Zestien

Toen Norma en James terugkwamen van de supermarkt met de boodschappen voor de logees die ze in het weekend zouden krijgen, was de voorkant van het huis ingrijpend verbouwd. De voordeur was verstevigd met plaatstaal en voor de ramen op de benedenverdieping waren tralies geplaatst.

“Het is net een gevangenis,” zei Norma. “Waar is mijn brievenbus gebleven?”

“Je hebt geen brievenbus nodig,” zei James. “Je krijgt nooit brieven.”

Ze sjouwden de dozen met boodschappen van de auto naar de keuken, waar drie vrienden van James bezig waren om een stalen plaat op de achterdeur te schroeven.

Norma bood hen een kop thee aan, en een van de jongeren zei: “We hebben zelf al een kop koffie genomen, Norma, ik hoop dat je het niet erg vindt. En we hebben Peters waterbakje bijgevuld en zo.”

“Werken jullie voor de gemeente?” vroeg Norma.

James lachte. “Nee, ze werken voor mij. Ik wil dat mijn moeder zich veilig voelt in haar eigen huis. We willen geen dealers over de vloer, toch?”

Jack belde op het moment dat de tralies voor het keukenraam werden vastgezet. Hij zei tegen Norma dat hij in het weekend misschien langs zou komen.

“Op welke dag?” vroeg Norma. “Vrijdag, zaterdag of zondag?”

Jack zei dat hij nog niet wist hoe het allemaal zou lopen en vroeg of het haar iets uitmaakte.

James luisterde mee en schudde zijn hoofd. “Niet dit weekend,” zei hij zacht.

“Dit weekend komt het niet uit,” zei Norma. “Ik heb het druk.” Omdat ze niet wist wat ze verder nog moest zeggen, voegde ze eraan toe: “Dag.” Daarna hing ze op.

Samen pakten Norma en James de dozen uit, en ze stalden de blikjes bier, de diepvriespizza’s, hamburgers en ovenfrites op de keukentafel uit.

James had genoeg eten en drinken gekocht voor acht mensen, zichzelf en Norma inbegrepen. “Als alles over een paar weken een beetje lekker begint te lopen,” zei hij, “kopen we een echte vriezer en een nieuwe wasmachine.”

Norma knikte, maar ze vond het niet fijn dat ze tegen Jack had moeten zeggen dat hij niet langs kon komen. Soms had ze het gevoel dat James haar hele leven overnam, maar ze durfde er niets van te zeggen. Ze wilde voor geen prijs terug naar de tijd dat ze de hele dag alleen zat en niemand had om mee te praten, behalve Pete. Het was alleen jammer dat James niet meer schoonmaakte. “Norma,” had hij tegen haar gezegd, “op jouw leeftijd is het heel belangrijk dat je blijft bewegen. Zo voorkom je dat je hartaanvallen krijgt en dat soort ellende.”

Na hun vertrek uit het Grimshaw Hotel had de premier voorgesteld om de pittoreske route te nemen en door het Peak District naar Bourton-on-the-Water te rijden. Bij een benzinestation was een kaart aangeschaft en de premier had aangeboden het kaartlezen op zich te nemen. Al na een paar minuten waren ze op zijn aanwijzingen op het pad naar een boerderij terechtgekomen, zodat Ali gedwongen was geweest om moeizaam te keren op het kleine erf, gadegeslagen door de geschrokken boer en diens vrouw. Nadat het nog een paar keer hopeloos mis was gegaan, gaf de premier de kaart aan Jack. “Doe jij het maar, Jack,” zei hij meisjesachtig. “Iedereen weet dat vrouwen geen kaart kunnen lezen.”

“Mijn vrouw is juist briljant in het kaartlezen,” meldde Ali. “Ze heeft ons van Islamabad naar Karachi geloodst – dat is bijna 1500 kilometer – zonder dat we ook maar één keer verkeerd zijn gereden, ja.”

De premier staarde door het raampje naar het spectaculaire heidelandschap. Hij voelde zich in zijn hemd gezet door de expertise van Ali’s vrouw.

Jack pakte de kaart met tegenzin aan. Hij had het wel prettig gevonden om niets te doen en lekker naar buiten te kijken. Het landschap was elementair en ruig en er was godzijdank nergens een cottage met rieten dak te bekennen.

Ali’s geduld werd op de proef gesteld door de hoogste weg van Engeland: die van Leek naar Buxton. Het ene moment reden ze nog in een stralend zonnetje en het volgende zaten ze in de dichte mist van een laaghangende wolk. Caravans hielden het verkeer op, geteisterd door krachtige rukwinden, en zij reden vlak achter een bejaarde in een Reliant Robin die het duidelijk in zijn broek deed, want hij sukkelde stapvoets voor hen uit. Inhalen was onmogelijk gezien de gestage stroom tegenliggers, en Ali kreeg het helemaal te kwaad. Voor het eerst sinds hij Jack en de premier als passagiers had maakte hij zich kwaad, en zwaaiend met een gebalde vuist schold hij op de oude baas in het driewielige voertuigje voor hen.

Toen Jack vlak buiten Bakewell een bord langs de kant van de weg zag staan met reclame voor een traditionele cream tea, vroeg hij Ali te stoppen op een klein parkeerterrein. De premier en Jack stapten uit maar Ali bleef achter het stuur zitten.

Jack boog zich voorover naar het raampje. “Kom nou mee, Ali. Hier wordt je auto echt niet gestolen.”

“Nee, ik kan daar niet naar binnen.” Ali keek angstvallig naar de met klimop begroeide stenen cottage, alsof de uitspanning het hoofdkantoor van de KGB was.

“Waarom niet?” vroeg Jack.

“Het is niet mijn soort gelegenheid,” antwoordde Ali. “Het is voor Engelse mensen, ja.”

“Maar je bent toch een Brit,” zei de premier. “Je kunt gewoon ergens thee gaan drinken, net als alle andere Britse staatsburgers.”

Ali lachte zonder humor of vrolijkheid. “Ik ben een keer met mijn twee zwagers naar een pub op het platteland geweest. Er was veel kabaal, want er werd veel gepraat, maar toen wij binnenkwamen werd het opeens stil. Al voordat we iets konden bestellen zei de kroegbaas: ‘Ik dacht dat types zoals jullie niet mochten drinken.’ Nou, toen zei ik: ‘We kunnen toch sinaasappelsap drinken.’ We zaten d’r misschien vijf minuten, ja, komt er een vrouw binnen en die zegt tegen de kroegbaas: ‘Krijg nou wat, Eric, komen ze tegenwoordig ook al buiten de stad?’”

“Heb je aangifte gedaan wegens discriminatie?” vroeg de premier.

Ali en Jack lachten allebei. “Je vertrouwen in onze overheidsinstellingen is werkelijk roerend, Ed,” merkte Jack op.

“Als ik het elke keer moest melden dat ze me uitschelden voor Paki, zou ik voor de deur van de commissie een tent moeten opzetten,” zei Ali. “Nee, ik blijf gewoon in m’n eigen wijk als ik niet werk. Erg jammer, want m’n vrouw houdt van ‘t platteland, van koeien en zo…”

“Ik sta erop dat je met ons mee naar binnen gaat. Ali,” zei de premier. “Creatn tea is typisch Engels, en iedereen met een geldig Engels paspoort moet ervan kunnen genieten.”

“Of met een verplichte legitimatiekaart,” mompelde Jack.

Schoorvoetend stapte Ali uit zijn taxi en hij liet zich meenemen naar de theesalon in de cottage. De mensen die er thee zaten te drinken keken om en staarden, maar ze staarden niet naar Ali, ze staarden naar de premier. Travestieten waren in het Peak District zeldzamer dan Pakistanen. Ze gingen aan een leeg tafeltje zitten. Ali staarde somber naar het roze tafelkleed. Het was al erg genoeg dat hij hier het enige bruine gezicht was, maar moest je eens zien met wie hij hier zat! Hij had al na een paar uur geweten dat de vrouw met de blonde pruik eigenlijk een man was, en dat wisten alle andere mensen ook, ja. Hij had zich voorgenomen om te zeggen dat hij niet kon, als Jack nog een keer belde. Stel je voor dat het in zijn omgeving bekend zou worden dat hij met dit soort griezels omging, dan zou hij een slechte naam krijgen in de moskee. Nu al werd er druk op hem uitgeoefend om zijn vrouw een burqa te laten dragen. Toen hij er iets over had gezegd, had ze de koran geciteerd, het stukje waarin stond dat vrouwen net zo goed waren als mannen, en vervolgens had ze gezegd: “Je weet dat ik niks rond mijn gezicht verdraag, zelfs m’n eigen haar werkt op m’n zenuwen.”

Was zijn vrouw er nu maar bij, zij zou tenminste iets kunnen bestellen van de kaart. Zij las beter Engels dan hij. Ze had haar eindexamen gehaald en voor een bank gewerkt totdat ze met hem was getrouwd.

De premier vroeg Ali wat hij wilde bestellen. “Ik hoef niets, bedankt,” zei Ali. Dat was niet waar, maar hij kon moeilijk tegen hen zeggen dat hij niet alle woorden op de kaart begreep, toch? Ook al rammelde hij van de honger en had hij sinds het ontbijt niets meer gegeten.

“We bestellen van alles wat en dan delen we gewoon,” stelde Jack voor.

Een slungelachtig schoolmeisje met ronde schouders kwam naar hun tafeltje. “Goedemiddag, ik ben Emma en ik ben uw serveerster voor vanmiddag,” dreunde ze als een robot op. “Wat zal het zijn?”

“Hallo, Emma,” zei Jack. “Ik ben je klant voor vanmiddag, en ik wil graag bestellen.” Jack keek naar de kaart met het Oud-Engelse schrift en las op: “Een schaal versgeplukte malse slabladeren, genesteld in ambachtelijk gebakken brood uit onze eigen oven, traditionele boerenscones geserveerd met verrukkelijke dikke room en een portie gemengde bosvruchten, verschillende soorten jam en een pot Earl Grey.”

Nadat de bestelling een paar keer was herhaald en het meisje alles eindelijk begreep, zei de premier: “Ik zou graag met je willen praten over je ervaringen met dit land, Ali, racisme, integratie en etnische tegenstellingen.”

“Ik zou veel liever over cricket willen praten, Edwina,” zei Ali, “als je het niet erg vindt.”

De drie mannen zaten een tijdje in ongemakkelijk stilzwijgen bij elkaar. Jack deed alsof hij de kaart bekeek. Ali tekende met zijn wijsvinger op het tafelkleed en de premier probeerde zich wanhopig te herinneren wanneer er in het kabinet voor het laatst over cricket was gepraat. “De Engelse Cricketbond,” zei hij uiteindelijk, “heeft ons benaderd voor advies inzake de komende testmatch tussen India en Pakistan. Men vraagt zich af of de wedstrijd beter op neutraal terrein gespeeld kan worden, in Engeland.”

“Neutraal!” snoof Ali. “Dan zitten er op Headingley straks bloedspatten tot aan het buitenveld, ja, geloof me. Begrijp me niet verkeerd, ik ben niet bevooroordeeld – sommige van mijn beste vrienden zijn Indiërs.”

Het eten werd gebracht, maar helaas beantwoordde het niet aan het beeld dat Jack voor ogen had gestaan. Het binnenste van elke sandwich was slijmerig van de mayonaise, de scones hadden te lang in de magnetron gestaan en sisten op de schaal, de room kwam uit een pak en de jam zat in kleine plastic kuipjes waarvan het dekseltje doorgeprikt moest worden met een vork.

Jack riep Emma naar hun tafeltje. “Deze sandwiches druipen van de mayonaise.”

“Ze komen binnen met mayonaise,” mompelde Emma.

“Waarvandaan komen ze binnen?” vroeg Jack.

“Uit de fabriek in Buxton.”

“Dat is hier zeker vijftien kilometer vandaan,” zei Jack.

Ali, de professional, corrigeerde hem. “Eerder twintig.”

“Wie bakt de scones?” wilde Jack weten.

Het meisje leek hem niet te begrijpen. “Wie ze bakt? Ze worden geleverd door Iceland.”

“Komen ze uit IJsland?” zei de premier, die nog niet zo lang geleden in Reykjavik was geweest. “Dat is toch werkelijk bespottelijk!”

Ali legde uit dat Iceland een landelijke winkelketen was waar uitsluitend diepvriesproducten werden verkocht.

“Zal ik de tafel dan maar afruimen?” zei Emma.

“Laat de thee maar staan,” zei Jack.

Emma bracht de rekening, en Jack betaalde zonder morren; hij had geen zin in een discussie met een nerveus wicht dat niet wist wat de woorden ‘vers’, ‘traditioneel’ of ‘ambachtelijk’ betekenden.

Toen ze de theesalon verlieten, zei Emma somber: “We zullen u missen.”

Jack keek haar aan. “Wat zei je?”

“We zullen u missen,” herhaalde ze.

“Emma,” zei Jack, “je bent niet Amerikaans en we zijn hier niet in Amerika. Degene die je heeft geleerd om dat te zeggen, is niet goed bij zijn hoofd.”

“Nou en?” zei Emma. De magnetron piepte en ze draaide zich om.

Een kilometer verderop stopten ze bij een tankstation, waar ze snoepjes, chips, flesjes fris en een Daily Mail kochten. Ali las elke dag zijn horoscoop; kinderachtig, maar hij vond het nu eenmaal leuk. Hij deed een verzamelbandje met Greatest Soul Hits in de cassettespeler en onderweg naar Stafford en de verschrikkingen van de M6 zongen ze alledrie mee met Eddie Floyds ‘Knock on Wood’.

Vier verkeersknooppunten later, na meezingers als ‘Under the Boardwalk’, ‘Rainy Night in Georgia’, ‘Soul Sister’, ‘Brown Sugar’ en ‘When a Man Loves a Woman’ kwam het verkeer van de M54 erbij en kwamen ze vast te zitten tussen een tankwagen met een schedel en een kruis van botten op de achterkant en een vrachtwagen met drie lagen blatende schapen.

“Waarom staan we stil?” vroeg de premier.

“De verkeersstroom is te groot, ja,” legde Ali uit. “Zo is het hier altijd. De laatste keer dat ik deze rit maakte, heb ik drie-en-een-half uur vastgezeten. Ik heb de krant gelezen en een dutje gedaan, en toen ik wakker werd waren de meeste mensen uit hun auto’s gestapt. Ze liepen rond over de snelweg en kletsten met elkaar. Het was eigenlijk best gezellig,” voegde hij er dromerig aan toe. “Een vent in een rode Astra gaf me een blikje fris toen ik zei dat ik dorst had. Maar als die zak van een Edward Clare zich had vertoond, zou hij aan stukken zijn gescheurd.”

De premier keek om zich heen naar het stilstaande verkeer. “Verkeer valt niet onder de verantwoordelijkheid van de premier,” zei hij nerveus. “Ron Phillpot is de minister van Verkeer en Vervoer.”

“Ron Phillpot is een zuiplap, ja,” zei Ali.

“Ja, ik besef heel goed dat hij inderdaad een zuiplap is,” beaamde de premier. “Hij is tot vice-premier benoemd om links aan het lijntje te houden.”

“Laat de regering hier niet ergens de noordelijke rondweg aanleggen?” vroeg Jack.

“De aanleg van die weg is voor de helft in particuliere handen,” legde de premier uit. “Het wordt een tolweg.”

“Waarom zou ik tien pond moeten betalen om over een stukkie weg te mogen rijden?” protesteerde Ali. “Ik betaal wegenbelasting, inkomstenbelasting, gemeentebelasting en accijns op de benzine, ja.”

“Het is struikroverij,” vond Jack. “Dick Turpin deed tweehonderd jaar geleden precies hetzelfde.”

Twee uur lang reden ze in een slakkengang, luisterend naar een programma op Five Live Drive waarin de rol van de vrouw van de premier ter discussie werd gesteld. Luisteraars konden reageren op de vraag: moet Adele alleen gezien worden maar niet gehoord, of moet ze juist in staat worden gesteld om over zaken van nationaal belang haar mening te geven?

Toen Peter, een beller uit Truro, in de uitzending kwam en zei dat Adele Clare-Floret meer mans was dan de tuthola met wie ze getrouwd was, voelde de premier heimelijk of er nog wel iets in het slipje van zijn vrouw zat voordat hij aarzelend knikte.

Hassin uit Kettering vond dat Adele helemaal gelijk had wat Barry’s Been betreft, hoewel hij van mening was dat het begraven van wratten te ver ging.

Sandra uit Cardiff belde om een compromis voor te stellen: het centraal begraven van wratten. Ze wist niet precies hoeveel wratten er in een gemiddelde doodskist pasten, maar meende dat het er honderden moesten zijn, zo niet duizenden.

Toen ene meneer Singh, hoogleraar in de wiskunde aan de Brunei University, belde om te vertellen dat er ongeveer 51.842 wratten in een gemiddelde doodskist zouden passen, deed Ali de radio uit en zette hij het bandje met de soulhits nog een keer op.

Tegen de tijd dat het verkeer weer in beweging kwam, kenden de drie mannen ‘Knock on Wood’ helemaal uit hun hoofd en hadden ze zelfs een vrolijk dansje ingestudeerd, waarbij ze telkens tegelijk op elkaars hoofd klopten.

De premier beleefde een moment van euforie. Nog nooit van zijn hele leven was hij zo gelukkig geweest. Elke keer dat ‘Knock on Wood’ afgelopen was, smeekte hij om het nummer nog een keer te draaien.

Ali had er op een gegeven moment genoeg van. “Nee,” zei hij, “ik krijg d’r barstende koppijn van, ja. Zeg Jack, lees me mijn horoscoop eens voor. Ik ben een Steenbok.”

Jack las het stukje hardop voor. “‘Er is storm op til in uw leven. Een persoon van de andere sekse koestert wrok – vergeet u hem/haar niet te vertellen dat u van hem/haar houdt? Uw leven zou ingrijpend kunnen veranderen als u niets doet, en daar zou u spijt van kunnen krijgen’.”

Ali pakte zijn mobiele telefoon en belde naar huis. Heftig praatte hij tegen zijn vrouw in het Urdu. Toen Ali weer met twee handen op het stuur reed, zei de premier: “Wat staat er voor Vissen?”

“Jij bent toch in mei jarig,” zei Jack.

“Jawel,” bevestigde de premier, “maar Malcolm Blacks sterrenbeeld is Vissen.”

Weer las Jack voor. “‘Grijp deze week de kans op zelfontplooiing met beide handen aan. U hebt er de moed en het talent voor, dus pak gewoon wat u toekomt. Als u van plan was om deze week te verhuizen, kunt u met enig oponthoud te maken krijgen, maar laat u niet ontmoedigen’.”

“De klootzak,” fluisterde de premier. “Ik heb mijn hielen nog niet gelicht of…”

Jack vroeg hem of hij de horoscoop van de Stier ook moest voorlezen, zijn eigen sterrenbeeld. De premier knikte, en Jack stak van wal. “‘Uw oude gevoelens van onzekerheid steken de kop weer op. Geef uw queeste niet op. Misschien is dit hét moment om op uw lauweren te rusten. Laat anderen het vuile werk maar opknappen. Uw gezin heeft u nodig’.”

De premier zei niets.

“Wat ben jij, Jack?” vroeg Ali.

“Een Kreeft, en het is allemaal flauwekul,” zei Jack, maar hij las het toch voor om Ali een plezier te doen: “‘Er komt romantiek uw kant op. Maar als u op het beslissende moment weer in uw schulp kruipt, laat u misschien een kans op het grote geluk schieten. Heeft u de hondenbelasting wel betaald?’”

Bij een tankstation langs de M5 maakten ze een sanitaire stop. Jack en Ali gingen samen naar de heren-wc’s en de premier ging in zijn eentje naar het damestoilet.

De premier bleef heel lang op de wc zitten, zelfs toen hij allang klaar was met plassen. Hij vond het vreselijk dat ze in zuidelijke richting reden en dat hij over twee dagen alweer met al zijn verantwoordelijkheden opgezadeld zou worden. Hij had het gevoel dat hij eeuwig in dit hokje kon blijven zitten, luisterend naar de geluiden van ruisend water, het gonzen van de handendrogers en het opgewekte geklets van de vrouwen die voor de spiegels hun make-up bijwerkten. Met zijn hoofd in zijn handen bleef hij zitten totdat Jack hem kwam halen.

“Edwina, zit je hier?”