Vijftien
Norma had weer een huis vol visite. “Het is hier net de Verenigde Naties,” zei ze tegen James, kijkend naar de jongens en meisjes die in de voorkamer zaten en patat aten van witte plastic bordjes. Norma had James gevraagd om een stukje kabeljauw voor haar te gaan kopen, maar James was teruggekomen met een zielig forelletje en had uitgelegd dat kabeljauw tegenwoordig een luxe was en alleen de rijken die vis nog konden betalen.
“Het wordt met de dag gekker in deze wereld!” riep ze uit.
Ze had de sneetjes van een gesneden brood met boter besmeerd en netjes in tweeën gesneden, en de halve boterhammen op een schaal met een zilverkleurige onderlegger geschikt. Ze had de schaal rond laten gaan, en de jongens en meisjes hadden er zelf sandwiches met patat van gemaakt. Ze hadden allemaal keurig ‘graag’ en ‘dank u wel’ gezegd en de meesten hadden gebruik gemaakt van de theedoek die ze in plaats van servetjes had aangeboden.
James plaagde haar en zei dat zijn jonge vrienden trollen uit het woud waren en zulk soort verfijning helemaal niet konden waarderen, maar Norma kon merken dat hij er zelf wél prijs op stelde.
Er waren een paar dingen die Norma niet fijn vond van deze avonden, en een daarvan was alle gevloek. Het was fuck dit, fuck dat, klootzakken, eikels en nog veel meer. Een meisje had in Norma’s aanwezigheid motherfucker gezegd en Norma was kwaad op haar geworden. “Let een beetje op je woorden, stomme trut,” had ze getierd. “Mother is een heel bijzonder woord, zonder een moeder zou jij niet eens bestaan!”
Het meisje had van James haar verontschuldigingen aan moeten bieden. Norma was trots op hem. Alle jongens en meisjes waren een beetje bang voor hem en ze deden min of meer wat hij hen opdroeg. Hij was een geboren leider. Hij had Norma uitgelegd dat de jongens en meisjes in de wijk ‘s avonds nergens meer terecht konden sinds het buurthuis was gesloten. Het was voor alle betrokkenen beter als ze bij Norma waren en een stickie rookten dan dat ze over straat zwalkten en overlast veroorzaakten.
Wat ze ook niet fijn vond was de muziek. Om te beginnen begreep ze al niet wat er muzikaal was aan al dat boem, boem, boem. In haar oren klonk het als boze mannen die schreeuwden dat ze hun wijf in elkaar gingen slaan. Maar het was makkelijker om ernaar te luisteren als ze een paar joints had gerookt – alles werd dan makkelijker. Ze dacht niet meer aan Stuart, ze maakte zich geen zorgen meer over Yvonne of over Jack omdat hij eenzaam was. Ze had zelfs geen last meer van haar artritis, en als ze naar bed ging had ze prachtige dromen.
Toen de jongens en meisjes weg waren en James en Norma samen de keuken opruimden, zei James tegen haar: “Hoe zou je het vinden om in het weekend een beetje jongerenwerk te doen, Norma? Je kunt er honderd pond voor krijgen.”
“Ik ben veels te oud om buiten de deur te werken!”
“Dat is nou juist het mooie ervan,” betoogde James, “je hoeft helemaal de deur niet uit. Ik breng die arme stakkers hierheen en dan blijven ze van vrijdagavond tot zondagavond.”
“Wat is d’r met ze aan de hand?” vroeg ze. Ze dacht aan het minibusje waarmee het mongooltje van verderop vroeger werd opgehaald.
“Ze kunnen niet zonder een bepaald illegaal middel,” legde hij uit. “En ze hebben een moeder nodig die voor ze zorgt als ze onder invloed zijn. Ze hebben een veilige plek nodig, Norma, zodat ze geen gevaar vormen voor zichzelf of anderen.”
“Wat zou ik dan moeten doen?” vroeg ze.
“Niet veel,” zei hij. “Je geeft ze te eten en je doet een keer de was. Soms kunnen ze de boel niet ophouden, van onderen, als je snapt wat ik bedoel.”
“Hebben we het soms over crack, James?” Ze had in de speciale bijlage over drugs van de Mirror over crack gelezen. Een van de kenmerken was diarree die de gebruiker niet op kon houden; crackgebruikers versneden het spul met dubbelkoolzure soda en daarvan raakten ze aan de dunne.
“Je zou het fantastisch doen, Norma,” ging James verder. “Ik bedoel, je veroordeelt andere mensen niet, nee toch? Ik bedoel, je hebt toch sympathie voor verslaafden, ja toch? Ik bedoel, je hebt voor Stuart toch ook je best gedaan, ja toch? Je zou het toch fijn hebben gevonden als Stuart iemand zoals jij had gehad om voor hem te zorgen, ja toch, Norma?”
“Ben jij soms een van die arme stakkers, James?”
“Om je eerlijk de waarheid te zeggen, Norma, helaas wel.”
“Hoe lang al?” vroeg ze.
“Nog maar een paar weken, Norma,” antwoordde hij. “Maar sinds de eerste keer, sinds mijn eerste hit, kan ik alleen nog maar daaraan denken.”
Norma probeerde zich te herinneren wat ze nog meer in de bijlage van de Mirror had gelezen. Werden gebruikers niet psychotisch van crack? En gewelddadig? Of was dat XTC? Ze wist het niet meer.
Ze kon er niet tegen dat hij zo’n vreselijke blik in zijn ogen had. “Als ik stinkende poepbroeken moet gaan wassen, James, wil ik meer dan honderd pond.”
“Afgesproken,” zei James. Hij gaf haar een nachtzoen en ging naar bed.
Toen Norma de deur van de ezelkamer dicht hoorde vallen, schopte ze haar schoenen uit en frunnikte ze aan de haakjes van het korset dat ze onder haar cocktailjurk droeg. Een van de meisjes had haar die avond een complimentje gemaakt over haar slanke figuur en gezegd dat ze er niet uitzag als iemand van eenenzeventig.
Norma keek naar Peter, die heen en weer schommelde op zijn trapeze. “Je mag het niet aan Jack vertellen, Pete, want daar kan ie problemen mee krijgen.”
Peter sprong met fladderende vleugels van zijn schommeltje en hupte op zijn waterbakje in de hoop dat Norma het had bijgevuld. Maar het was nog steeds leeg.
♦
De Bostocks maakten ruzie in de keuken toen de premier en Jack de volgende ochtend beneden kwamen voor het ontbijt. Glade en Sissy Klugberg waren aan het afwassen, zo te zien de pannen van de vorige avond.
“Ik wil dat je nu gaat bellen om meer buitenlanders te bestellen, Daphne,” zei Bostock tegen zijn vrouw. “Het is jouw schuld dat de vorige lading ervandoor is gegaan.”
Daphne richtte zich tot Jack en de premier om de situatie uit te leggen. “Het enige dat ik tegen de buitenlanders heb gezegd, is dat ik er geen bezwaar tegen zou hebben om een keer een glimlach van ze te zien, gewoon uit waardering omdat we zo goed voor hen zijn. Ik weet best dat ze een moeilijke tijd achter de rug hebben, martelingen, gevlucht uit hun dorpen en zo. Maar Clive en ik zijn altijd heel erg goed voor ze geweest. Ik bedoel, ze hadden hier een prima slaapzaal en ze kregen te eten. Oké, niet hetzelfde eten als wij, maar ze kregen tenminste te eten. En we gaven ze zakgeld, en als er wat vaker een glimlachje af had gekund, zouden ze fooien hebben gekregen van de gasten. Ze hadden ons dankbaar moeten zijn.”
Clive schoof een half brood, overgebleven van de vorige avond, naar Jack en de premier toe, gevolgd door een kleverige pot jam. “Het gaat vanochtend een beetje op z’n janboerenfluitjes,” zei hij, “doordat de buitenlanders ‘em vannacht zijn gesmeerd, en we hebben vandaag een congres…Zeg, kunnen jullie ons misschien helpen met het klaarzetten van de stoelen?”
Voordat de premier zijn mond open kon doen, gaf Jack al antwoord. “Het spijt me, we hebben allebei een zwakke rug, en we vertrekken naar Gloucestershire zodra onze auto er is.”
“Glade en ik willen wel helpen,” bood Sissy aan.
Het congres werd gehouden in de vroegere gymzaal, waar ooit de gekken met het personeel dansten op het jaarlijkse kerstfeest. Op foto’s aan de muren stonden vrolijke mensen met papieren hoedjes. Je kon onmogelijk de cipiers van de gevangenen onderscheiden.
Jack en de premier stonden in de deuropening te kijken naar Glade en Sissy, die stoelen van hoge stapels tilden en in rijtjes zetten voor een klein podium.
Op een spandoek achter het podium stond: “De verplichte legitimatie: een buitenkans voor het bedrijfsleven.”
“Straks voelen we ons allemaal zoals de mensen in Big Brother,” merkte Jack op.
“Dat is gewoon paranoïde hysterie,” snauwde de premier.
“Ed,” zei Jack tegen de premier, “je snapt zelf toch drommels goed dat ieder mens weleens anoniem wil zijn? Dat het prettig is om een keer je gang te kunnen gaan zonder dat iemand weet wie je bent of wat je doet?”
“Waar zou je bang voor zijn als je niks te verbergen hebt?” zei de premier alsof het een mantra was.
“Maar ik heb wel dingen te verbergen,” betoogde Jack. “Mijn bestedingsruimte, het soort bibliotheekboeken dat ik leen, de politieke partij die ik steun, het strafblad van mijn stiefvader, hoe mijn broer is gestorven, hoeveel drank ik per week koop, mijn genetische code. Waarom zou een of andere verzekeringsmaatschappij dat allemaal moeten weten?”
Daar moest de premier over nadenken. Zou de chip in de verplichte legitimatiekaart ook de informatie bevatten over wat hij met Rodeo wc-papier deed? Hij wist honderd procent zeker dat Adele de enige was die wist waar hij het voor gebruikte. Maar hij zou sterven van schaamte als de Daily Mail het aan de weet zou komen.
Terwijl de premier pakte, ging Jack naar buiten om Ali te bellen en te vragen hoe lang hij erover zou doen. Hij wilde zo snel mogelijk weg uit dit oord. Over de oprijlaan zag hij een hele vloot minibusjes aankomen. Mannen en vrouwen in donkere kleren stapten uit en verzamelden zich voor het huis. Clive Bostock kwam naar buiten om hen te begroeten en nam de afgevaardigden mee naar binnen.
♦
Adele lag genietend te soezen. Het bed was heerlijk zacht en warm en ze voelde zich gewichtloos, alsof ze werd omhuld door sprookjesachtige materialen – ganzendons, zwanenveren en de ragdunne draden die gloeiwormen sponnen.
Drie zwanen hielden de zijdeachtige touwen in hun snavel en trokken haar bateau Ut door de lucht terwijl de ondergaande zon een middeleeuws landschap warm oranjeroze kleurde.
Ze werd naar Sprookjesland gebracht, een Utopia waar ze samen met alle andere elfjes ochtenddauw uit bloemkelken zou drinken en bessen zou eten en door moedertje natuur in de watten zou worden gelegd.
Adele ging overeind zitten in haar bed en zei tegen de zwaan die de formatie leidde: “Volgens mij ga je verkeerd. Had je bij de Melkweg niet linksaf moeten slaan?”
“Neem me niet kwalijk,” antwoordde de zwaan, “maar ik zit nu al zo’n jaartje of duizend op de route naar Sprookjesland, dus ga mij nou niet vertellen hoe ik mijn werk moet doen.”
“Wanneer krijg ik mijn ragdunne vleugeltjes?” vroeg Adele aan de zwaan.
“Die worden bij aankomst rondgedeeld,” zei de zwaan geprikkeld. “Probeer je toch lekker te ontspannen.”
Maar dat kon Adele niet. “Wat ga ik in Sprookjesland allemaal doen?”
“Hetzelfde als de andere elfjes,” zei de zwaan. “Je slaapt in een hangmat van spinrag tussen twee grassprieten, je wordt ‘s ochtends wakker en wast je gezicht in een waskom die van een half eikeltje is gemaakt, je ontbijt met nectar en bessen en dan ga je eens bedenken wat je met de rest van je dag wilt doen.”
“Denk je dat iemand het vervelend vindt als ik gewoon de hele dag niets doe?” vroeg Adele aarzelend.
“Integendeel,” zei de zwaan. “Nietsdoen wordt in Sprookjesland enorm gewaardeerd.”
“Net als onwetendheid,” vulde een andere zwaan aan.
Terwijl ze op de zwanenvleugels naar de horizon werd gedragen, maakte Adele plannen voor haar toekomstige leven. Ze zou een omgekeerd grasklokje op haar hoofd dragen en een elfjeskleermaker opdracht geven een jurk van rozenblaadjes voor haar te maken. Dat kon ze onmogelijk zelf, ze was hopeloos slecht met naald en draad.
♦
Lucinda zat aan het voeteneinde van Adeles bed in een stoel en las een artikel in de Spectator waarin Adele werd geprezen voor haar moedige standpunt inzake een van de belangrijkste kwesties van dat moment: Barry’s Been. Lucinda vond het interessant om te lezen dat de paus in meerdere talen de volgende woorden had gesproken: “Barry’s Been is door God gegeven en door God verwijderd, en nu moet God Zich ervan ontdoen.”
♦
Adele keek over de rand van haar bed. De lichtjes van Sprookjesland twinkelden in de diepte, en ze begon zich nu toch zorgen te maken; misschien was het sociaal-economische systeem in Sprookjesland wel vergelijkbaar met dat in de wereld die ze achterliet. Was het een klassenmaatschappij? Woonden sommige elfen in riante vliegezwammen, in exclusieve enclaves te midden van een paradijselijk landschap, terwijl andere bij elkaar hokten in wormstekige champignons aan de rand van een zompig moeras?
“Zijn er ook boeken?” vroeg Adele aan de leidende zwaan.
“Nee, er zijn geen boeken in Sprookjesland,” vertelde de zwaan haar.
“Dan zal ik mijn eigen boeken moeten schrijven,” besloot Adele.
“Als je dat doet,” waarschuwde de zwaan, “word je eruit gegooid. Boeken veroorzaken alleen maar ellende.”
“Maar ik moet iets te lezen hebben!” protesteerde Adele.
“Waar hebben al die boeken en tijdschriften en uitvindingen en beroemde filosofen en politieke systemen van jou nou helemaal toe geleid?” schamperde de zwaan.
Ze begonnen te dalen. Adele hoorde tinkelend lachen en zag duizenden elfjes lachend naar haar omhoogkijken. Allemaal hadden ze net zo’n neus als zij.
♦
Lucinda zag dat Adele toen ze wakker werd meteen naar die enorme gok van haar greep.
“Ik droomde dat ik in Sprookjesland woonde,” vertelde Adele slaperig.
“Hoe was dat?” vroeg Lucinda met professionele belangstelling.
“Hemels,” zei Adele. “Er was echt helemaal niets te doen.”
Lucinda vroeg door. “En de andere elfjes?”
“Verrukkelijk,” zei Adele.
Toch voelde Lucinda dat Adele iets voor haar verzweeg. “Was Ed er ook bij?”
“Nee, maar dat was best,” antwoordde Adele.
“Wat was er dan niet best?” drong Lucinda aan.
“Niets.”
“Toe nou, Adele, je bent al veel te lang bij me in therapie. Ik weet het precies als je me iets niet vertelt,” zei Lucinda.
Adele bracht haar hand omhoog naar haar neus.
Lucinda greep haar kans. “Adele, er is maar één ding waar we nooit over hebben gepraat en ik vind het de hoogste tijd om je met je neus op de feiten te drukken. Ja, Adele, je neus.”
Adele trok het laken op zodat alleen haar ogen er nog bovenuit staken.
“Adele, dat ding in je gezicht moet weg! Ik weet een plastisch chirurg die – ”
Adele ontstak in woede. “Dat is lichamelijk fascisme!” tierde ze. “Waarom zou ik moeten beantwoorden aan het schoonheidsideaal dat de media ons opdringen?”
“Geef het nou maar toe,” zei Lucinda. “Je neus is een enorm probleem. Je neus zit je psychologisch in de weg.”
Een uur later bladerden Lucinda en Adele in de catalogus van een plastisch chirurg om een nieuwe neus voor Adele uit te zoeken. Er waren neuzen in alle soorten en maten.