrouw en drie kinderen” zou even gevleugeld worden als de onsterfelijke woorden van Neville Chamberlain: “In mijn hand houd ik een stuk papier…”

Op datzelfde moment luisterde een ambitieuze amateurfotograaf, Derek Fischer, in een halfvrijstaand huis in een buitenwijk van Coventry op de radio naar het vragenuurtje, en hij kroop schielijk achter zijn computer om een foto van de premier en zijn gezin naar de fotoredactie van de Daily Mail te e-mailen. De fotoredacteur stuurde onmiddellijk een tekstbericht naar de correspondent van de Mail die op de perstribune zat te luisteren naar de premier, terwijl deze antwoord gaf op een vraag over een Brits staatsburger die in Saoedie-Arabië op het brouwen van bier was betrapt en tot de dood door steniging was veroordeeld.

Zelfs al voordat hij weer ging zitten, had de leider van de oppositie een briefje in handen gedrukt gekregen met de tekst: “Vraag de premier of de trein waarin hij zondag reisde op tijd vertrok en aankwam, en op welke route het was.”

Tim Patrick Jones besloot de volgende vraag die hij had willen stellen, over de zoveelste blunder van de luchtverkeersleiding, te laten vallen en het erop te wagen. Hij stelde de vraag.

De premier kwam langzaam overeind. “Tot mijn genoegen kan ik de geachte afgevaardigde laten weten dat onze trein op tijd vertrok en ook op tijd aankwam.”

“Als ik me niet vergis, reed die trein een rondje om de kerk,” zei Tim Patrick Jones.

Op de perstribune ging een foto van hand tot hand, een foto van de minister-president in een spijkerjasje, een honkbalpet op zijn hoofd, die met zijn knieën ter hoogte van zijn oren in een speelgoedtreintje zat dat De Tjoeketjoek heette. Geen van de verslaggevers kon zich herinneren wanneer ze voor het laatst zó lang en zó hard hadden gelachen.

Adele en Poppy, die ook allebei een honkbalpet op hadden, zaten achter Edward in het eerste rijtuig, en de twee oudere kinderen zaten met humeurige gezichten in de conducteurswagen achter aan het treintje, dat puffend een rondje reed over de in een cirkel gelegde rails. Adeles neus was net zo lang als de klep van de pet, hetgeen aan een tekenaar van politieke spotprenten het volgende commentaar ontlokte: “Jezus, kijk eens naar die gok! Dat ding is zo groot als een vliegdekschip; je kunt erop landen en dan is er nog genoeg ruimte voor een partijtje voetbal.”

Het nieuws over de foto’s verspreidde zich van de perstribune naar de oppositiebankjes.

Er werd hysterisch gelachen door de verrukte politici die de foto bespraken.

Ondertussen drong Tim Patrick Jones erop aan dat de premier vertelde welke trein hij precies had genomen. Van waar naar waar?

De premier weigerde antwoord te geven, om ‘veiligheidsredenen’.

De Speaker of the House moest uiteindelijk ingrijpen en zijn stem verheffen om uit te komen boven het rumoer in de conservatieve gelederen, boe-geroep, tjoeketjoek-geluiden en hakkehakke-pufpuf-imitaties. De afgevaardigde voor Barking Southeast, die op feesten en partijen graag het vertrek van de legendarische stoomtrein de Royal Scot imiteerde, bestierf het haast van genoegen toen hij besefte dat hij een aandachtig luisterend gehoor had.

Er was over de banken achter hem een vreselijke stilte neergedaald toen Edward weer ging zitten, en Malcolm Black zei met een haast dreigende vriendelijkheid: “Maak je geen zorgen, Ed, je komt er heus wel weer bovenop.” Toen Edward het Lagerhuis verliet, hoorde hij iemand zingen: “Op een klein stationnetje ‘s morgens in de vroegte…”