Zeven
Norma had eigenlijk nooit veel met buitenlanders te maken gehad. Vroeger had je Zwarte Charlie bij de arbeidersvereniging – dat was me een portret, hij maakte altijd grapjes dat hij niet in de zon hoefde te liggen om bruin te worden, en hij werd nooit kwaad als mensen bananen naar hem gooiden. Maar sinds Charlie zomaar opeens gek was geworden en onder politiebegeleiding naar The Towers was afgevoerd, had Norma weinig contact gehad met zwarte, bruine of gele mensen. En nu leek het opeens of haar hele zitkamer er vol mee zat. Als haringen in een ton. Twee jongelui zaten met bungelende benen op Jacks bureau en lachten om een verhaal dat James vertelde over een Mercedes C-klasse die hij eens had geleend toen de auto geparkeerd stond voor het clubgebouw van de vrijmetselaars en later van het hoofd van de narcoticabrigade bleek te zijn.
“Wat stout van je, James!” zei Norma. Ze wist best wat ‘lenen’ betekende.
James zat in kleermakerszit op de grond en stond nu op om haar een kus op haar wang te geven. “Sorry, moeder,” zei hij, en daar voegde hij toen ze nog lachte aan toe: “Moeder, vind je het vervelend als we hier roken?”
In eerste instantie begreep Norma niet goed wat hij bedoelde aangezien de meeste jongens die op bezoek waren al rookten; de kamer stond blauw van de rook, en Norma had op dat moment zelf een brandende sigaret in haar hand.
“Je hebt toch geen bezwaar tegen een beetje wiet, moeder?”
Norma had nog niet zo lang geleden in het journaal gezien dat politieagenten in Brixton marihuana rookten als ze buitendienst hadden omdat het hielp tegen reumatische pijnen. “Nee hoor, ga je gang,” zei ze. “Steek er maar een op, dan neem ik zelf ook een trekje.”
Enkele uren later omhulde een dikke wolk van marihuanarook Peters kooi in de keuken. Het vogeltje zat te slapen op zijn stokje en had een schitterende droom: hij vloog door de lucht, hoog boven de Blue Mountains in Australië, een land waar hij nog nooit was geweest maar altijd naar had verlangd.
♦
Jack had zich vrijwel nooit misdragen. Hij had één keer geweigerd om naar de winkel te gaan voor Norma’s sigaretten omdat hij De druiven der gramschap op twee bladzijden na uit had, en het was ook een keer voorgekomen dat hij zijn moeders geld voor het zwembad aan een woordenboek had uitgegeven. Maar vergeleken met Stuart, die vrijwel zijn hele jeugd had gevochten en geschreeuwd, was Jack een heilige geweest – netjes, schoon, beleefd en rustig. Hij leek geen behoefte te hebben aan vrienden, hoewel er soms werd aangebeld door een jongen die John Bond heette. Meestal gingen ze dan samen naar de bibliotheek, of ze zaten te praten op Jacks kamer. Norma had een keer aan de deur geluisterd naar hun gesprek. Het ging over onbegrijpelijke dingen, ze gebruikten een vocabulaire die ze niet kende. Het was wel Engels, maar ze had zelfs niet kunnen zeggen waarover het ging als ze bamboescheuten onder haar vingernagels hadden geduwd. Soms vroeg ze zich af of Jack wel normaal was. Een leraar op zijn lagere school had tijdens het kerstconcert een keer tegen haar gezegd dat Jack een echte bibliofiel was. Ze had woedend gereageerd. “Hij weet niets van seks, laat staan hoe je het doet!” Maar de leraar had uitgelegd dat ‘bibliofiel’ betekende dat Jack erg van boeken hield en dat Norma trots op hem kon zijn.
De trein stopte op het station van Newcastle. Vermoeide reizigers verzamelden hun bezittingen, zoals hen door een stem uit de luidsprekers werd verzocht, en gingen in de rij staan om uit te stappen. De jonge vrouw haalde een heel klein koffertje uit het bagagerek en deed haar laatste telefoontje vanuit de trein. “Piers, ik sta op het punt om uit die kuttrein te stappen. Luister, doe me een lol en ga op het internet op zoek naar ‘kippenogen’. Ja, of misschien bij ‘optische afvaldistributie’ of zoiets. Ik ben op zoek naar een afzetgebied. Op dit moment beschouwen we de ogen als afval, maar misschien is er wel een markt voor. Het Midden-Oosten, bijvoorbeeld, ik noem maar wat, en als er echt niets mee te doen is zullen we kippen zonder ogen moeten gaan fokken. Die stomme beesten hebben geen ogen nodig, ze gaan toch nergens naartoe – ik bedoel, ze zitten echt geen borduurwerkje te doen als ze op de bijl wachten. Ja, ik weet wel dat het om een kleine hoeveelheid gaat, maar we hebben vijftig kuub over in de vriezers en die kunnen we best gebruiken. Het zou weleens een winstgevende business kunnen zijn.”
Jack dacht aan de kippen zonder ogen, snavels en poten waar de jonge vrouw in handelde. Niet voor het eerst vroeg hij zich af of er voor dat soort dieren wel een god was.
Toen de jonge vrouw met haar koffer op wieltjes wegliep over het perron, zei Jack: “Ik ben blij dat ik niet een van haar kippen ben, Edwina.”
“We kunnen niet sentimenteel gaan worden over dieren, Jack,” antwoordde de premier. “Deze jonge vrouw heeft de ware ondernemersgeest. Ons land heeft juist meer mensen zoals zij nodig.”
Maar de volgende keer dat de premier in slaap dommelde, ergens in de buurt van Berwick-upon-Tweed, had hij een nachtmerrie van drie seconden: een blinde kip bestuurde de trein en ze stoven met een snelheid van 150 kilometer per uur langs rode seinen.
Jack, die van plaats had geruild met de premier, had gehoopt dat er niemand meer naast hem zou komen zitten, maar toen de trein sneller ging rijden en een bocht nam, waardoor de blikjes McEwan’s aan de rol gingen en een niet onplezierig tinkelend geluid maakten, sjokte een dikke man door het gangpad. Naast Jacks bankje bleef hij staan. “Is deze plaats bezet?” informeerde hij met een wonderlijk hoge stem.
De man zette zijn laptop op de tafel en perste zich in de zitplaats. De rand van de tafel sneed in zijn dikke buik. Een marineblauwe das met een patroon van gekruiste golfclubs hing omlaag van de veel te strakke boord van zijn witte overhemd. Jack vroeg zich af waar de man het marineblauwe pak had gekocht; er was genoeg stof in verwerkt om er een windjammer mee op te tuigen.
Jack vond de hijgende ademhaling van de dikke man nogal alarmerend, maar het bleek de aanloop naar een mededeling te zijn. “Wacht ik urenlang op een ernstig vertraagde trein, en als dat ding dan eindelijk het station binnenrijdt, sta ik net in de rij voor een broodje. Echt iets voor mij.”
Jack had geen zin om te praten, dus nadat hij even had gelachen om de ironie van het feit dat je je moest haasten voor een trein die zes uur te laat was, deed hij zijn ogen dicht, wat in elke cultuur betekent dat je geen zin hebt om een gesprek te voeren. Maar de dikke man had zich door zijn afmetingen gedwongen gezien om de rol van gezellige dikzak te spelen en kon zijn mond niet houden.
De premier werd wakker en zag dat Mick op de schouder van Adeles zijden broekpak kwijlde. Zacht duwde hij Micks hoofd weg, maar het rolde door zijn eigen gewicht weer terug.
Op tafel lag een visitekaartje. Derek F.M. Baker, financieel adviseur, gespecialiseerd in pensioenen. Derek Baker legde Jack net uit dat hypotheken in de vorm van een levensverzekering in een kwaad daglicht waren komen te staan maar voor de beginnende huizenbezitter nog steeds een goede mogelijkheid waren.
Jack had het gevoel dat hij figurant was in een cowboyfilm en in een treinwagon zat te luisteren naar een handelsreiziger met een grote stetson die slangenolie verkocht.
Toen Derek besefte dat Jack niet van plan was om een nieuwe hypotheek af te sluiten voor zijn ‘Londense onroerend goed’, informeerde hij naar Jacks financiële toekomst. Toen Jack zei dat alles ‘prima geregeld’ was, reuze bedankt, hief Derek waarschuwend een worstenvinger. “Aha, maar is uw oude dag wel ‘geregeld’? U kunt wel negentig worden, misschien zelfs honderd. Betaalt uw pensioenverzekering het verzorgingshuis van uw keuze? Of wordt u in een staatstehuis gegooid waar u langzaam wegrot?”
De premier kon het niet zwijgend aan blijven horen. “Neem me niet kwalijk, Mr. Baker, maar ik moet u op een aantal onjuiste feiten wijzen. In de eerste plaats heeft deze regering een aanvullend pensioen in het leven geroepen waar iedereen aan mee kan doen, ongeacht het inkomen, en de premie is bovendien aftrekbaar van de belasting. En in de tweede plaats, wat misschien nog belangrijker is, heeft dit land nog nooit een regering gehad die zoveel heeft gedaan om sparen voor de oude dag te bevorderen én belastingtechnisch te ontzien, en dan heb ik het nog niet eens over de ingrijpende herziening van het stelsel van oudedagsvoorzieningen.”
Derek F.M. Baker was niet stomverbaasd dat deze wonderlijk uitziende vrouw zoveel van de pensioenpolitiek bleek te weten, maar hij was wel onder de indruk van haar kennis. Jammer dat ze zo’n last had van overmatige gezichtsbeharing, maar op dat gebied kon ontharingscrème wonderen doen.
“Zit u toevallig zelf in zaken, eh…” vroeg Baker.
“Edwina,” vulde de premier vriendelijk aan. “Nee. Ik ben…” Er was een lichte aarzeling, en Jack vroeg zich af wat de premier had gekozen. Voor hun vertrek uit Downing Street twijfelde hij nog tussen ambtenaar, huisvrouw of hoogleraar politicologie.
“Ik ben actrice,” zei de premier, en koket streek hij een zwarte krul uit zijn oog.
“Ik wist wel dat ik je ergens van kende!” riep Baker uit. “Waar heb ik je in gezien?”
Tegen de tijd dat de trein tot stilstand kwam op het Waverley-station in Edinburgh had de premier een hele toneelcarrière verzonnen, van de strijd die hij als beginner had moeten voeren bij een repertoiregezelschap tot en met dinertjes in The Ivy met Maggie Smith en bezoekjes aan het tuincentrum samen met Judi Dench.
Jack was ervan onder de indruk dat de premier zich zo ongeremd kon laten meeslepen door zijn eigen fantasie en schrok niet eens zo heel erg door wat de minister-president tegen hem zei toen ze uit de trein stapten. “Ha, eindelijk zijn we in Edinburgh. Hier heb ik in 1982 nog een prijs voor de beste vrouwelijke hoofdrol in ontvangst genomen.”
♦
Ze vonden het allebei niet fijn dat ze een kamer moesten delen. Dat was echter een van de regels die ze met Alexander McPherson hadden afgesproken – Jack mocht de premier geen moment uit het oog verliezen, behalve als deze naar de wc moest.
De receptionist in het Caledonian Hotel was wel gewend aan vreemde gasten. Hemel, de figuren die tijdens het festival naar Edinburgh kwamen, dan leek de lobby net de recreatieruimte van een gekkengesticht! Vandaar dat de verdwaasd kijkende vrouw en de lange, ernstige man hem eigenlijk nauwelijks opvielen. Hij was een keer naar een kamer geroepen waar hij een man aantrof die een kreeft aan het koken was op een primus. De man had hevig verontwaardigd gereageerd toen hij te horen kreeg dat het verboden was om op de kamers eten te koken. “Weet je wel hoeveel ze in de eetzaal voor een kreeft durven vragen?” Vandaar dat hij geen spier vertrok toen de heer en mevrouw Sprat de receptie belden en vroegen om een meetlint en een lijst van de crematoria in Edinburgh.
Jack ging naar warenhuis Bentley’s op de Royal Mile om naar een Marilyn Monroe-pruik te zoeken. De jonge verkoopster wist nauwelijks wie Marilyn Monroe was en had Some Like it Hot nooit gezien, dus moest Jack zelf alle pruiken bekijken. Tot zijn ergernis bleek één maat iedereen te passen – hij had zich de moeite om het hoofd van de premier op te meten kunnen besparen en evenmin eeuwen op een meetlint hoeven wachten.
Toen de pruik was ingepakt en betaald, bekeek Jack het lijstje dat de premier aan de toilettafel op briefpapier van het hotel had geschreven.
1. Een sexy jurkje, maat 42. Moet glamourous zijn, glimmend of met lovertjes, passend bij actrice/cocktailparty.
Na lezing van dit eerste punt had Jack de premier erop gewezen dat actrices overdag zelden van dat soort kleren droegen. Hij had Juliet Stevenson een keer gezien in Waterstones op Trafalgar Square. Ze droeg toen een oude bruine jas en een plastic draagtas van de Kwik Save. Maar de minister-president hield voet bij stuk, zodat Jack voorstelde om dan twee jurken te kopen. Vandaar het tweede punt op het lijstje:
2. Een japon voor overdag met een nauwsluitende taille en een wijd uitwaaierende rok van een soepele stof die golft als je loopt.
3. Schoenen: BESLIST hoge hakken met enkelbandjes of een open teen.
4. Lange jas: Bont? Leer? Dierenhuid? Slangenhuid?
5. Zonnebril.
6. Diamanten.
Jack had opgemerkt dat de premier erg veel harige huid zou laten zien, dus belde de premier de balie en vroeg de receptionist om iemand naar Boots te sturen om vier tubes ontharingscrème te kopen.
Een uur later, toen Jack de crème met een klein spateltje in de knieholtes van de premier aanbracht, bedacht hij in stilte dat dit avontuur met de minuut surrealistischer werd. Jack ging de stad in met het boodschappenlijstje toen de premier onder de douche stond om de witte crème van zijn inmiddels vrijwel geheel haarloze lichaam te spoelen.
Jack had een hekel aan winkelen. Hij ging twee keer per jaar naar Marks &C Spencer, in april en november, om passende kleren voor het seizoen te kopen, waarbij hij zelfs rekening hield met extreme kou en extreme hitte. Neutrale kleuren genoten zijn voorkeur – hij kocht nooit marineblauw, want die kleur associeerde hij met werk en verplichtingen. Hij had het gevoel dat hij onopvallend was in zijn kleren van Marks &c Spencer, haast onzichtbaar. Opvallende kenmerken had hij niet; zijn gelaatstrekken waren in evenwicht in zijn alledaagse gezicht. Hij had het soort ogen, neus, mond en oren dat Marks &C Spencer zou kunnen verkopen, als dat soort dingen verkocht konden worden.
Jack bestudeerde het bord met de verschillende afdelingen bij de roltrap van het warenhuis en ging naar de afdeling met feestkleding voor dames op de tweede verdieping. Er waren ook andere mannen op deze afdeling, ontevreden en misplaatst, die op speciaal voor hen neergezette stoelen zaten. Een van hen deed de kruiswoordpuzzel in de Daily Telegrapb. Toen Jack langs hem liep, keken ze elkaar even aan en de man sloeg zijn ogen neer alsof hij zich schaamde. Jack begon de jurken in maat 42 op de rekken te bekijken en haalde er uiteindelijk drie uit die aan de beschrijving van de premier voldeden. Nadat hij er nog een minuutje peinzend naar had gekeken, viel zijn keus ten slotte op een nauwsluitende rode jurk met lovertjes, langs de zoom en de halslijn afgezet met chiffon. Met deze jurk over zijn arm ging Jack naar de afdeling met gewone dameskleren. Opnieuw verzamelde hij alle beschikbare japonnen in maat 42. Jack had mazzel, want de zigeunerlook was in de mode; hij kon kiezen uit een keur aan vrouwelijke jurken met aangerimpelde stroken. Uiteindelijk koos hij een veelzijdig exemplaar dat net zo min uit de toon zou vallen op een kerkhof als in een bus of in een volkswijk. Zwart was een gewaagde keus, maar hij dacht dat zwart goed zou staan bij het nieuwe blonde haar van de premier.
Tijdens Jacks afwezigheid had de minister-president de receptie gebeld om te vragen of er toevallig Rodeo toiletpapier beschikbaar was. “Dan zult u de huishoudelijke dienst moeten bellen,” zei de receptionist, die inmiddels begon te vermoeden dat er een grap met hem werd uitgehaald. Nadat hij had neergelegd keek hij om zich heen, op zoek naar verborgen camera’s, er bijna van overtuigd dat hij heimelijk werd gefilmd voor een Banana Split-achtig programma.
Toen Jack beladen met plastic tassen terugkwam, kende het enthousiasme van de premier geen grenzen. Hij droeg de witte badstof badjas die door het hotel beschikbaar was gesteld. Een geplastificeerd kaartje in de zak waarschuwde gasten om de badjas vooral niet te stelen, maar natuurlijk niet in van die ondubbelzinnige, onbeleefde woorden. Er stond: “Indien u deze badjas wilt kopen, zullen wij £55 plus BTW op uw rekening zetten.” Onder de badjas gloeide het lichaam van de premier. Hij had zich niets aangetrokken van de waarschuwing in de gebruiksaanwijzing van de ontharingscrème om na het ontharen vooral geen huidverzorgingsproducten te gebruiken. Verrukt over de haarloosheid van zijn lichaam had hij het mandje met gratis toiletartikelen in de badkamer geplunderd. Nadat hij zich helemaal had ingesmeerd met de bodylotion, gebruikte hij ook de vochtherstellende proteïnegel. Met wattenstaafjes maakte hij zijn neusgaten en oren schoon. Hij kneep het flesje met conditioner uit boven zijn haar en droeg nu de douchemuts. Zelfs het kleine naaisetje kwam goed van pas – hij had de bandjes van Adeles beha korter gemaakt, blij dat een lerares op school de vooruitziende blik had gehad om haar leerlingen naailes te geven. Hij vijlde zijn nagels met de kartonnen wegwerpvijl en poetste de schoenen van zijn vrouw met het geïmpregneerde lapje. Toen hij daar helemaal mee klaar was, nam hij de tijd om zich heel grondig te scheren voor de scheerspiegel, die elke haar, elke porie en elke oneffenheid in zijn gezicht enorm vergrootte. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om zichzelf zorgvuldig te onderzoeken. Was hij een goed mens? Was hij eerlijk? Verdiende hij het vertrouwen van het Britse volk? Was het terecht dat president Bush hem zijn vriend had genoemd? Het was een tikkeltje ontmoedigend om in de vergrotende spiegel te zien dat zelfs grondig scheren geen babyhuidje opleverde. Hoe hard en langdurig hij ook schraapte, de stoppels bleven zichtbaar.
Jack legde de inhoud van de tassen op het bed van de premier. De flonkerende diamanten – een setje bestaande uit oorbellen, een ketting en een ring voor £33,50 in totaal – zagen er in het licht van het leeslampje boven het hoofdeinde van het bed indrukwekkend duur uit.
Vermoeid trok Jack zijn schoenen uit en ging op zijn eigen bed liggen met zijn hoofd steunend in zijn hand, van plan om toe te kijken hoe de premier zichzelf omtoverde in Edwina St. Clare, de lieveling van het Britse theaterpubliek.
Maar het maakte de premier verlegen. “Niet kijken, Jack,” zei hij koket.
Met zijn rug naar de premier gekeerd keek Jack naar het nieuws op CNN. Een onberispelijk opgemaakte en gekapte Amerikaanse vrouw vertelde de televisiekijkers: “Edward Clare, de Britse minister-president, neemt deel aan het testen van een postnucleaire commandopost van de regering. Volgens een niet nader genoemde goede bekende van het gezin is Adele Clare-Floret, de echtgenote van de premier, buiten zichzelf van woede.”
Jack keek over zijn schouder om te zien hoe de premier op dit verontrustende nieuws reageerde, maar hij was in de badkamer en de deur zat dicht. Jack zette de televisie uit en deed zijn ogen dicht.
Nadat aan elk detail aandacht was besteed en de laatste hand was gelegd aan het opdirken en optutten – de bandjes van de hooggehakte schoenen waren verschillende keren versteld, het gezicht was opgemaakt en de pruik was losgewoeld tot een lekker rommelig Monroe-koppie – ging de deur van de badkamer open en zei de premier: “Nu mag je kijken.”
De verschijning bracht bij Jack een behoorlijke schok teweeg. In het zachte licht van de hotelkamer zag de premier er betoverend uit in zijn rode jurk met lovertjes, eigenlijk heel erg als de vrouw van Jacks dromen.
“Mijn hemel, meneer,” zei Jack hees, “wat bent u mooi.”
De premier oefende het lopen op de hoge hakken tussen de bedden, terwijl Jack zich ging wassen en scheren en een schoon overhemd aantrok. Arm in arm begaven ze zich naar de eetzaal van het hotel. De premier was een tikkeltje te extravagant gekleed.
Toen ze de eetzaal binnenkwamen, zei de ene ober tegen de andere: “Een mooie vrouw, alleen jammer dat ze van die miezerige tieten heeft.”
Tijdens het eten praatten ze over politiek. De premier was onder de indruk van Jacks feitenkennis op economisch en sociaal gebied.
Boven een afschuwelijk pakketje van filodeeg met ansjovis en kappertjes, om onverklaarbare redenen met een touwtje dichtgeknoopt, zei Jack dat het in zijn ogen een grove belediging was om de 65-plussers zeventig penny meer AOW te geven, dat het dan beter was geweest om ze helemaal niets te geven.
Als hoofdgerecht koos de premier om nostalgische redenen haggis, tatties en neeps, allemaal typisch Schotse gerechten. Hij legde Jack uit dat haggis, aardappelen en raapjes, zijn lievelingseten was geweest toen hij als jongetje in Edinburgh woonde, en hij adviseerde Jack om hetzelfde te bestellen. Het eenvoudige gerecht dat de premier had verwacht was door de chef-kok, Monsieur Souris, echter opgemaakt als iets dat op de Eiffeltoren leek, en er werd geen jus bij geserveerd, zoals Edward had gehoopt, maar een plasje lauwwarme rabarbercoulisse.
“Jezus, hoe moeten we dit eten?” zei Jack. “Begin je van bovenaf of van onderop?”
De premier haalde uit het midden van de toren een beetje haggis weg. “Probeer het eens vanuit het midden, Jack.”
Bij een citroensorbet die werd verpest door muntblaadjes en onrijpe aardbeien, bespraken ze de kwestie van vervroegde pensionering bij de politie. Jack, losgekomen door de wijn en in zijn nopjes met het gezelschap van de spetterende Edwina St. Clare, liet zijn natuurlijke terughoudendheid varen en verklapte dat hij een oudere politieman kende die onlangs om gezondheidsredenen met vervroegd pensioen was gestuurd, met volledig behoud van salaris, vanwege een trauma dat hij had overgehouden aan het zien van twee dronkelappen die op een vrijdagavond voor een pub met elkaar op de vuist waren gegaan.
Tegen de tijd dat de smerige koffie werd geserveerd, zaten ze met zijn tweeën ontspannen te lachen. “Weet je, Jack,” zei de premier, “je zou eens van dat heel kortgeknipte haar moeten proberen. Het zou je geweldig staan.”
Jack zuchtte inwendig. Hij had er een hekel aan als een vrouw zijn uiterlijk probeerde te veranderen.
De ober die hen de hele avond had bediend, onhandig maar met de beste bedoelingen, kwam de rekening brengen. “In mijn land,” vertelde hij, “zou je voor de prijs van uw diner een ezel en een kar kunnen kopen.”
“Grappenmaker,” zei Jack.
Maar de premier vroeg de ober uit welk land hij kwam.
“Uit Albanië, Miss. Ik ben hier gekomen om te werken. Geen enkele Schot wil voor het minimumloon dit werk doen.”
“En hoe ben je het land binnengekomen?” informeerde de premier belangstellend.
“Dat was niet zo moeilijk,” zei de ober schouderophalend terwijl Jack de rekening tekende. “Het is traditie dat de mannen uit mijn dorp verstopt in een vrachtwagen met raapjes naar Engeland gaan. De meeste mannen uit mijn dorp wonen tegenwoordig hier in Edinburgh en de vrouwen en kinderen komen volgend jaar.”
“Waarom importeren we raapjes uit Albanië?” wilde de premier weten.
“Het zijn biologische raapjes voor de Engelse middenklasse,” antwoordde de ober lachend. “Ze zijn raar van vorm en ze zitten vol wormen omdat we geen geld hebben voor de pesticiden.”
Later, toen de twee mannen zich uitkleedden om naar bed te gaan, bespraken ze het probleem van de illegale immigranten. De premier wilde wel erkennen dat er een tekort aan arbeidskrachten was, en hij vroeg zich hardop af of Albanië een geschikt land was om te gaan ronselen voor de volgende lichting kandidaten voor de politieacademie.
Adele zocht in een van haar drie garderobekasten naar haar broekpak van Nicole Farhi. Wendy trok laden open, op zoek naar twee kasjmier truien. “Jij bent verantwoordelijk voor mijn garderobe, Wendy,” zei Adele, “ergo, jij bent verantwoordelijk als mijn kleren verdwijnen.”
“Beschuldigt u me soms van diefstal?” Wendy was moe en wilde weg om naar het ziekenhuis te gaan. Barry’s been ging er de volgende dag af en ze wilde hem laten weten dat er zodra hij bijkwam na de operatie iemand zou zijn van een amputatiepraatgroep om hem op het moeilijkste moment terzijde te staan. “Want als dat zo is, dan ga ik weg. Ik snap sowieso niet wat ik hier doe. Ik krijg geen waardering. Ik ben veel te hoog opgeleid – mag ik u eraan herinneren dat ik afgestudeerd ben in de voedingsleer…”
“Aan een universiteit waar nog nooit iemand van heeft gehoord!” schreeuwde Adele.
“Iedereen kent Bradford!” krijste Wendy terug.
De beide vrouwen begonnen te huilen en ze omhelsden elkaar troostend. “Het spijt me,” zei Adele, “dat was gemeen van me. Je bent veel te dik om mijn kleren te passen. Ik ben gewoon woedend op Ed omdat hij er zomaar vandoor is gegaan, zonder dag te zeggen. Ik kan hem zelfs niet bellen en hij kan mij niet bellen. Ik kan echt niet zonder hem, Wendy.”
“Ik weet hoe dol jullie op elkaar…”
“Dol? Je begrijpt er duidelijk geen snars van!” gilde Adele. “Ik kan niet zonder hem.”
Op haar elfde was Adele van haar privé-school gehaald en naar een kostschool voor hoogbegaafde kinderen gestuurd, op kosten van de overheid. Adeles intelligentie was een bron van verrukking en zorgen geweest voor haar grootmoeder, die haar behandelde alsof ze een buitenaardse prinses was. Op haar nieuwe school was ze echter opeens niet meer dan één van de vele slimme kinderen, en van de ene dag op de andere voelde ze zichzelf veranderen in een alledaags klein meisje, dat zelfs niet mooi was en ook niet erg populair bij de andere kinderen.
Edward was Adeles enige echte vriend. Ze had nooit iemand anders gehad. Zonder hem had ze het gevoel dat ze uiteenviel, dat ze cel voor cel desintegreerde. Toen ze zichzelf bekeek in de passpiegel aan de binnenkant van de kastdeur zag ze dat ze al begon te vervagen – afgezien van haar neus, want die leek groter dan ooit. Een spottend stemmetje in haar hoofd zei: ik dacht dat jij zo slim was!
Adele had al twee dagen haar medicijnen niet genomen.