Eén
Het was 30 maart en agent Jack Sprat stond op de stoep van Downing Street 10. Zwetend in zijn kogelvrije vest babbelde hij met de minister-president. De zon scheen door het dunner wordende haar van de minister-president. Hij was net met een auto teruggebracht van de Angolese ambassade.
“Hoe gaat het met je moeder, Jack?”
“Ze begint er een beetje overheen te komen, dank u voor de belangstelling, meneer. Ik ga vanavond naar Leicester om bij haar langs te gaan.”
“Berovingen vormen een vreselijk probleem,” stelde de ministerpresident.
Jack, die zijn moeder voor het laatst had gezien met haar gezicht vol blauwe plekken, net onweerswolken, was het volmondig met hem eens.
De minister-president gaf een kneepje in Jacks bovenarm. “Zeg maar tegen haar dat ik voor haar bid, Jack,” fluisterde hij. “God luistert.”
Voor Jack was het een schrale troost. Hij zag dat de premier verlegen glimlachte naar de camera’s aan de overkant, waarna hij het jasje van zijn marineblauwe pak losmaakte en zwaaide naar de fotografen. Een onzichtbare hand deed de deur open en de premier verdween naar binnen.
Jack boog zijn hoofd naar het piepkleine microfoontje op zijn revers en bevestigde dat de premier veilig was gearriveerd. Hij betwijfelde of zijn moeder iets zou hebben aan de gebeden van de premier. Ze was een uitgesproken atheïst die haar geloof in God aan de wilgen had gehangen toen Jacks broer, Stuart, in een groezelig kamertje in Bristol was overleden aan een injectie met versneden heroïne.
Een stem in Jacks oor vertelde hem dat Mrs. Amelia Badstock met een groep jonge supporters op weg was naar Nummer 10 om een petitie te overhandigen waarin men eiste dat er sportfaciliteiten voor de jeugd in Newtown Linford zouden komen.
Hij mompelde dat het ‘oké’ was en bereidde zich voor op de eerste van de vijf petities die voor die dag op het programma stonden.
Het was een heel gewone dag op Nummer 10. De glimmende zwarte deur ging honderden keren open en dicht voor neringdoenden, bloemisten, dictators, een oliesjeik, een groep AOW’ers, ambtenaren, een manicure, spindoctors, de kinderjuf van Poppy, Su Lo, ministers uit het kabinet, secretarissen en medewerkers van MI5 die zich uitgaven voor technici van British Telecom.
Bezoekers waren het zo gewend dat er in de buurt van de deur een politieman stond, dat ze over het algemeen vergaten dat er achter het uniform en onder de helm een levend menselijk wezen schuilging, iemand met oren en hersenen en gevoel. Jack ving flarden van gesprekken op en sloeg alle informatie op in zijn geheugen.
♦
In de ambtswoning voerde de premier een gesprek over het redden van Afrika met zijn beste politieke vriend en collega, zijn persvoorlichter Alexander McPherson.
McPherson was al op jonge leeftijd berucht. Hij was de jongste van zes kinderen, vijf daarvan meisjes, en was zijn hele jeugd lang gekoesterd en verwend door zijn oudere zussen, met als gevolg dat als hij zijn zin niet kreeg, hij in woede uitbarstte en geweldige scènes schopte in de winkelstraat van de slaapstad waar het gezin woonde.
Zijn vroegste herinnering was dat hij in een poppenwagen door de tuin werd gereden terwijl zijn zussen ruzieden over wie hem nu mocht duwen. Hij beschouwde vrouwelijke aandacht als volmaakt vanzelfsprekend en was al sinds zijn dertiende geen maagd meer. Zijn zussen lazen het liefst romans met sterke heldinnen – Wuthering Heights, What Katy Did, Lolita – en ze lazen hem voor in bed.
Nadat hij was afgestudeerd aan het Balliol College in Oxford kwam hij in de tijdschriftenbranche terecht en werd hij de Lieve Lita van een erotisch blad dat Fetisj heette; met Psychopatbia Sexualis van Von Krafft-Ebing binnen handbereik verzon hij schunnige antwoorden op de merendeels trieste en soms opschepperige brieven die hij van lezers ontving.
Op een gegeven moment deed het lelijke gerucht de ronde dat McPhersons eerste contact met Edward Clare via een dergelijke brief tot stand was gekomen, maar in werkelijkheid hadden ze elkaar in Cambridge voor het eerst ontmoet, toen McPherson een aantal van zijn vriendinnen had meegenomen naar een optreden van een amateurbandje dat Dirty Insinuations heette. De toekomstige minister-president speelde basgitaar en had schouderlang krullend haar. Desalniettemin was McPherson vol afschuw vertrokken, samen met de meisjes, toen Clare het volgende nummer van de band aldus aankondigde: “Ik hoop dat jullie dit nummer mooi vinden. Het heet ‘Rock Around the Cross Tonight’ en werd me ingefluisterd door de almachtige God.”
De volgende keer dat hun wegen elkaar kruisten, was tijdens een benefietreceptie in het House of Commons, waar uitgevers waren uitgenodigd in de hoop dat ze de Labourpartij financieel zouden steunen. McPherson hoestte vijftig pond op en vertelde Edward Clare, toen nog in de oppositie, wat er gebeuren moest om Labour de verkiezingen te laten winnen.
“Je moet een onbeschreven blad van jezelf maken, je moet je in duizend bochten kunnen wringen, je moet alles zijn voor alle mannen en de vrouwen moeten je aantrekkelijk vinden en zolang je niet in het nieuws komt als je net een hond doodschopt of zoiets, en zolang je vriendelijk glimlacht en je nette manieren niet vergeet, en zolang je de media aan mij overlaat, dan win je.”
Het tweetal zat nu in de privé-zitkamer van Nummer 10. In een map op de salontafel lagen de examenvragen van het landelijk eindexamen aardrijkskunde.
“We kunnen Afrika van de ondergang redden, Alex.” De stem van de premier trilde van emotie.
Alexander hees zijn grote, vlezige lichaam overeind van de armleuning van de roomkleurige sofa en begon door de kamer te ijsberen. “Afrika?” schamperde hij. “Ben jij soms de leukste thuis?”
Het was geen retorische vraag. In Alexanders ogen was Afrika niet alleen de begraafplaats van de blanken, het wees bovendien op een ernstige geestelijke afwijking als je Afrika wilde redden. Niets en niemand kon Afrika redden, afgezien van de Afrikanen zelf.
“Nou moet je eens goed naar me luisteren, Ed,” vervolgde Alex. “Het is misschien niet zo’n slim idee om op dit moment over Afrika te beginnen, vooral als je bedenkt dat het ons nog steeds niet lukt om de treinen op tijd te laten rijden.”
Maar Edward was op deze reactie voorbereid. “Afrika is een donkere vlek op het geweten van de mensheid. Iemand moet de mensen de weg wijzen uit het duister van zieke economieën en hen een gevoel van fiscale verantwoordelijkheid bijbrengen.”
“Ed,” viel Alex ongeduldig uit, “we moeten een oplossing vinden voor de vossenjacht voordat we onze poten gaan branden aan die stomme zwarte apen.”
“Wees toch niet zo grof in de mond, Alex,” zei Edward zacht. “Adele zit in de kamer hiernaast Poppy de borst te geven.”
“Ik wil niet vervelend zijn,” repliceerde Alex, “maar heeft Adele niet een boek geschreven dat Klootzakken uit de geschiedenis heet?”
Even verzuurde Edwards glimlach voordat hij antwoord gaf. “Dat was een serieus wetenschappelijk boek. Henry Kissinger heeft me verteld dat het op zijn nachtkastje ligt.”
Adele riep vanuit de aangrenzende kamer: “En het heeft twaalf weken achter elkaar hoog op de bestsellerlijst van The New York Times gestaan.”
“Even serieus,” zei Alexander. “Kunnen we een paar dingetjes kortsluiten, Ed? Het wordt echt een kloteweek. Er verschijnen een stuk of zes rapporten, de misdaadcijfers stijgen, en volgens de Rowntree Trust zijn dagelijks vijf van de tien mensen in dit land zwaar onder invloed van drank of drugs. O ja, en de lijkgravers en hun collega’s gaan maandag in staking als ze geen loonsverhoging van tien procent en een 35-urige werkweek krijgen.”
“In Afrika sterft elke tien seconden een klein kind aan de gevolgen van vervuild drinkwater,” kaatste Edward terug.
“Ja, het is echt te verschrikkelijk voor woorden,” verzuchtte Alex quasi-treurig, “maar als we niet snel een oplossing bedenken voor die klotekraaien staan we straks tot aan onze knieën in de stinkende lijken, en er wordt warm weer voorspeld door onze grote vriend Michael Vissenkop, dus kan ik je alsjeblieft weer meenemen naar dit donkere continent, Ed?”
David Samuelson kwam in een wolk Eau Sauvage de kamer binnen. Hij was die ochtend nogal scheutig geweest met de fles, geheel tegen zijn gewoonte in, maar hij had geen tijd gehad om een schoon overhemd of pak aan te trekken, dus geurde hij nu een uur in de wind.
Samuelson was de kroonprins van de arbeidersbeweging. Zijn grootvader, Hector Samuelson, had de allereerste huishoudbeurs in Earl’s Court georganiseerd, die met gemiddelde bezoekersaantallen van 300.000 per dag alle records van destijds had gebroken.
Deze beurs, waar revolutionaire stoomstrijkijzers, antiaanbakpannen en spoetnikachtige salontafels te zien waren, had naar men zei een verlangen naar duurzame gebruiksgoederen gewekt bij het Britse publiek en daarmee de industrie een ongekende stimulans gegeven.
Hector Samuelsons kleinzoon, David, was door een jaargenoot in Oxford als ‘duivels slim’ beschreven, terwijl een andere jaargenoot, die hij nog steeds een grote som geld schuldig was, hem domweg ‘duivels’ had genoemd.
Zijn homoseksualiteit was zijn minst interessante eigenschap. Zijn voorkeur voor Portugese obers was wijd en zijd bekend, en hij had zijn intrek genomen in een kast van een huis in Ladbroke Grove om er zo veel mogelijk in de buurt te hebben. Af en toe werd hij door de pers met een van zijn obervriendjes gefotografeerd, maar op een gegeven moment begint de aandacht van het publiek nu eenmaal te verslappen – de ene knappe Portugese jongen in oberstenue is immers nauwelijks van de andere te onderscheiden.
Samuelson had een zwak voor geld, en hij was dol op luxe. In zijn jeugd was hij regelmatig meegenomen naar de mijnen en fabrieken in het industriële noorden van het land, waar zowel zijn grootvader als zijn vader voor Labour in het parlement was gekozen. Als klein jongetje gruwde hij al van de stank en het kabaal van het leven van de arbeidersklasse en van de adem en de woninkjes van de arbeidersklasse. Zelfs het eten op hun bord was grauw doordat ze alles door elkaar prakten.
Op het atheneum blonk hij uit in geschiedenis, en gaf hij blijk van een volwassen en meevoelende kijk op de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in Engeland. Het kwam af en toe voor dat hij tot tranen toe bewogen was door historische verslagen over smerige, half uitgehongerde kinderen die in de fabrieken moesten werken en in slaap vielen als ze op blote voeten van de fabriek naar hun armoedige hutjes strompelden.
Hij gaf de voorkeur aan de arbeidersklasse uit de geschiedenisboeken boven die in het echte leven; hij vond de werkelijkheid weerzinwekkend, huiverde zelfs als hij hun ruwe stemmen hoorde op straat. Hij had geen hekel aan de arbeider op zich – sommige kwamen op zijn feesten – maar hij verlangde naar de tijd dat er in elke bestekla in het hele land een speciale rasp voor parmezaanse kaas zou liggen.
“Ik móét je spreken, Eddy,” kondigde Samuelson op zijn gebruikelijke dramatische manier aan.
“We zitten midden in een bespreking, Dave,” zei Alexander.
Edward keek verwachtingsvol naar David.
“Jij moet dit ook horen, Alex, het is belangrijk. Ik heb de feedback van de onderzoeksgroep bestudeerd. Ik heb de hele nacht niet geslapen, maar dat doet er niet toe,” voegde hij er op zielige toon aan toe. “Het wordt tijd om het imago van de partij drastisch en voorgoed te veranderen, te beginnen met de naam. Ik heb hier en daar mijn licht opgestoken, en ik denk dat het nu moet gebeuren.”
Edward en Alexander zaten twee volle minuten zwijgend te luisteren terwijl David zijn plannen ontvouwde. “We halen ‘Labour’ weg uit de naam van de partij. Het woord Labour heeft een volstrekt negatieve connotatie; mensen associëren het met zweet en hard werken, met vakbonden en met lange en pijnlijke bevallingen. Denk er maar eens over na: er is bijna niemand van ons die zweet tijdens het werk en de meeste aanstaande moeders maken tegenwoordig een afspraak voor een keizersnede – zoals Adele.”
“Als we ‘Labour’ weghalen uit ‘New Labour’ blijft er maar één woord over: ‘New’,” merkte Alexander droog op. “Sorry, maar daar kan ik niet warm of koud van worden.”
“Heb jij suggesties, David?” vroeg Edward.
Met lange bleke vingers streek David het haar van zijn voorhoofd. “Nee, ik heb het probleem alleen geconstateerd. Ik wil graag jouw fiat voordat ik me op een oplossing ga richten.”
“Vind jij dat we ‘New’ moeten behouden?” zei Edward.
“Wat een flauwekul!” barstte Alexander uit. “‘New’ was nieuw in 1997; nu is het oud en verrot.”
“Ga je gang, David, en richt je op een oplossing,” zei Edward. “Anders blijft er niets over. Helemaal niets.” Hij staarde zonder daadwerkelijk iets te zien naar een verzoek van de veiligheidsdienst aangaande Bob Marshall (parlementslid en adviseur van de koningin), dat door hem getekend moest worden. Zijn partij had geen naam. Hij voelde dat hij in verwarring raakte en op het punt stond in te storten.
Hij verontschuldigde zich een ging naar zijn privé-badkamer, deed de deur op slot en ging op de rand van het bad zitten. Van een rol wc-papier die hij in het kastje onder de wastafel bewaarde, trok hij twee velletjes die hij bedreven om zijn penis wikkelde. Na enige momenten van stilte trok hij het wc-papier door, hij waste zijn handen en glimlachte in de bolronde scheerspiegel die zijn gezicht vele malen vergrootte, wat hem de verzekering gaf dat hij er nog was.
Toen hij terugkwam in de zitkamer, waren Alex en David in discussie over de vossenjacht. David liet uitzoeken of het uitvoerbaar was om hologrammen van vossen vanuit satellieten in de ruimte op de jachtgebieden in Engeland te laten projecteren.
“Voor mijn part kunnen ze die stomme rotbeesten aan het kruis nagelen,” zei Alexander. “Ik ben echt doodziek van dat hele debat.”
Na hun vertrek ging Edward aan zijn bureau zitten, en hij tekende het papier dat MI5 toestemming gaf om de gesprekken in het huis, de auto en het kantoor van Bob Marshall (parlementslid en adviseur van de koningin) af te luisteren.
Adele kwam de kamer binnen. “Ed, lieverd, doe me een lol en blijf nog even en doe aardig tegen een journaliste, wil je? Glimlach naar haar en streel mijn haar waar ze bij is. Ze heet Suzanne Nicholson en ze werkt voor Joy. Dat is een nieuw tijdschrift en ik kom op de cover.”
Adeles neus was uitzonderlijk groot. Haar vader, Guy Floret, had toen hij haar voor de eerste keer zag, vlak na haar geboorte, opgemerkt: “Mon Dieu, ma pauvre enfant. Elle est Pinocchio.”
Edward begroef zijn gezicht tussen haar naar melk ruikende borsten. “Je zou de centerfold moeten zijn, Adele, liefste,” zei hij hees.
“Wat zóét van hem,” fluisterde Suzanne Nicholson nadat de premier zijn vrouw had gekust, haar haren had gestreeld en de kamer had verlaten, waarbij hij de deur zacht, bijna verontschuldigend, achter zich had dichtgetrokken.
Adele trok haar lange dunne benen onder zich en nam een slokje kamillethee. “Hij is wel zoet, maar niet suikerzoet.”
Suzanne dacht aan haar eigen man, die om zeven uur ‘s ochtends met slaande deuren het huis had verlaten nadat hij voor de slaapkamerdeur tegen haar had geschreeuwd: “Je bent een imbeciel, stomme trut!”
Hij was kwaad omdat ze had opgebiecht dat ze zijn drie op maat gemaakte pakken in een van de 315 stomerijen in de Londense binnenstad had achtergelaten. Het bonnetje was op mysterieuze wijze verdwenen uit elk van haar vele handtassen, het zat niet in de zakken van enig kledingstuk, en het kon niet gevonden worden in een van beide auto’s, noch in laden of kasten thuis of op kantoor.
Nadat ze een week lang allerlei uitvluchten had verzonnen, was ze in tranen uitgebarsten en had ze hem de vreselijke waarheid verteld. Ze schreef het incident toe aan de stress omdat ze zich op haar interview met Adele Clare-Floret moest voorbereiden. “Het is de slimste vrouw van de wereld!” had ze gejammerd. “Wat moet ik haar nou vragen? Ze lust me rauw!”
Adele pakte de telefoon. “Wendy schat,” zei ze met haar nasale stem, “breng je ons nog een potje van die héérlijke thee?”
Snel maakte Suzanne aantekeningen in steno: “De neus is ontzaglijk. Gave huid, professionele make-up, tanden opgebleekt (recent), schoenen van Prada (prijs nagaan in Bond Street). Plat accent nadrukkelijker aan de telefoon.”
Adele was nog steeds aan de telefoon, maakte sussende geluiden tegen een duidelijk ontredderde Wendy. Onderwijl keek ze op haar horloge, ze gebaarde naar Suzanne dat ze zo klaar zou zijn en zei kordaat in de hoorn: “Amputeren is de enige verstandige keuze.” Ze wilde al neerleggen, maar Wendy liet zich niet zo makkelijk afschepen.
“Niet nu, Wendy, ik ben nu even bezig.” Ze legde de telefoon neer en glimlachte naar Suzanne. “Sorry daarvoor. Je belt op omdat je thee wilt hebben en voor je het weet zit je midden in een psychodrama. Arme Wendy, onze huishoudster. Haar zoon Barry – tussen ons gezegd en gezwegen, hij deugt voor geen meter – heeft een verminkt been overgehouden aan een motorongeluk. Het been wil niet helen, hij ligt daar maar te liggen in het ziekenhuis en slikt belachelijk dure antibiotica…Dit is natuurlijk niet voor publicatie, het blijft onder ons…”
Met een ernstig gezicht keek Suzanne haar aan. “U kunt het stuk uiteraard van tevoren lezen.”
“Ik had niet over onze arme Wendy moeten beginnen, maar ik kan het nu eenmaal niet helpen dat ik me betrokken voel bij ons personeel en hun probleempjes…Sorry, ik zal proberen om niet meer aan Wendy en Barry te denken. Ga je gang, kom maar op met die vragen.”
Suzanne keek naar haar lijst met vragen. “Oké. Hoe voelt het om door het tijdschrift People de slimste vrouw van de wereld te worden genoemd?”
Adele lachte. “Het was niet de wereld, je vergist je,” zei ze met haar ogen bescheiden neergeslagen. “Het was alleen Europa maar.”
“Wat is een typerende dag in het leven van Adele Clare-Floret?” luidde Suzannes tweede vraag.
“Zoiets als een typerende dag bestaat niet,” antwoordde Adele lachend. “En als je het van de filosofische kant benadert, bestaat er zelfs niet zoiets als ‘het leven’ of ‘een dag’. Ik bedoel, wat versta je onder ‘leven’ en ‘dag’?”
Suzanne voelde hoofdpijn opkomen. “Oké. Vertelt u me dan eens wat u gisteren hebt gedaan?”
De vraag leek Adele in verwarring te brengen. “Gisteren? Bedoel je vierentwintig uur geleden?”
Het liefst zou Suzanne tegen de slimste vrouw van de wereld zijn gaan gillen, maar op dat moment ging de deur open en een broodmagere vrouw met dikke rode ogen kwam binnen. In haar handen hield ze een dienblad met een glazen theepot en een schaaltje met waaiervormig geschikte spritsen.
Toen het blad was neergezet, lachte Adele kort. “Wendy schat, probeer je ons soms te vermoorden? Spritsen! Mijn hemel, al dat vét, al die suiker!”
“Ik heb van de centrale inkoop opdracht gekregen om alleen nog maar Brits fabrikaat te kopen.”
“Maar wat is er dan gebeurd met de havermoutkoekjes die we vroeger altijd hadden?”
“Die worden tegenwoordig in Polen gemaakt, onder licentie,” antwoordde Wendy.
Adele haalde de zakjes in de theepot op en neer en keek tegelijkertijd op haar horloge. “Nog even over Barry’s been,” zei ze nogal scherp tegen Wendy. “Het is heus niet zo dat hij straks niets meer kan. Verleden week hebben Edward en ik nog een prijs wegens doorzettingsvermogen uitgereikt aan een jongen wiens beide benen door een antieke stoomtrein zijn geamputeerd. Tegenwoordig speelt hij rolstoelbasketbal.”
Suzanne keek naar Wendy en zag tot haar genoegen dat er een bijzonder giftige blik op Adeles rug werd gericht voordat ze de deur dichtdeed.
“Zo, nu nog even over je fascinerende vraag. De wekker gaat om half-zes af, maar meestal zijn we dan al op. Het zijn bijzondere momenten voor ons, voordat de wereld ons weer in beslag neemt. Maar wacht eens even, je vroeg naar gisteren…Nou, ik was dus om vijf uur op, Ed heeft thee gezet en we hebben met elkaar van gedachten gewisseld. We hebben de regel dat we niet over politiek of familie praten. Het was een goed gesprek.”
“Over?” vroeg Suzanne, hoewel ze geen antwoord verwachtte.
“O, over transsubstantiatie.”
“Transsubstantiatie,” herhaalde Suzanne aarzelend. “Heeft dat toevallig met transport te maken?”
Adele lachte hartelijk. “Ik kan wel merken dat je geen theologe bent, Suzanne.” Ze leunde achterover en legde haar handen achter haar hoofd. “Transsubstantiatie heeft te maken met de eucharistie…Worden brood en wijn geheel in het lichaam van Christus opgenomen?” zei ze bloedserieus.
“Enorm boeiend,” mompelde Suzanne, die zelfs niet wist wat de eucharistie precies inhield.
Adele nam een slokje thee en trok een vies gezicht. “Dit is geen kamille, dit is lapsang souchong. Werkelijk. Hoe eerder Barry’s been eraf gaat, des te beter het voor ons allemaal is.” Ze vervolgde het opsommen van haar programma van de vorige dag. “Om zes uur, na het gebed voor Edward en mediteren voor mij, zette Ed de televisie aan voor het actualiteitenprogramma, hij is in bad geweest, ik heb gedoucht, en toen kwam Wendy binnen met een licht ontbijt, toen heb ik Poppy de borst gegeven, mijn haar en mijn nagels gedaan, de kinderen dag gezegd voordat ze naar school gingen en toen tien minuten besteed aan de ochtendkranten. Met Wendy gepraat over het eten voor de receptie die we hier op Nummer 10 geven voor de vrouwen en vriendinnen van de Manchester United-ploeg. Met de auto naar de London School of Economics voor een lezing over de feminisatie van de westerse man. Met de auto terug naar huis. Achthonderd woorden voor Spectator geschreven over de overbelasting door e-mails, en toen geluncht met Camilla P.B., die me heeft beloofd dat ze me paardrijden zal leren als we volgende week op Highgrove zijn. En toen? O ja, de baby de borst gegeven, gewinkeld om schoenen te kopen met Gail Rebuck, een ontmoeting met een delegatie van nonnen uit Rwanda, naar boven gegaan, een broodje gegeten met de oudere kinderen, Morgan en Estelle. Hij doet eindexamen en zij is net begonnen op de Camden School for Girls. Met de auto naar de tennisbaan voor les met André, terug hierheen, onder de douche, haar, make-up. Telefoontjes gedaan, brieven geschreven, mailtjes gestuurd, de baby nog een keer de borst gegeven, receptie met de Man-U-vrouwen. Ed was er ook bij – hij is gek op voetbal. Toen…o ja, boven geweest met de kinderen, Morgan geholpen met een opstel over King Lear. Haar, make-up, andere kleren, diner op de Franse ambassade met Charlotte Rampling en Eddie Izzard. Beloofd dat ik – ”
Suzanne, die een fan was van Eddie Izzard, viel haar in de rede. “Hoe is Eddie in het echt?”
“Hij droeg een zwarte maillot met rode schoenen en ik kreeg de indruk dat hij stiekem de spot met ons dreef. Ik kan niet zeggen dat ik hem sympathiek vond.”
Nadat Wendy Suzanne had uitgelaten, bleef Adele alleen achter en liet ze het interview in gedachten nog eens de revue passeren. Ze wist dat Suzanne haar niet aardig had gevonden. Al sinds ze klein was wist ze dat intelligentie iets was wat je beter verborgen kon houden. Haar grootmoeder had gewaarschuwd: “Niemand is dol op een wijsneus, Adele.” Soms benijdde ze de lieden die op Ed stemden, domme mensen met onbeduidende bezigheden die banale roddeltjes uitwisselden. Ze raakte de zijkant van haar neus aan en vroeg zich af of ze zich moest laten opereren. Ed zei altijd tegen haar dat hij van haar neus hield, en drukte er dan van de wortel tot aan het puntje kusjes op. Maar zij had er genoeg van om die neus als een soort waarschuwingsvaandel voor zich uit te dragen.
Zodra Suzanne Nummer 10 had verlaten, zette de verslaggeefster haar mobiele telefoon weer aan. Jack Sprat, die Suzannes benen bewonderde, hoorde haar onder het weglopen zeggen: “Wat een ongelofelijke trut is dat mens…”
Hij glimlachte bij zichzelf, want hij wist precies over welke trut ze het had.