Drie
Jack deed meer dan vijf uur over een reis waar hij normaal gesproken niet langer dan tweeënhalf uur voor nodig had. Een vrachtwagen met aanhanger vol aardappelen uit Hongarije was geschaard, en de afgevallen lading zorgde voor een enorme verkeerschaos doordat zowel de Ml naar het noorden als de M25, in oostelijke én westelijke richting, afgezet moesten worden.
Jack belde zijn moeder vanuit de auto maar er werd niet opgenomen. Het opnemen van de telefoon maakte haar nerveus aangezien ze dag en nacht werd gebeld door wanhopige verkopers die haar smeekten om elektriciteit af te nemen van het gasbedrijf en haar telefoonrekeningen te betalen via het waterschap. Ze had gedacht dat ze een gemene grap met haar uithaalden.
Om één minuut voor middernacht stopte Jack eindelijk voor het huis van zijn moeder, en toch waren alle ramen nog fel verlicht. Zijn moeder gebruikte alleen gloeilampen van 100 watt – geen wonder, bedacht Jack, dat haar energierekeningen altijd zo hoog waren. Ze zat nog op hem te wachten. Toen hij over het tuinpad liep, kon hij door de dunne gordijnen haar silhouet zien; ze zat op de bank naar Late Night Line-up te kijken. Ze keek naar alles, als het maar bewoog. Tom Paulins grote hoofd vulde het scherm.
Jack klopte op de deur en brulde door de brievenbus. Na een hele tijd hoorde hij haar tegen haar oude grasparkiet zeggen: “Onze Jack komt op bezoek, Pete.”
Toen de deur openging, herkende Jack zijn moeder eerst niet. Hij had haar nog nooit van zijn leven zonder make-up gezien. Zelfs in het ziekenhuis, na de beroving, had ze lippenstift op. (Hoewel slechts één oog was opgemaakt met blauwe oogschaduw en mascara, want het andere was zo dik dat het dicht zat.) Nu, een week nadat ze uit het ziekenhuis was ontslagen, had ze haar gebit niet in en was haar haar kleurloos en niet getoupeerd, zodat het in treurige witte slierten rond haar magere gezicht vol blauwe plekken hing. Dit was zijn moeder niet, dit was het skelet van zijn moeder. Ze was net een pagina uit zijn anatomieboek van school. De jongen die haar pensioen had gestolen, had ook haar vlees en bloed meegenomen toen hij zich met haar boodschappentas en portemonnee uit de voeten maakte.
“Hai, mam. Wat zie je er goed uit,” zei Jack. Het was een automatisme; ze hechtte veel waarde aan haar uiterlijk.
“Ik heb eten voor je warm gehouden,” zei ze, en ze ging hem voor door de smalle gang naar de keuken.
De familie Sprat deed niet aan zoenen of andere uitingen van genegenheid.
Peter stond troosteloos op de bodem van zijn kooi, tot aan zijn enkels in de velletjes van zaden en zijn eigen poep. Zijn blauwe veren waren dof en rafelig.
Jack stak een vinger tussen de spijlen. “Kop op, Peter, je mammie is er weer bijna bovenop. Ze hoeft alleen nog maar haar haar te laten doen.” Pete was vaak de spreekbuis die Jack gebruikte om met zijn moeder te communiceren.
“Ik ben veel te bang om naar de kapper te gaan, Pete,” zei Norma.
Peter hopte op zijn kleine trapeze en staarde somber in het spiegeltje dat ervoor hing.
“Hij is flink chagrijnig de laatste tijd,” zei ze tegen Jack. Ze deed de ovendeur open en haalde er een bord uit, met een tweede bord er omgekeerd op. De damp sloeg eraf toen ze het bovenste bord weghaalde en zijn eten onthulde. “Je lievelingseten.”
Jack keek naar de blauwige stukken lamsborst, de verdroogde worteltjes, erwtjes en aardappelpuree op het onderste bord en richtte zich weer tot de vogel. “Als ik de smerige klootzak die onze mam pijn heeft gedaan in mijn vingers krijg, dan vermoord ik hem, Pete.”
Hij dwong zichzelf het smerige eten bijna allemaal naar binnen te werken. Hij wist dat ze een hekel had aan koken en er niet goed in was. En hij vergaf het haar dat ze steeds vergat dat hij al dertig jaar vegetariër was, en dat niet hij maar Stuart, zijn overleden broer, zo dol was geweest op het vet van een lamsborst.
Norma bleef bij Jack zitten terwijl hij at. Ze zag de rimpeltjes rond zijn ogen en de twee diepe plooien die tegenwoordig zijn neus met zijn mondhoeken verbonden…
♦
Voordat Norma naar bed ging, bedekte ze Peters kooi met een met zonnebloemen bedrukte katoenen lap. Peter bleef bewegen in zijn verduisterde kooi. “Hou je koest!” beval Jack de onzichtbare vogel streng.
Hij deed het licht in de keuken uit en toen hij de trap op liep naar het berghok waar hij die nacht zou slapen, vroeg hij zich af waarom hij zo bars was geweest tegen het vogeltje.
Hij sliep slecht in het goedkope vurenhouten bed met de voor een prikje gekochte matras; een ruw stukje eelt op zijn voet bleef telkens haken in de strijkvrije nylon lakens die zijn moeder zo praktisch vond.
Ergens tijdens de lange nacht strekte hij zijn arm uit om op het reiswekkertje te kijken en stootte hij een ezel van gebakken klei op het tafeltje naast het bed omver. Hij hoorde de ezel kapot vallen op de kale vloer.
De volgende keer dat hij wakker werd was het ochtend, en hij bleef nog even liggen om naar de verzameling miniatuurezels naast het bed te kijken. Ze waren in alle mogelijke patronen beschilderd, sommige met bloemen, sommige in realistische kleuren, sommige hadden manden, andere trokken kleine karretjes. Veel ezels droegen een hoed, twee hadden een poncho om, en een van de dieren droeg de boodschap: ‘Een cadeautje uit de lavendelvelden van Norfolk’. Uit een gat in zijn rug staken nog een paar verdorde sprieten lavendel.
Dit had het makkelijk gemaakt om kerst- en verjaarscadeaus voor zijn moeder te kopen; er waren altijd wel ezeltjes te vinden die een kind zelfs van zijn zakgeld kon kopen.
Hij stond op en trok haastig zijn kleren aan, vrijetijdskleding van Marks & Spencer waar hij zich de laatste tijd niet meer prettig in voelde. Hij bleef het gevoel houden dat hij een bedrieger was, dat hij alleen maar deed alsof hij net zo was als andere mannen.
Voordat hij naar beneden ging, raapte hij de scherven op van de grond. Nu zag hij dat het de ezel was die Stuart tijdens een periode van jeugddetentie in de handenarbeidles had gemaakt, toen hij wegens bezit van marihuana achter de tralies was verdwenen. Jack wikkelde de scherven in zijn zakdoek en ging beneden op zoek naar lijm. Het was belangrijk om het beest te lijmen – de gevangenisezel was het enige cadeau dat Stuart Norma ooit had gegeven, en ze zei vaak dat ze bij een brand alleen Peter en de ezel van onze Stuart zou redden.
Jack boende de gootsteen met een Brillo-schuursponsje terwijl hij wachtte tot het water in de wolkenkrabbervormige ketel kookte. Hij hoorde Peter scharrelen in zijn verduisterde kooi en zette een kop thee, die hij meenam naar de voorkamer met uitzicht op de straat. Het huis aan de overkant, waar hij ooit heen was gestuurd om een pan te lenen, was dichtgetimmerd en een gedeukte caravan was in het voortuintje terechtgekomen. Schoolkinderen liepen langs, scholden elkaar plagend uit. Ze gingen gebukt onder het gewicht van enorme rugzakken; het waren net infanteristen die door de puinhopen van een gevallen stad liepen.
Boven klonk het doortrekken van de wc, maar dit werd niet gevolgd door het geruststellende geluid van de kraan die werd opengedraaid – zijn moeder vond dat bacillen goed voor je waren, en ze zei dat mensen veel vaker ziek werden sinds ze zich dagelijks waren gaan wassen. Ze lachte Jack in zijn gezicht uit als hij eten in haar koelkast vond waarvan de houdbaarheidsdatum allang was verstreken en vertelde griezelverhalen over kaas die bewoog van de maden.
Toen de kinderen de hoek om waren, bleef de straat verlaten achter. Er kwamen wel een paar auto’s langs, maar Jack vond de stilte onnatuurlijk.
Jaren geleden, op de dag dat hij het huis uit was gegaan om aan zijn opleiding op het Hendon Police College te beginnen, had hij in dezelfde straat tien minuten op de stoep staan wachten op een taxi die hem naar het station zou brengen, en hij was verbaasd geweest dat er zoveel mensen langskwamen om hem succes te wensen. In die tijd speelden er kleine kinderen in de voortuintjes en werden er auto’s gerepareerd langs de stoep. Jack wist nog dat de vrouwen in die tijd overalls droegen en op hun tuinhekjes leunden om nieuwtjes uit te wisselen met de buurvrouw.
Toen zijn moeder de kamer binnenkwam, vroeg Jack haar waar iedereen was.
“Niemand komt tegenwoordig nog buiten.” Ze kwam naast hem staan voor het raam. “Ik ga zelfs niet meer naar de buren en ik hang mijn was niet meer buiten aan de lijn. Een van die slechte jongens is verleden week over het hek geklommen en heeft mijn tuinstoel gestolen, je weet wel, ik had hem nog van jou gekregen.”
“Ik maak wel een hoger hek voor je en je krijgt een nieuwe stoel van me,” bood Jack aan.
“Ik hoef geen nieuwe stoel,” zei Norma geprikkeld. “Hij wordt toch weer gejat, en bovendien schijnt de zon hier tegenwoordig nooit meer.”
Samen liepen ze naar de keuken en Norma begon te mopperen toen ze zag dat de zonnebloemdoek nog over Peters kooi hing.
Er was geen eten in huis, althans niets dat Jack wilde eten. Onbetaalde rekeningen waren achter het theeblik geschoven, naast het afdruiprek. Het hele huis moest worden schoongemaakt en gelucht, en voorraden moesten worden aangevuld; zelfs Peters etensbakje was leeg en een leeg pak zaad was teruggezet in de kast, naast de potten met beschimmelde jam en piccalilly. Jack had gehoopt dat hij die avond terug zou kunnen naar Londen om op zijn tweede vrije dag iets leuks te gaan doen – hij was van plan geweest om naar de Tate Modern te gaan, want hij wilde weleens zien waar iedereen zo enthousiast over was – maar hij besefte dat hij nog een nacht zou moeten blijven om dingen te regelen voor zijn moeder. Hij maakte een plekje vrij op de keukentafel en begon aan een lijstje.
- Slotenmaker bellen
- Kooi schoonmaken
- Supermarkt – boodschappen
- Werkster zoeken
- Postkantoor – pensioen ophalen
- Bank – automatische overschrijvingen
- Yvonne opsporen?
Vervolgens pakte hij zijn chequeboek en betaalde de rekeningen van zijn moeder.
“Ik vind het vreselijk om geen geld te hebben,” zei Norma. “Waarom moest Trev nou zo nodig doodgaan?”
“Hij had niet in het donker op het dak van een kerk moeten klimmen,” merkte Jack op.
In stilte was Jack opgelucht geweest toen zijn stiefvader het loodje legde. Dat was een crimineel minder in de familie. Bovendien had hij zich gegeneerd voor het aantal keren dat Trevor veroordeeld was geweest, en zelfs had hij vermoed dat hij geen carrière kon maken omdat de levende Trevor promotie in de weg stond.
Norma mijmerde hardop over Trevors begrafenis. “Ik heb nog nooit zo’n volle kerk gezien, er stonden zelfs allemaal mensen buiten op het kerkhof. Mensen werden fijngedrukt tegen de grafzerken, weet je nog, Jack? En de dominee zei zulke fijne dingen over Trev.”
Jack wist het nog. Hij zat die dag in de kerk, vlak bij de rijkversierde kist van zijn stiefvader, en vroeg zich af wat de dominee-in-opleiding zou maken van Trevors roemruchte criminele verleden en de duistere omstandigheden die tot zijn vroegtijdige dood hadden geleid. Maar het schijnheilige broekie had Trevor ‘een kleurrijke figuur’ genoemd en Trevors activiteiten als aanvoerder van een dievenbende opgehemeld door hem een ‘pionier op het gebied van recycling’ te noemen.
“Achteraf heb ik d’r spijt van dat Trev niet is gecremeerd,” verzuchtte Norma. “Ik vind het zo rot voor hem dat hij in de grond ligt, helemaal in z’n eentje.”
“Je hebt me nooit verteld hoeveel Trev je heeft nagelaten, mam,” zei Jack.
Norma begon te zoeken in de zakken van haar verschillende jassen, die allemaal aan hetzelfde haakje op de keukendeur hingen. Jack wist dat ze op zoek was naar sigaretten. Zijn hele jeugd was in sigarettenrook gehuld geweest. Uiteindelijk vond ze een gekreukelde, half opgerookte sigaret, die ze triomfantelijk omhoog hield voordat ze de peuk tussen haar lippen stak. Jack begon ongeduldig te worden toen ze naar vuur zocht, laden opentrok en in zakjes grabbelde voordat ze in een smerig aanrechtkastje eindelijk een doosje lucifers vond.
Norma ging weer zitten en blies een wolk rook over de tafel. “Ik hou d’r niet van om over geld te praten,” zei ze koppig.
“Het moet, mam,” zei Jack. “Heb je dat geld teruggekregen van Yvonne?”
Norma schudde haar hoofd.
Jack had zijn moeder destijds gewaarschuwd dat ze niet moest investeren in het plan van zijn zuster Yvonne om vrouwen te leren opkomen voor zichzelf door middel van een kettingbrief met de wervende kop: Vrouwen Worden Snel Rijk. Toch had ze er 3000 pond in gestoken, lekker gemaakt door Yvonnes dramatische verhalen over doodgewone vrouwen die opeens niemand anders meer nodig hadden omdat ze in één klap 24.000 pond rijker waren geworden.
Inmiddels praatten Yvonne en zijn moeder niet meer met elkaar. Er was geen contact meer geweest sinds Yvonne voor zichzelf was opgekomen, door na zesentwintig jaar huwelijk haar stomverbaasde echtgenoot in de steek te laten en met de noorderzon te vertrekken. Zelfs de politiecomputer kon haar niet vinden. Jack miste Yvonne enorm. Zijn zus had altijd voor hun moeder gezorgd, en nu kwam het opeens allemaal op hem neer.
Jack werkte het lijstje af. Hij nam zijn moeder mee naar de diepvriesafdeling van de supermarkt. Op het postkantoor werd een kaartje opgehangen met de tekst: “Werkster gezocht voor twee uur per week.”
Terwijl ze de kant-en-klaarmaaltijden uit de speciale diepvriestas van de supermarkt haalden, ging de telefoon in de gang. Jack nam op en hoorde de stem van een jongeman aan de andere kant. “Ik bel voor dat schoonmaakwerk.”
Jack aarzelde.
“Ik ben een goede schoonmaker,” zei de jongen. “Ik heb in het ziekenhuis gewerkt.”
“Waarom werk je daar nu dan niet meer?” vroeg Jack wantrouwig.
“Ik studeer. Ik ben op zoek naar een parttime baantje waar ik mijn boeken van kan betalen.”
Jack vroeg de jongen, James Hamilton, of hij om vijf uur langs kon komen.
♦
Morgan Clare schreef een opstel over de martelaren van Tolpuddle. Hij schreef moeiteloos, in een mooi, goed leesbaar handschrift:
De martelaren van Tolpuddle waren zes boerenknechten die samen een Vereniging voor Onderlinge Bijstand hadden opgericht toen hun ‘meester’ hun loon terugbracht van negen shilling per week naar zes shilling per week.
Hij was zich er onaangenaam van bewust dat zijn zus Esteile haar huiswerk niet deed, zodat er straks ruzie zou zijn als hun ouders bovenkwamen voor het half-uurtje quality-time met de kinderen. “Esteile,” zei Morgan, “je kunt toch wel doen alsóf je aan het werk bent! Begin er dan in elk geval aan.”
“Het kan me niks schelen wat ik word als ik groot ben,” antwoordde Esteile. “Ik wil een ongeschoolde persoon worden.”
Morgan lachte. “Je bent al ongeschoold. Je kunt niet ongeschoolder worden dan je nu al bent.”
“Nou, dan doe ik geen examens of proefwerken,” hield Esteile vol.
Morgan schreef verder.
Persoonlijk zie ik deze mannen, James Brine, Thomas Stanfield, John Stanfield, James Hammett, George Loveless en James Loveless, als pioniers van de arbeidersbeweging. Ze verdienden het niet om op zo een wrede en harteloze manier behandeld te worden.
Hij legde zijn pen neer. “Dus je hebt helemaal geen ambities?”
“Ik heb juist heel veel ambities,” zei Estelle. “Ik wil heel erg mooi worden en ik wil een kast vol dure kleren en schoenen en ik wil trouwen met een razend knappe man die me aan het lachen maakt en ik wil ook een kind.”
♦
Bij MI5 werd het liefdesspel van de premier en zijn vrouw afgeluisterd. Een piepklein microfoontje, niet groter dan het vingernageltje van een baby, zat weggestopt in het hoofdeinde van hun bateau Ut.
“Zo te horen zijn ze halverwege de Snowdon,” zei Robert Palmer.
“Ik wou dat ze goddomme al op de top waren,” gromde Alan Clarke.
“Het is ontzettend gênant – godzijdank is het alleen audio.”
De toon waarop de premier hartstochtelijke koosnaampjes uitbracht veranderde, en waarschuwde de twee mannen dat hij snel klaar zou zijn en een tissue zou pakken.
Morgan Clare verwachtte niet dat hij zijn ouders om zes uur ‘s middags samen in bed zou vinden. Toen Poppy werd geboren, vier maanden geleden, had hij voor zichzelf moeten erkennen dat zijn ouders weliswaar oud waren, maar het nog steeds deden. Het was smerig, te smerig voor woorden, maar dat ze het deden terwijl het nog licht was buiten, was abnormaal. Wat waren zijn ouders, beesten? Oké, hij had niet zonder te kloppen hun kamer binnen moeten stormen, maar hij wilde zijn vader over de martelaren van Tolpuddle vertellen.
“Papa, heb je weleens van de martelaren van Tolpuddle gehoord?”
Agent Clarke van MI5 begon te grinniken. “Over coïtus interruptus gesproken.”
“Natuurlijk.”
“Wat vind je van ze?”
“Nou, ze waren reuze moedig, maar wel misleid.”
“Misleid? Hoezo misleid?” Morgans stem klonk gekwetst.
“Ik denk dat ze zichzelf en hun gezin een hele hoop ejlende hadden kunnen besparen door hun meester om opslag te vragen in plaats van als oproerkraaiers de straat op te gaan.”
In de slaapkamer van de premier liep Morgan rood aan; hij hield hartstochtelijk van de martelaren van Tolpuddle en hun vrouwen en kinderen en wist dat hij bereid was om te sterven voor hun zaak. “Het waren geen oproerkraaiers, pap, ze hebben vrijwillig aangeboden om gebouwen te beschermen tegen brandstichters en relschoppers. En ze vroegen niet om meer loon, pap, hun loon was verlaagd van negen shilling per week naar zes shilling per week.”
Edward glimlachte. “Het was misschien een goed compromis geweest om over zeven shilling en zes penny te onderhandelen.”
“Ze konden hun kinderen van negen shilling al niet eens behoorlijk te eten geven, dus…”
“Ze hebben een illegale eed afgelegd, Morgan.”
“Ze hadden een Vereniging voor Onderlinge Bijstand opgericht, pap, meer niet! Ze hadden gewoon hartstikke honderd procent gelijk.”
“Niets is ooit zwart-wit, Morgan. Die mannen waren vijanden van de staat.”
“Dat is niét waar! Het waren helden die in opstand kwamen tegen een wreed en onrechtvaardig systeem, en als straf werden ze zeven jaar naar Australië gestuurd! Aan wiens kant sta jij nou eigenlijk, pap?”
Adele deed nu ook een duit in het zakje, haar stem gesmoord door het dekbed. “Als je ‘kant’ zegt, wat bedoel je daar dan precies mee?”
“Je weet verdomme best wat ik bedoel!” brieste Morgan.
Adele werkte haar neus onder het dekbed vandaan. “Vergeet die Nikes maar,” krijste ze, “en je krijgt een week huisarrest. En hoepel nu alsjeblieft op. Ik wil graag opstaan en ik heb geen kleren aan.”
“Papa,” vroeg Morgan nog, “is er iets waar jij voor zou willen sterven?”
“Niet nu, knul,” antwoordde de minister-president.
De agenten hoorden een deur dichtgaan en toen Adeles stem. “Je zit vanavond live in een tv-programma, is het niet? Gebruik alsjeblieft genoeg deodorant, Ed. Je zweet altijd als een otter onder die lampen.”
♦
Kort voor vijven ging Norma naar boven. Toen ze weer beneden kwam, zag Jack dat ze zich had verkleed in een zomerjurk met wijde rok, haar haar had opgestoken en lippenstift had opgedaan.
James Hamilton had op hen allebei een ontwapenend effect met zijn overduidelijke enthousiasme voor schoonmaakwerk. Jack leidde hem rond door het kleine huisje, verontschuldigde zich voor de rommel, en legde uit dat zijn moeder nog niet zo lang geleden was beroofd en de boel had laten versloffen. Dat was slechts gedeeltelijk gelogen; Norma was nooit zo’n erg goede huisvrouw geweest. James reageerde op elke verontschuldiging met een glimlach en de woorden: “Geen probleem.”
James had grote belangstelling voor Peter. “Mijn vader had vroeger thuis grasparkieten in de tuin.”
“In een volière?” informeerde Jack.
“Nee, gewoon in het wild. Hij woonde in Trinidad.”
“Ik dacht dat grasparkieten alleen in Australië in het wild voorkwamen,” merkte Jack op.
“Nee hoor! Het stikt van die beesten in Trinidad,” antwoordde James.
“Komt je moeder uit Trinidad?” vroeg Norma.
“Nee, mijn moeder was gewoon Engels, maar ze is overleden. Wanneer moet ik beginnen?”
Norma gaf zonder met Jack te overleggen of naar hem te kijken antwoord. “Begin nu meteen maar en maak de kooi van dat arme kleine ding schoon.”
James keek daarentegen wél naar Jack. “Zeven pond per uur, is dat in orde?”
“Nee, we beginnen met zes,” zei Jack.
Kort na zevenen verliet James het huis met twaalf pond op zak. In twee uur tijd had hij de keuken een ander aanzien gegeven, en hij had zelfs Peters spiegeltje opgepoetst. Hij beloofde de volgende ochtend om tien uur terug te komen, voordat hij naar college moest.
Toen James weg was, zette Jack twee diepvriesmaaltijden – aardappelpuree met quorn – in de inmiddels glimmende oven.
“Wat een schat van een jongen,” zei Norma tegen hem. “Wordt het te duur voor je om hem twee keer per week te laten komen, Jack?”
“Nee hoor,” zei Jack, “dat kan ik best betalen, hè, Pete?”
Ze namen hun eten mee naar de woonkamer omdat er een programma op de televisie was waar ze allebei naar wilden kijken. Die avond begon een nieuwe serie, Face the Press, een live-uitzending met beroemdheden als publiek. De premier had erin toegestemd hun eerste gast te zijn.
Jack wilde kijken vanwege zijn steeds hechtere band met de minister-president, terwijl Norma’s belangstelling geheel op de celebrity’s was gericht. Ze hoopte Sir Cliff Richard te zien en uit zijn gezichtsuitdrukking op te maken of hij nog maagd was.
Jack ging aan zijn oude bureau zitten om te eten, en Norma op de bank, met haar bord op schoot.
♦
De minister-president zat in de ontvangstkamer en keek hongerig toe terwijl Donna Flak, de producent van Face of the Press, de plastic folie verwijderde van een ovale schaal met in driehoekjes gesneden sandwiches. Hij was echter te beleefd om op te staan en toe te tasten.
Donna frommelde het plastic met één hand tot een prop en gooide die behendig in de prullenbak aan de andere kant van de kamer.
“Bravo!” riep de premier. “Engeland zou je goed kunnen gebruiken op het cricketveld.”
Zijn medewerkers en de BBC-coryfeeën lachten langer dan het niet zo leuke grapje verdiende.
“Vroeger was ik wicketkeeper van het eerste elftal van Cambridge Ladies,” vertelde Donna.
De premier glimlachte. “En nu verdedig je de kwaliteit van dit programma?”
Donna gaf hem een bordje en een servet en hield hem de schaal voor. Hij nam twee sandwiches met gerookte zalm en begon te eten. Hij had wel graag even rust willen hebben tijdens het eten, maar er kwamen mensen naar hem toe.
Alexander overhandigde hem de lijst met vragen en een aantal suggesties voor de antwoorden. “Je hoeft je nergens zorgen over te maken,” verzekerde hij hem.
Hij kende alle journalisten uit het panel op één na, een vrouw die Mary Murphy heette. Volgens de achtergrondinformatie was ze vijfentwintig, getrouwd en weer gescheiden, had een dochtertje van drie, stemde op de Socialist Alliance en werkte voor de Northants Voice.
Bij het publiek zat Ulrika Jonsson op de eerste rij tussen Stephen Hawking en Gary Lineker. Er werd hartelijk geapplaudisseerd toen de premier de set op kwam lopen. Hij hees zichzelf op een hoge kruk en experimenteerde met het over elkaar slaan van zijn benen. Uiteindelijk koos hij ervoor om zijn ene voet op de sport te laten rusten en de andere losjes te laten bungelen.
Na een snelle sound-check, waarbij de premier moest opsommen wat hij voor het ontbijt had gegeten – “Ei, sinaasappelsap, muesli, volkorentoast en eh…” – werden er vragen gesteld over de euro. “Ik heb er geen twijfel over laten bestaan dat er een referendum zal worden gehouden als…”
Over Afrika. “Het lijdt geen twijfel dat Afrika grote problemen…”
En over Malcolm Black. “Niemand twijfelt eraan dat Malcolm een uitstekende minister van Financiën is…”
Alles ging goed, totdat Mary Murphy hem vroeg of hij wist hoeveel een pint melk kostte.
Hij glimlachte naar haar. “We zijn Europeanen onder elkaar, Mary, je bedoelt ongetwijfeld een liter.”
Het publiek lachte. Maar Mary Murphy lachte niet. “Hoeveel?” herhaalde ze.
Nogmaals glimlachte hij, gewoon om tijd te winnen. “Volle of halfvolle?”
“Maakt niet uit,” zei Mary Murphy onverstoorbaar.
Graham Norton, die werd geflankeerd door Adele en Ben Elton, riep: “Melk is niet belangrijk. Hoeveel kost een fles Bollinger?”
Toen het gelach was weggestorven, kwam er weer een vraag uit het panel, dit keer van een verslaggever van de Independent. “Meneer Clare, er wordt veel over geschreven in de kranten, en dit wordt bevestigd door recente opiniepeilingen, dat u geen voeling meer hebt met de werkelijkheid van het dagelijkse leven. Kunt u uzelf nog steeds de premier van het volk noemen?”
Het duurde drie lange seconden voordat de premier antwoord gaf. Hij glimlachte en knipperde een paar keer snel met zijn ogen. “Luister, een paar dagen geleden had ik het nog met een echte volksjongen over zijn bejaarde moeder die het slachtoffer is geworden van een brute overval op straat.”
♦
“Hij heeft het over jou, mam,” zei Jack tegen Norma. “Doe niet zo mal,” zei ze. “Ik ben niet bejaard.” En ik ben geen echte volksjongen, dacht Jack in stilte.
♦
De volgende ochtend om kwart over tien belde Jack zijn moeder vanuit de auto. James nam op. Op de achtergrond was het geluid van een stofzuiger hoorbaar. James vertelde Jack opgewekt dat hij met Norma naar de stad zou gaan om haar haar te laten doen.
“Moet je dan niet naar college?” informeerde Jack.
“De docent heeft bronchitis,” antwoordde James.
Jack hoorde zijn moeder op de achtergrond praten tegen Peter; ze vroeg het vogeltje wat ze aan zou trekken voor haar uitje naar de stad.