Eenentwintig

Alexander McPherson ging naar beneden en verzamelde in de vergaderruimte zijn team om zich heen. De medewerkers waren bijna allemaal jong en sommigen waren intelligent, maar niet allemaal – één persoon was juist gekozen omdat hij zo overduidelijk stom was. Het was een aardige jongen van vierentwintig, Ben Fossett geheten, en hij was zorgvuldig geselecteerd om de onnozele, fatsoenlijke Britse belastingbetaler te vertegenwoordigen. Ooit had hij als afgevaardigde het partijcongres van Labour toegesproken en gezegd dat beroepspolitici alleen hoge functies binnen de partij zouden mogen bekleden als ze in woorden en daden honderd procent eerlijk waren.

Fossetts onschuldige idealistische woorden werden op bijeenkomsten van New Labour eindeloos herhaald en gingen altijd met de slappe lach gepaard. Niemand was verbaasder dan hij toen hij in Downing Street werd uitgenodigd en tot speciaal adviseur van de persvoorlichter werd benoemd. Het werk had hem nog steeds niet cynisch gemaakt. McPherson gebruikte hem ongeveer zoals een zeekapitein vroeger een barometer raadpleegde voordat hij koers zette naar de Golf van Biskaje.

McPherson leunde tegen een hoge archiefkast en zei: “Oké, dit zijn de feiten. Eén: Adele Clare-Floret heeft een psychotische periode achter de rug, met andere woorden, er zit een draadje los, ze wordt behandeld met medicijnen en ze ligt in een privé-kliniek. Twee: Barry’s Been. Van nu af aan is het verboden om nog iets over Barry’s Been in de openbaarheid te brengen, dus daar hebben we verder geen last meer van. Ik wil een verklaring over Adele die het journaal van zes uur nog kan halen. Jullie hebben twintig minuten de tijd en we kunnen niet wachten totdat die klotelaptopjes van jullie zijn opgestart.”

Fossett zat aan een tafel en kauwde op het gum aan zijn potlood. Hij dacht even na voordat hij begon te schrijven.

Beste meneer of mevrouw de hoofdredacteur,

Onze mama word behandelt omdat het mis is met haar zenuwen, ze heeft rust nodig, dus schrijf alstublieft niets in de kranten en zeg op de radio en de televisie geen nare dingen over haar. Onze papa is er niet om ons te helpen, hij is van huis om de wereld veiliger te maken voor alle kinderen.

Groeten van de kinderen Clare

Toen Fossett aan de beurt was om zijn stukje hardop voor te lezen, struikelde hij over zijn woorden. “Ik eh…ik dacht eh…ik heb geprobeerd me, hoe zeg je dat, te verplaatsen in de gedachten van een kind…eh…”

“Dat moet voor jou niet moeilijk zijn,” mompelde McPherson binnensmonds.

“Als de kinderen hun naam eronder zetten eh…misschien kan er een foto bij…En ik heb ‘word behandelt’ trouwens expres fout geschreven.”

McPherson trok het papier uit Fossetts klamme handen, las de tekst snel door, en gaf een secretaresse opdracht om het stukje in een kinderlijk handschrift over te schrijven op postpapier van de premier en er vooral voor te zorgen dat ‘word behandelt’ verkeerd werd geschreven. Toen het briefje klaar was rende hij naar boven en stormde de woonkamer van de familie Clare binnen, waar hij Morgan en Estelle aantrof, ruziënd over de afstandsbediening van de televisie.

Hij droeg hen op het briefje te lezen en te ondertekenen. Morgan weigerde. Hij vond het een stom briefje; hij maakte op zijn leeftijd heus niet meer van die stomme taalfouten. Estelle experimenteerde echter sinds een tijdje met haar handtekening en zette zwierig haar naam eronder. McPherson pakte de brief weer van haar aan, zette Poppy’s naam eronder en zei tegen Morgan: “Ik weet alles van je plannen om volgende maand mee te doen met de demonstraties van de antiglobalisten, Morgan. Je zou wat voorzichtiger moeten zijn met dat mobieltje van je.”

“We leven in een vrij land, hoor,” zei Morgan.

McPherson gaf geen antwoord. Een foto van Estelle en Poppy zou het goed doen op de voorpagina van de Sun; Morgan zou het plaatje alleen maar hebben verpest met die chagrijnige puistenkop van hem.

De enige geluiden in de keuken kwamen uit de wasmachine: het tikken en ratelen van de rits en de metalen knopen van de spijkerbroek die ronddraaide achter de patrijspoort. Met zijn vieren staarden ze naar de ketel, wachtend tot het water kookte. De muziek uit de kamer ernaast dreunde door het huis. De premier wilde dat iemand de stereo uit zou zetten.

De walm van marihuana en crack hing in de lucht. Peter stond in een hoekje op de vloer van zijn kooi herhaaldelijk en monotoon te tjilpen. “Dat arme beest is gek geworden,” zei Jack.

James stond met zijn rug tegen de keukendeur, en Jack kreeg het ongemakkelijke gevoel dat hij de agressieve sfeer alleen maar zou versterken als hij hem zou vragen opzij te gaan.

De premier keek met belangstelling om zich heen. Het was hem duidelijk dat deze keuken typerend was voor de arbeidersklasse. Blikjes bier lagen opgestapeld in het afdruiprek, naast de dozen met diepvriesmaaltijden. Er was zelfs een schurftige grasparkiet in een kooi met een Sun op de bodem. “Premier speelt oorlogje,” luidde de kop. Een asbak op de keukentafel bevatte een flink aantal peuken, en ernaast, bijna ertegenaan, stond een ezeltje met een peper-en-zoutstel in zijn kar. Geen enkel voorwerp in de keuken getuigde van smaak. Adele zou het amusante kitsch noemen.

Jacks moeder, een slons met veel te veel make-up, leek helemaal niet blij te zijn om haar zoon te zien. “En ik snap niet waarom je een gezicht als een oorwurm trekt, Jack,” schreeuwde ze boven de muziek uit. “Ik zei toch dat je niet moest komen, ik zei toch dat ik het druk had.”

Het viel de premier op dat Norma naar James keek toen ze dit zei, alsof ze zichzelf vrij wilde pleiten.

Terwijl zijn moeder kokend water in een metalen theepot schonk, probeerde Jack de spanningen in de keuken te neutraliseren door over het weer te beginnen.

De premier trok zijn neus op. Hij had de scherpe geur net herkend; een paar losbandige studenten in Cambridge hadden weleens een joint gerookt. Hij niet, hij voelde intuïtief dat het niets voor hem was, hij hield zichzelf liever in de hand. Nu vroeg hij zich af of zijn moeder en zijn echte vader ooit samen hadden gerookt – hij meende zich te herinneren dat het in die tijd een jazzsigaret werd genoemd.

“Je drinkt je thee, en dan ga je weer weg,” zei Norma. Het was eerder een bevel dan een vraag.

“Hoe gaat het met de studie?” vroeg Jack aan James.

“Studeren is voor pygmeeën,” snoof James vol minachting. “Alleen kleine mensen gaan naar de universiteit. Ik sla alleen de kennis op die ik nodig heb. Waarom zou ik mijn hoofd volproppen met feiten die nergens goed voor zijn?”

De premier had Michael Heseltine een keer ongeveer hetzelfde horen zeggen.

“James kan zich heel goed redden zonder opleiding,” zei Norma. “Ik ken niemand die zo slim is als hij. Hij heeft een Mercedes en hij is pas negentien.”

“Weet u, Mrs. Sprat,” zei de premier aarzelend, “ik ben geneigd te denken dat een goede opleiding ons meer geeft dan alleen de middelen tot materieel gewin. Een goede opleiding hoort ons leven tevens te verrijken en ons in staat te stellen om een nuttige bijdrage aan de samenleving te leveren.”

“Waar heb jij dan gestudeerd?” vroeg James.

“In Cambridge,” antwoordde de premier, en hij sloeg bescheiden zijn ogen neer.

“Nou, daar heb je anders niet zo veel aan gehad, hè?” zei James. “Moet je eens zien hoe je erbij loopt! Je bent geen man, je bent geen vrouw, je hebt geen klasse. Wat ben je nou helemaal?”

De premier schoof zijn pruik recht en streek met een hand over zijn stoppelige kin. Hij had zich willen scheren voordat hij bij Jacks moeder op bezoek ging, maar het was er door de omstandigheden niet van gekomen.

“Ik ken jou ergens van,” zei James. “Werk jij niet bij de plees van de Powder Poof?”

Er werd luid op de keukendeur gebonsd. “Ga terug naar de kamer en blijf daar!” schreeuwde James alsof hij het tegen een hond had.

“Wie is dat?” vroeg Jack.

“Een van onze gasten,” zei Norma. Ze kletterde met kopjes en schoteltjes en lepeltjes. “Zal ik onze gasten een kopje thee gaan brengen?” zei ze tegen James.

“Nee!” gilde James. “Je blijft hier.”

Jack zag hoe bang zijn moeder keek en hij ging staan. “Ik blijf niet hier! Ik ga de muziek uitzetten.” Hij vroeg beleefd of James opzij wilde gaan van de keukendeur, en toen James weigerde en hem een fascist noemde, gedroeg Jack zich ook als een fascist: hij pakte James’ rechterarm beet en draaide die met zoveel kracht op zijn rug dat het bot bijna uit de kom schoot. James gilde van pijn en liet zich op zijn knieën zakken.

“Doe hem geen pijn, Jack!” riep Norma.

Jack trok James overeind en duwde hem door de gang voor zich uit naar de voorkamer. Het was er aardedonker maar hij kon de aanwezigheid van andere mensen ruiken. De muziek was net een levend ding dat tegen Jack opbotste. Zijn hand ging naar het lichtknopje aan de muur naast de deur, maar iemand had het afgeplakt.

Jack trok de tape eraf en drukte op de schakelaar. Het plafondlicht ging branden, en vier mannen en twee vrouwen beschermden hun ogen tegen het plotselinge schijnsel. Het waren een ex-manager van een tapijtwinkel, een ex-verpleegster, een ex-monteur van de KwikFit, een autoverkoper, een portier en een meisje dat in een opvanghuis van de reclassering zat. Ze hadden gebedeld, gestolen en leningen afgesloten die ze nooit terug konden betalen, om James elk vijfhonderd pond te kunnen geven voor een weekend in zijn huis, alles inclusief. Aan weerszijden van de kachel stonden twee kolossaal grote boxen. In het Palais de Danse waar Jack vroeger met 300 andere mensen dansles had, werden kleinere boxen dan deze gebruikt. Hij kon alleen nog maar denken aan het uitzetten van de muziek en keek om zich heen op zoek naar de installatie. De boxen waren verbonden met een cd-speler op zijn oude bureau, naast zijn schoolboeken en een ezelvaasje met een bos dode narcissen erin. Hij probeerde verschillende knopjes voordat het eindelijk stil werd. Norma’s gasten keken naar de nieuwkomer die hun dromen zo wreed verstoorde.

James stond in het midden van de kamer en keek vol verachting naar Jack. Hij vond kleine mensen die bang waren om crack te gebruiken zielig – het waren pygmeeën. Nooit zouden ze de extase meemaken die James had gevoeld toen hij de eerste keer crack gebruikte. Hij nam de houding aan van een wereldleider, zowel waardig als paternalistisch, en begon te preken voor alle mensen in de kamer.

“Het doel van het leven is crackgebruik,” legde hij uit. “Daarvoor zijn we geboren, dat is het enige waar we voor leven. Alleen een paar uitverkoren mensen mogen de wonderen van crack leren kennen, en wij vormen een ware elite. Deze bevoorrechte mensen” – hij gebaarde naar de monteur – “zijn heilig en zij moeten de kans krijgen om bij elkaar te komen en crack te vereren. In naam van crack is alles toegestaan. Zij die de verering van crack willen voorkomen, zullen verkrachting, moord en marteling moeten ondergaan. Als een crackgebruiker geen geld heeft, mogen ze stelen van pygmeeën zoals jij en je moeder, Jack. Het doden van een pygmee is geen misdaad, het verkrachten van een pygmee is geen misdaad, het misbruiken van een pygmee is geen misdaad, het ontvoeren en martelen van een pygmee is geen misdaad. Een crackgebruiker kent de waarheid en de waarheid is zo’n enorm genot dat er een nieuwe vorm van woorden nodig is om deze mate van genot te beschrijven. Denk bijvoorbeeld aan oneindigheid, de onmeetbare afstanden in de ruimte die zich uitstrekken tot in de eeuwigheid, en denk dan eens aan een genot van die afmetingen. Wie wil zich nou niet zooo-oooo lekker voelen, zooooooo high, zo intens gelukzalig, zo helemaal vól van genot?

God is crack.

Jezus is crack.

Allah is crack.

Boeddha is crack.

Krishna is crack.

Abraham is crack.

Mozes is crack.

Martin Luther is crack.

Mandela is crack.

Beckham is crack.

Puff Daddy is crack.

Crack is crack…”

James’ stem haperde een beetje. “Dit is de belofte van crack, dit is waarom we het telkens weer gebruiken, telkens en telkens en telkens weer…”

De ex-verpleegster zei: “Maar het is een verbroken belofte en we kunnen nooit, nooit, nooit meer datzelfde genot ervaren, hoeveel we ook nemen en hoeveel we ook uitgeven.”

“Maar we moeten het blijven proberen,” betoogde James. “Er is altijd hoop, we moeten vertrouwen hebben.”

“En we moeten bereid zijn om onze gezinnen kwijt te raken,” vulde de autoverkoper aan, “om onze vrouwen en mannen en kinderen kwijt te raken, om onze baan, onze vrienden, ons geld, ons bezit, onze huizen, ons zelfrespect, onze trots, onszelf kwijt te raken.”

“Ja,” beaamde James, “en we leven in een donkere wereld met alleen maar vijanden, schaduwen die op de loer liggen om ons te doden. Elk geluid bedreigt ons leven en de zon herinnert ons er alleen maar aan dat we snel dorst zullen krijgen en dat we niets te drinken hebben en niemand om onze lippen te bevochtigen.”

James voelde de energie uit zijn lichaam wegvloeien. Hij ging op het halfronde kleed voor de kachel liggen en leek als een blok in slaap te vallen.

Jack knipte het licht uit en deed de deur zachtjes achter zich dicht, alsof hij net bij slapende kinderen was wezen kijken. Hij ging naar boven en trok Norma’s grootste koffer van de linnenkast in haar slaapkamer.

Norma vertelde de premier dat hij sprekend op de premier leek. “Je bent echt het evenbeeld van Edward Clare,” zei ze. “De stem, zoals je met je ogen knippert, je glimlach, zelfs de onregelmatige tanden, alles.”

De premier, van zijn stuk gebracht door James’ tirade in de andere kamer, probeerde te bedenken hoe je ook alweer praatte tegen een authentieke vertegenwoordiger van de arbeidersklasse oude stijl. Wat waren de trefwoorden? Voetbal? Bingo?

Norma besloot haar verhaal met de opmerking dat hij de premier een miljoen keer beter zou kunnen spelen dan Rory Bremner, waarna ze op een ander onderwerp overschakelde. “Ik ben blij dat mijn Jack is gekomen en het heft in handen heeft genomen.”

“Onze politiemensen staan bekend om hun doortastende aanpak,” antwoordde de premier uit automatisme. Vervolgens informeerde hij hoe Norma over het regeringsbeleid dacht.

Ze leek de vraag niet te begrijpen. “Ik weet het niet,” zei ze. “Politiek interesseert me niet. Behalve Ron Phillpot, ik vond het prachtig zoals hij die kerel ervan langs gaf.”

Vreemd genoeg vond de premier het geruststellend dat Norma zo onverschillig was. Wat had het voor zin dat hij ‘s nachts wakker lag van het Kyoto-protocol terwijl de overgrote meerderheid van de bevolking acht uur heerlijk kon slapen zonder ook maar een seconde stil te staan bij de gevaren van de uitstoot van kerncentrales?

De telefoon aan de keukenmuur rinkelde. Norma keek er angstig naar – James was erop tegen dat ze opnam of zelf opbelde.

Boven hoorde Jack het rinkelen van de telefoon en hij rende naar beneden om op te nemen. Het was zijn zus, Yvonne.

“Waar ben je?” vroeg hij oprecht geïnteresseerd – ze kon per slot van rekening best aan de andere kant van de wereld zitten.

“Ik ben net geland op Luton en ik zit nu in de auto,” schreeuwde ze. “Waarom neemt mam de telefoon nooit op? Is er iets met haar?”

Jack had geen idee hoe hij Yvonne uit moest leggen wat hun moeder de afgelopen week allemaal was overkomen, dus zei hij: “Wat leuk om je stem te horen, Vonnie.”

“Is alles in orde met mam?” vroeg ze.

“Ze zit hier in de keuken een sigaretje te roken,” zei Jack.

Yvonne moest nog harder schreeuwen omdat de lijn zo slecht was. “Zeg maar tegen haar dat ik geld voor haar heb.”

“Ben je samen met Derek?” vroeg Jack.

“Met wie?” Yvonne leek vergeten te zijn dat ze zesentwintig jaar getrouwd was geweest met een man die Derek heette.

“Nee, ik ben alleen,” zei ze. “En ik rij in mijn eigen auto.”

Jack kon zich zijn zus niet achter het stuur van een auto voorstellen, laat staan achter het stuur van haar eigen auto nadat ze ‘net geland op Luton’ was. De laatste keer dat hij haar had gezien lapte ze de ramen van haar rijtjeshuis, gekleed in een jasschort en pluizige pantoffels terwijl Derek de stoel waar ze op stond vasthield.

Norma raakte lichtelijk in paniek toen Jack haar vertelde dat Yvonne er over ongeveer een uur zou zijn. “Vonnie zal niet blij zijn met alle gasten die hier logeren, Jack.”

Jack vond het verbijsterend hoe ver het zelfbedrog van zijn moeder ging. Dat ze de mensen in de voorkamer ‘gasten’ noemde, was net zoiets als mieren in de jam als ‘welkome bezoekers’ beschrijven. “Waar bewaart hij die troep van hem, mam?” vroeg Jack.

“Dat kan ik je niet zeggen,” fluisterde ze. “Ik heb hem beloofd dat ik het niet zou vertellen. Ik moest zweren op Pete’s leven. Hij zei dat hij mijn Pete in de magnetron zou stoppen en op zou eten met een gepocheerd ei. Hij zei dat hij Pete’s veren in zijn haar zou steken. Ik ben blij dat je bent gekomen, Jack.”

“Je hoeft het me niet te vertellen, mam,” fluisterde Jack terug. “Laat het me maar gewoon zien.”

Norma trok de besteklade van de keukentafel open en haalde er een oud tabaksblik uit. Er zaten kleine glinsterende steentjes in, gewikkeld in een stukje donkerblauw fluweel.

“Kristallen?” vroeg de premier.

“Crack!” zei Jack.

De premier deinsde achteruit alsof hij bang was dat een van de kleine steentjes zijn lichaam binnen zou dringen en hem gek zou maken, zodat hij de straat op zou gaan om te razen en te roven en zijn medemensen de vreselijkste dingen aan zou doen. Hij haalde opgelucht adem toen Jack het fluweel weer over de steentjes legde en het blik in de binnenzak van zijn jas stak.

“Je mag het niet houden, Jack,” zei Norma. “De gasten hebben er van tevoren voor betaald.”

“Ik heb je koffer van de kast gehaald en op het bed gelegd,” zei Jack. “Ga naar boven en pak je spullen in. Je gaat hier vanavond nog weg.”

“Waar breng je me naartoe?” vroeg Norma.

“Dat weet ik nog niet,” antwoordde Jack.

“Ik kan Pete niet alleen achterlaten,” protesteerde ze.

“We nemen hem mee,” beloofde Jack, hoewel hij vond dat Peter er niet sterk genoeg uitzag om op reis te gaan.

Terwijl Jack beneden in de gang op wacht stond, ging Norma naar boven om haar koffer te pakken. De premier zei tegen Jack: “Jack, ik ben in principe behoorlijk tolerant, maar crack is voor mij echt de limit, en ik ben op dit moment bepaald niet gelukkig met de hele situatie. Ik besef dat dit voor jou de gewoonste zaak van de wereld is, Jack, maar ik moet bekennen dat ik een beetje, hoe zeg je dat, gechoqueerd ben. Jack, doe je plicht en zorg dat ik hier weg kan. Bel Ali, zeg dat hij direct moet komen.”

“Het is allemaal je eigen schuld,” viel Jack boos uit. “Je weet al tien jaar dat crack bestaat en je hebt er verdomme niets tegen gedaan. Je bent ervoor weggelopen en je hebt die tolerante rotkop van je onder de dekens gestoken en gedaan alsof crack iets naars was wat vanzelf wel weg zou gaan als we erover zwegen en deden alsof het er niet was. Nou, het is er wel!” brieste hij. “In het huis van mijn moeder!”

De premier bracht allerlei statistieken in stelling. Hij dreunde op hoeveel miljoen er aan voorlichting over drugs en preventie was uitgegeven; hij zei dat zoveel procent ergens van aan dit of dat was uitgegeven, en dat zoveel procent voor weer iets anders was gereserveerd en dat er in de volgende begroting zoveel procent uitgetrokken zou worden.

“Ja,” schamperde Jack, “en achtenhalf procent van de discipelen hebben Jezus verraden. Percentages betekenen niets, statistieken zijn flauwekul.”

“De regering heeft vier en een half miljoen pond aan de financiering van research uitgegeven,” zei de premier.

“De aan crack gerelateerde misdaad kost dit land miljarden!” tierde Jack. “Ik zal je eens wat zeggen, Ed. Mijn moeders voorkamer zit vol met experts op drugsgebied – als we nou eens naar binnen gaan en die lui om advies vragen? Dat kost die regering van jou geen rooie rotcent.”

Yvonne begon zich op haar gemak te voelen in de BMW en ze durfde op de inhaalstrook te gaan rijden, waar ze haar snelheid opvoerde tot honderddertig kilometer per uur. Het weer was slecht en ze had er spijt van dat ze de gele kasjmier trui die ze in Marbella had gekocht niet had aangetrokken. Ze zette de verwarming hoger en draaide aan de knopjes van de radio in een poging om prettige muziek te vinden: Frank Sinatra, Neil Diamond, Queen, liedjes die ze lekker mee kon zingen. Maar het enige wat ze ontving was deprimerend nieuws uit Engeland. Dat ze de cricketwedstrijd hadden verloren, dat West County werd geteisterd door overstromingen, dat de M25 zeven uur afgesloten was geweest en dat Edward Clare zijn werk als premier de volgende dag zou hervatten, dat de kinderen van de premier in een verklaring hadden gesmeekt om de privacy van hun moeder te respecteren. Yvonne vroeg zich af hoe ze het zo lang in Engeland had uitgehouden. Vergeleken met Marbella was het hier een klotezooi. Kon je in Engeland ontbijten op een warm balkonnetje begroeid met bougainville, genieten van verse jus en knapperige croissants en echte koffie terwijl je uitzicht had op de blauwe zee? Nee, om de dooie dood niet. Kon je in Leicester in de winter rondlopen in een wit denim mantelpak met gouden sandalen en een dito schoudertas zonder dat je voor aap liep? Nee. Kon je in Engeland ‘s avonds om tien uur eten op een terrasje zonder dat je tieten bevroren? Ik dacht het niet.

Yvonne legde even een hand op de goudkleurige schoudertas op de stoel naast haar. Er zat een uitpuilende envelop vol euro’s in en ze verheugde zich op de uitdrukking op haar moeders gezicht als ze haar de envelop gaf. Ze wilde haar moeder het appartement in het complex pal aan het strand laten zien, samen met haar door de witte kamers met de marmeren vloeren en de roomkleurige meubels lopen, de ijsmachine van de koelkast demonstreren, de airconditioning afstemmen op haar moeders wensen, haar moeder de logeerkamer met eigen badkamer laten zien, haar bewijzen dat Jack niet het enige succesverhaal in de familie was. Ze was dan wel achtenveertig maar Pedro, haar huidige minnaar, had tegen haar gezegd dat ze er minstens twintig jaar jonger uitzag, en ze moest toegeven dat de bruine teint goed bij haar paste, net als het kapsel à la Mia Farrow. Een man die op het vliegveld van Malaga in de rij stond om in te checken had haar van voordringen beschuldigd en haar Eurotuig genoemd. Dat was een mooi compliment: ze had altijd Europees willen zijn, vanaf het moment dat ze Edith Piaf ‘La Vie en Rosé’ had horen zingen en Audrey Hepburn in Roman Holiday achter op een Vespa had zien zitten. Ze kwam langs de velden met radiomasten van de luisterpost in Daventry en bedacht, kijkend naar de gezichten van de bestuurders van de auto’s die ze inhaalde, hoe pafferig en bleek en slecht gekleed zij en hun passagiers er in het licht van de natriumlampen uitzagen. Het leek wel of de hele Engelse bevolking collectief hun uiterlijk verwaarloosde.

Ze wist nog heel precies wanneer ze in het jaar 1990 zelf een slons was geworden. Ze had griep gehad en lag boven in bed toen ze Derek kon horen aan de telefoon. Hij voerde een onsamenhangend gesprek over een of ander tuinschuurtje met een kennis van hem en ze hoorde Derek op een gegeven moment duidelijk zeggen: “Nou, ik hang maar weer eens op. Ik moet naar boven naar de homp in bed.”

De homp in bed. Zijn woorden maakten een seksloos ding van haar en gaven haar een gevoel van schaamte. Toen ze weer helemaal beter was, hompelde ze door het huis in stretchkleding die meerekte met haar uitdijende figuur. Ze hield op met het verven van haar haar en droeg het in een paardenstaart met een elastiekje erin. Haar wenkbrauwen bleven ongeëpileerd, ze droeg sokken van Derek en in de ruimte tussen haar broekspijpen en haar schoenen waren de haartjes op haar benen zichtbaar. Ze sloot zich aan bij het leger van andere vrouwen die zichzelf verwaarloosden – ze waren overal, stonden te wachten bij het hek van de basisschool en op bushaltes, ze zaten in wachtkamers van poliklinieken.

Mrs. Thatcher had haar van de ondergang gered. Yvonne had gezien dat haar heldin achter in de limousine huilend wegreed bij Downing Street, een uitgerangeerde vrouw.

Nu gaat ze zichzelf verwaarlozen, net als ik, had Yvonne gedacht, maar binnen een paar maanden was Maggie terug, even perfect gesoigneerd en uitdagend als altijd. Yvonne had zich laten inspireren door Maggies onverwoestbare zelfvertrouwen en het feit dat ze 20.000 pond per uur kon binnenslepen voor de Thatcher Foundation, een instelling die het bevorderen van het kapitalisme als doelstelling had. Als gebaar van steun had Yvonne de Thatcher Foundation een cheque van tien pond gestuurd. Dit had ze tijdens een kerstdiner in het huis van haar moeder aan Jack verteld, en hij had haar hartelijk uitgelachen. “Ze zal je heus niet dankbaar zijn voor zo’n zielig tientje. Dat mens is zo hard dat je je tanden erop stukbijt.”

Yvonne had geen goed woord over voor Edward Clare, en zelfs als je haar aan de meest afgrijselijke martelingen had onderworpen, had ze je niet kunnen vertellen waar hij nou eigenlijk voor stond. Hij had het de hele tijd over de middenweg, maar ‘midden’ betekende helemaal niets – wie betaalde er nou goed geld voor een plaats op de eerste rij voor een bokser uit de middenmoot?

Ze had er nooit spijt van gehad dat ze uit Engeland weg was gegaan; ze had altijd gezegd dat ze weg zou zijn als Labour aan de macht kwam. Het had haar een paar jaar gekost en nu was het haar gelukt, in tegenstelling tot Frank Bruno en Paul Daniels die voorzover zij wist nog steeds in Engeland zaten.

Zij en Derek hadden altijd Labour gestemd, totdat de majesteitelijke Mrs. Thatcher ten tonele was verschenen. Niemand kon aan haar tippen. Om te beginnen begreep je alles wat ze zei. Ze had de vakbonden een toontje lager laten zingen. De bond op de fabriek van Derek lag vroeger eeuwig en altijd dwars, ze demonstreerden voor meer geld en een gezonder werkklimaat en meer veiligheid. Als iemand met zijn vingers vast kwam te zitten in een machine, dan was dat hun eigen stomme schuld; al Dereks vingers waren na al die jaren nog steeds intact. Mrs. Thatcher had korte metten gemaakt met de oude vakbonden en hun opruiende acties. Derek had het helemaal niet erg gevonden om zijn eigen wc-papier mee te nemen naar zijn werk; waarom zou zijn baas moeten betalen voor het afvegen van Dereks kont? Maggie had ervoor gezorgd dat Dereks bedrijf hun plaatstaal in India kon kopen, in plaats van bij de hoogovens in eigen land. Toegegeven, de kwaliteit was wat minder, maar het was vijf keer zo goedkoop, vijf keer! En de bond kon er niks van zeggen omdat de orderportefeuille vol zat, en Derek maakte ‘s avonds en in het weekend overuren, zodat ze de gemeentewoning waar ze sinds hun trouwen in hadden gewoond uiteindelijk konden kopen, tegen tachtig procent van de marktwaarde.

Het verbaasde de premier dat de crackverslaafden er zo gewoon uitzagen. Hij had duidelijke tekenen van ontaarding en morele verdorvenheid verwacht.

De verpleegster vertelde dat ze over een week moest voorkomen op beschuldiging van diefstal uit de nachtkastjes van de patiënten die ze verzorgde, maar het baarde haar veel meer zorgen of ze in de gevangenis wel aan genoeg crack zou kunnen komen.

“Als ik de verhalen mag geloven, is dat geen probleem,” zei Jack. “Het schijnt dat het makkelijker is om aan crack te komen dan aan een aspirientje van de gevangenisdokter.”

De portier zei dat hij niet wist hoe lang hij zijn werk nog kon blijven doen. Hij was aan mensen in de hele stad geld schuldig en er bleven steeds maar gangsters langskomen bij de tent waar hij werkte, ongure types die dreigden zijn knieschijven aan flarden te schieten. Het was vrijdagavond en eigenlijk hoorde hij nu bij de deur van de Starlight-room te staan, en hij had zijn vrouw en drie kinderen thuis achtergelaten zonder geld. Hij had tegen haar gezegd dat ze onder geen beding de deur voor iemand open mocht doen, want dealers hadden er een handje van om junks met schulden te straffen door met salpeterzuur te strooien, en hij zou het niet kunnen verdragen als het knappe smoeltje van zijn vrouw werd verwoest, hij zou niet kunnen leven met een vrouw met littekens.

“Waarom ga je dan niet naar de politie?” informeerde de premier.

Dit zorgde voor hilariteit en maakte iedereen aan het lachen.

De premier keek om zich heen in de hoop dat iemand hem de grap zou uitleggen.

De autoverkoper hield een nogal verward verhaal. Het kostte de premier moeite om te begrijpen dat zijn verslaving hem meer kostte dan hij verdiende. Hij had de 11.000 pond die opzij was gezet voor zijn bruiloft en huwelijksreis aan crack uitgegeven. Zijn verloofde wist niet dat hij verslaafd was en zou er pas achter komen op de ochtend van hun trouwen, als de huurauto niet verscheen om haar naar de niet besproken kerk te brengen.

“Heb je je opgegeven bij een afkickcentrum?” vroeg de premier.

“Er is maar één afkickcentrum in het hele land,” zei de verpleegster, “en die hebben een wachtlijst van zes maanden.” Ze keek naar Jack. “Schop die klootzak eens wakker, ik wil nog een shot.”

Allemaal keken ze naar James, die op de grond lag te dromen.

“Het lijkt wel of hij dood is,” merkte de premier op.

Jack voelde zijn pols. “Nee, hij leeft nog. Jammer.”

De premier richtte zich tot alle aanwezigen. “Waarom hebben jullie jezelf dit aangedaan?”

Het meisje dat in het opvanghuis van de reclassering zat gaf antwoord. “Ik weet ‘t niet, toen ik klein was, ik kon nog maar net lopen, heb ik bleekwater gedronken uit de fles, ik weet ook niet waarom ik dat heb gedaan. Ik was ergens in een huis en daar was James en toen hebben we, hoe zeg je dat, gekeken wie d’r ‘t meeste tequila kon drinken zonder plat te gaan, en dat won ik, en toen liet James me mooie kleine steentjes zien, dat was de eerste keer. Als ik ‘s ochtends wakker wor’, dan voel ik me, ik weet niet, lekker, en dan opeens, ik weet niet, dan komt ‘t boven. Dan moet ik de deur uit en een of andere kerel pijpen of iemand bang maken om aan geld te komen, en dat is verdomde hard werken, ik kan me nooit eens lekker ontspannen, ik moet altijd nadenken en plannen maken en ik moet de hele tijd mensen uit de weg gaan. Mijn moeder zit achter me aan omdat ik de centen voor de huur aan crack heb uitgegeven, en er zijn de hele tijd mensen die het me moeilijk maken, d’r zijn straten waar ik niet kan komen en plekken waar ik m’n gezicht niet kan laten zien. De politie kent me, ze rijden langs in hun auto’s en roepen uit het raampje dat geen vent me wil omdat ik zo lelijk ben als de nacht. Ze noemen me Crack Alice. Ik ben weggelopen naar Nottingham maar daar ben ik in elkaar geslagen, en toen heb ik de trein terug genomen, zonder kaartje, en de gast die de kaartjes controleert had geen enkel respect voor me, dus heb ik hem een zetje gegeven, alleen maar een zetje, en ze zeiden dat ‘t mishandeling was, maar dat is lulkoek. Je kunt het aan iedereen in deze stad vragen, ik doe nog geen vlieg kwaad, tenminste niet als ze mij met rust laten. Ik spuug echt op die kaartjescontroleur, wat een ontzettende klootzak is dat.”

“Ik ben hier niet gekomen om te ouwehoeren,” zei de bandenmonteur kwaad. “Ik wil het licht uit, de muziek aan en nog zo’n cracksigaret. Ik heb ervoor betaald en ik wil het. Ik leen het geld van een geldschieter. Al mijn schulden zijn bij elkaar opgeteld, zodat ik nu nog maar één schuld heb, en samen met de rente moet ik terugbetalen totdat ik vijfenzestig ben.” Hij begon te lachen.

“Maar ze krijgen die rotcenten van ze nooit terug, want tegen die tijd ben ik allang dood.”

“De overheid financiert speciale instellingen voor schuldsanering, waar je verstandige en praktische adviezen kunt krijgen,” zei de premier.

“Luister,” zei de verpleegster. “Ik krijg nog een shot of anders wil ik mijn geld terug.”

Norma had haar mooiste kleren in de koffer gepakt, heel veel lovertjes en drie avondtasjes maar zeer weinig gemakkelijke kleren. Jack hoorde dat ze de koffer van de trap probeerde te slepen en rende naar boven om haar te helpen.

Yvonne nam afslag 21 en reed verder over tweebaanswegen met verschillende rotondes zo groot als kleine booreilanden. Ze kwam langs lage gebouwen zonder ramen waar dingen werden gemaakt of opgeslagen, en winkelcentra met identieke winkels die identieke goederen verkochten, waar een constante wind over het platte landschap blies. Ze reed langs de bioscoop met ontelbare zalen en de bijbehorende over de hele wereld bekende restaurants, waar slecht bereid fabriekseten werd verkocht aan klanten die niet durfden te klagen, totdat ze de ringweg bereikte die verschillende oudere wijken ooit in tweeën had gesneden.

Het had haar goed gedaan om Jacks stem te horen aan de telefoon. Hij was burgerlijk, maar dat waardeerde Yvonne juist in haar broer. Als ze werd geconfronteerd met een lastige beslissing of een moreel dilemma stelde ze zichzelf altijd de vraag: Wat zou Jack in dit geval doen?

Al snel reed ze langs vertrouwde gebouwen langs de rand van haar vroegere buurt. Het enige positieve aan de wijk waar ze was opgegroeid, was dat de afstand naar de Ml niet meer dan drie kilometer bedroeg, zodat je er makkelijk wegkwam. Ze ging langzamer rijden en keek naar de fabriek waar Derek, haar vergeten ex-man, had gewerkt sinds hij op zijn vijftiende van school was gegaan. Hij was daar min of meer vastgeketend geweest aan een machine, acht uur per dag, vijf en een halve dag per week. Men had hem een certificaat wegens stiptheid uitgereikt – hij had het opgehangen aan de muur in de keuken van het huis waar ze samen woonden – maar hoe hard hij ook werkte, ze bleven arm. Ze hadden altijd maar één week in de caravan in St. Leonard’s-on-Sea gehad, nooit twee. Het was ze nooit gelukt om te sparen voor hun oude dag of voor een auto. Uiteindelijk was ze hem gaan verachten omdat hij ‘s ochtends altijd als eerste op het werk verscheen en ‘s avonds altijd de laatste was die naar huis ging.

Yvonne en Ali stopten tegelijkertijd voor Norma’s huis, zodat ze elkaar verblindden met hun koplampen. Ze liepen zo ongeveer samen over het pad. Yvonne zei tegen Ali: “Wie heeft er een taxi gebeld?”

“Ik ben geen gewone taxi,” zei Ali. “Ik ben meer een auto met chauffeur, ja.”

Jack deed open. Toen hij zijn zuster zag, verbaasde hij zich voor de zoveelste keer over het vermogen van vrouwen om zichzelf een metamorfose te laten ondergaan. Het was alsof de Yvonne op de stoep uit de cocon van de oude Yvonne was gekropen – ze zag er jonger uit, ze was slanker, en de wazige contouren van de oude Yvonne waren uitgevlakt, waardoor hij nu tegenover een scherpere, hoekiger vrouw stond.

Hij stuurde Ali door naar de keuken en hield zijn zuster vast in de gang. Yvonne reageerde redelijk kalm op het nieuws dat hun moeder tegenwoordig een crackhuis bestierde en verliefd was op een negentienjarige dealer die James heette, en dat James en nog zes andere junks momenteel in de voorkamer zaten, bezig om bij te komen van het effect van crack, of hunkerend naar meer.

Op een dag was Yvonne thuisgekomen uit school en zat er een ontsnapte gevangene, Kevin O’Dwyer, spaghetti te eten voor de televisie. Die avond zag ze de gevangene stralen omdat hij het belangrijkste onderwerp was van het regionale nieuws. Een woordvoerder van de politie had gezegd dat de man gevaarlijk was. O’Dwyer had een joint gerold en die doorgegeven aan Norma. “Je bent een steun en toeverlaat voor mensen die niemand meer hebben,” had hij gezegd. “In de hemel zul je ervoor worden beloond.”

Yvonne was bijna trots geweest op de christelijke liefdadigheid van haar moeder, maar wel opgelucht toen O’Dwyer onderweg naar de vroegmis werd gepakt en weer achter de tralies verdween.

In de keuken werd Yvonne aan de premier voorgesteld. Ze zei: “Je zult er wel doodziek van worden dat iedereen de hele tijd zegt dat je sprekend op die eikel Edward Clare lijkt.”

“De premier is geen eikel, Vonnie,” zei Jack, “maar een fatsoenlijk man die keihard heeft gewerkt. Zijn enige fout is dat hij zonder politieke uitgangspunten een land probeert te besturen.”

De premier keek Jack haast dankbaar aan.

“Waar is m’n geld, gemene dievegge?” zei Norma tegen Yvonne.

Yvonne haalde de envelop uit haar tas en smeet die op de keukentafel. Er puilde 38.400 euro uit.

“Dat is monopolygeld,” snoof Norma.

“Het is de euro,” zei de minister-president.

“Ik heb eens een Duitser in mijn taxi gehad die me in euro’s wilde betalen,” vertelde Ali. “Ik ben met hem naar het politiebureau gereden, maar ze zeiden dat ze me op de bon zouden slingeren omdat ik hun tijd verdeed. Nou, toen moest ik dat geld wel aannemen en het gaan wisselen bij de bank, ja.”

“Hoe kom je aan zoveel geld, Vonnie?” vroeg Jack.

“Door mijn project om vrouwen voor zichzelf te leren opkomen,” legde ze uit. “Ik zorg dat twee vrouwen allebei 3000 pond investeren, en zij zorgen er dan elk voor dat twee andere vrouwen hetzelfde bedrag inleggen, en die werven er elk ook weer twee, enzovoort.”

“Dat is een piramidespel,” zei Jack.

“Het departement van Handel en Industrie heeft een onderzoek ingesteld,” zei de premier. “Ze worden overstelpt met klachten van vrouwen die al hun spaargeld zijn kwijtgeraakt.”

“Ik opereer in Marbella waar de mensen goed in de slappe was zitten,” zei Yvonne.

“Zoals ik,” zei Norma. “Ik heb haar 3000 pond gegeven.”

“En ik breng je nu 24.000 pond terug!” schreeuwde Yvonne.

“Vonnie,” zei Jack, “in deze wereld krijg je niets voor niets.”

“Je vergist je,” zei Yvonne. “Sommige mensen krijgen wel degelijk iets voor niets. Bankiers bijvoorbeeld, en dat gaat goed zolang iedereen erin gelooft. Het is net als toen we naar Peter Pan gingen, Jack, we moesten allemaal heel hard in onze handen klappen om te bewijzen dat we in elfjes geloofden, nou, en zo gaat het ook in zaken, inclusief de mijne. Je hoeft alleen maar te hopen dat niet iedereen tegelijk zijn geld terugvraagt. En dat doen mensen niet, ze hebben het allemaal veel te druk met klappen omdat ze willen geloven en omdat ze Tinkelbel zo lief vinden.”

“Ik ben nooit naar Peter Pan geweest,” zei Jack.

“Nee, je hebt gelijk,” zei Yvonne, “het was Stuart.”

“Dus alle deelnemers winnen gegarandeerd?” vroeg de premier.

“Vroeg of laat,” antwoordde ze. “Hoezo? Heb je soms belangstelling?”

“Ik zou wel graag wat meer details willen weten,” zei Ali.

“Het is alleen voor vrouwen,” snauwde Yvonne. “Zodra mannen erbij betrokken raken loopt het fout en krijg je problemen.”

“Even zonder gekheid, mam,” vervolgde ze, “ik wil dat je bij me komt wonen in Spanje. Een van mijn cliënten in Marbella laat de Leicester Mercury opsturen, en ik viel zowat dood toen ik je foto op de voorpagina zag staan, helemaal bont en blauw, dus je gaat met me mee.”

“En Pete dan?” protesteerde Norma. “Hij mag toch niet mee in het vliegtuig?”

Yvonne was nooit een liefhebber van vogels of andere dieren geweest en vond de onverschilligheid van de Spaanse autoriteiten op dit punt prijzenswaardig. “Ik koop een grotere vogel voor je, mooier om te zien en met meer pit,” zei ze. “En die houden we in een grote kooi op het terras.”

“Nee,” zei Norma, kijkend naar Peter, “ik kan Pete niet achterlaten. Hij heeft me door dik en dun gesteund, dus nu kan ik hem niet in de steek laten.”

“Weet je, Norma,” zei de premier, “dat vind ik, hoe zeg je dat, hartverwarmend.”

“Ik zorg wel voor Pete, mam,” bood Jack met tegenzin aan.

“Mijn kinderen zouden het maar wat leuk vinden om een vogel te hebben,” zei Ali.

“Ik wil hem met liefde adopteren,” zei de premier.

“Maar Pete houdt van mij,” zei Norma kwaad, en ze voegde er tegen Peter aan toe: “Ik ben je mama, ja toch, Pete?”

“Mam,” zei Jack, “ga je paspoort pakken. Je gaat morgen voor twee weken met Vonnie mee en ondertussen maak ik alles hier in orde. Pete wordt beroemd. Hij wordt de eerste parkiet in Downing Street, maar natuurlijk geen eerste minister.”

Er was commotie in de gang en Jack ging op onderzoek uit. James was bezig de gasten het huis uit te werken, gooide hun schoenen en kleren achter hen aan. De tapijtverkoper liep al op blote voeten op de stoep, terwijl de verpleegster de inhoud van haar handtas bij elkaar zocht. James leek te denken dat ze in overheidsdienst waren. Hij kwam de keuken binnen en trok de la van de keukentafel open. Toen hij zag dat het tabaksblik weg was, beschuldigde hij Norma ervan dat ze alle crack zelf had gebruikt. Yvonne wilde iets gaan zeggen maar Jack keek haar waarschuwend aan. Ze wist zich met grote moeite te beheersen, hoewel ze wel achter haar moeder ging staan en beschermend haar armen om Norma’s schouders sloeg.

Jack zag dat de premier ook bang was en deed hetzelfde voor hem.

Ali was het gewend om met crackverslaafden om te gaan, want het kwam vaak voor dat hij ze van het ene huis naar het andere moest rijden op zoek naar crack. Ze protesteerden haast nooit tegen de ritprijs en vonden het niet erg dat hij de meter liet lopen terwijl zij hun zaakjes deden. Hij wist wat het was om verslaafd te zijn – vroeger rookte hij vijftig Bensons per dag en hij had een keer vijf kilometer gelopen naar een benzinestation toen zijn auto bij de garage stond. Hij was gewend aan de onzin die ze uitkraamden.

“Je moet me geven wat van mij is,” zei James. “Ik ben de Heer, de Almachtige.”

Toen niemand bewoog of iets zei, stak hij zijn hand uit naar het blik met creamcrackers en haalde er een klein handwapen uit. Dat drukte hij tegen de zijkant van het hoofd van de premier, waarmee hij de pruik van diens hoofd stootte. Het haar van de minister-president was in een week tijd opmerkelijk grijs geworden.

“Ik heb de hele tijd geweten dat u het was,” loog Ali.

“Dit komt je op een hoop papierwerk te staan, Ali,” zei Jack tegen hem. “Geheimhoudingsplicht en zo.”

James schrok zó bij het zien van de wereldberoemde persoon dat hij hard met het wapen tegen het hoofd van de premier stootte. Het gezicht van de premier vertrok en James zei: “Sorry, heb ik u pijn gedaan?”

“Nee, dat valt wel mee,” zei de premier.

“Ik heb geheime informatie over Gibraltar, meneer de ministerpresident,” zei James op vertrouwelijke toon. “Zorg dat die Spaanse klootzakken met hun poten van Gibraltar afblijven.” Vervolgens legde hij uit waarom de Spaanse regering Gibraltar terug wilde hebben, namelijk omdat Gibraltar geheel uit crack bestond. De hele rots was een massieve klomp crack, een geologisch wonder dat God de mensheid had geschonken. En als de winning zorgvuldig werd gedaan, zou er genoeg crack zijn om alle mannen, vrouwen en kinderen op aarde gelukkig te maken.

De premier luisterde zo aandachtig als mogelijk was met een wapen tegen zijn slaap gedrukt. “Ik ben meneer bijzonder dankbaar voor de informatie,” antwoordde hij werktuiglijk, “en ik zal alles aan het betrokken ministerie doorgeven.”

Voor het eerst begreep de premier de uitdrukking: als er een pistool tegen mijn hoofd werd gedrukt. Het was opmerkelijk hoe helder hij door dat wapen opeens kon denken. Zijn eerste gedachte was dat de regering hoognodig op grote en ingrijpende schaal iets moest doen aan crackcocaïne, en terwijl de seconden tergend traag verstreken nam hij beslissingen over tal van problemen die hem de laatste tijd dwars zaten.

De oorlog tegen Irak bestempelde hij met terugwerkende kracht als waanzin; in plaats daarvan zou hij armoede de oorlog verklaren. In achtergebleven gebieden in het hele land zouden jeugdcentra worden gebouwd. Tushinga zou jazzgitaar of viool leren spelen op een muziekschool op loopafstand van zijn huis. De premier zag een toekomst voor zich zoals die de lezers van de Wachttoren werd voorgespiegeld: Jehova’s Getuigen van alle rassen die in harmonie door een groen landschap met glinsterende rivieren liepen, en kinderen die naar hartelust konden rennen en springen en spelen zonder dat verzekeringsmaatschappijen hun bewegingsvrijheid probeerden te beperken. Hij zag beveiligingscamera’s verdwijnen en plaats maken voor goede straatverlichting. Hij zag door de overheid gefinancierde kinderdagverblijven waar goed opgeleide mannen en vrouwen werkten en waar kinderen de oude kunst van het spelen zouden leren. Hij zag een gratis kinderdagverblijf aan het eind van Tushinga’s straat. Toyota zou overdag haar handen vrij hebben, zodat ze kon studeren en werken. Hij zag schitterende sporthallen en meer openbare parken en zelfs zonder het wapen tegen zijn hoofd jeukten zijn vingers om het volgende verkiezingsmanifest te tekenen. De volgende generatie kinderen en jonge mensen zou de kans krijgen zich volledig te ontplooien.

In minder dan een seconde had Jack het wapen uit James’ hand geslagen en lag hij op de grond, in bedwang gehouden door Jack en Ali.

“Doe hem geen pijn, Jack,” smeekte Norma. “Hij is nog zo jong.”

Yvonne raapte het wapen op en bekeek het nieuwsgierig.

“Leg dat ding weg, Yvonne,” zei haar moeder. “Je bent altijd onhandig geweest en straks schiet je nog iemand een oog uit.”

Opnieuw dook de premier in de statistieken. Hij zei dat er naar schatting 740.000 illegale vuurwapens in Engeland waren en dat de criminaliteit die met vuurwapens verband hield, de afgelopen vijf jaar met acht en een halve discipel was gestegen.

Yvonne bracht het wapen voorzichtig naar het aanrecht, gooide het in de afwasteil en zette de kraan aan. Belletjes kwamen uit de loop en verzamelden zich als spookachtige kogels aan de oppervlakte.

Opeens had James geen enkele vechtlust meer over. Hij begon te huilen en zei dat het niet zijn schuld was dat hij zo slecht was geworden. Jack onderbrak hem. “We hebben echt geen behoefte aan details. Je verhaal is er natuurlijk een van dertien in een dozijn: overlijden, scheiding, teleurstelling, onrechtvaardigheid en misère, ja toch?”

James knikte en Jack trok hem in zittende positie overeind. Hij huilde nu kanjers van tranen, die van zijn kin op zijn T-shirt drupten. De premier kon het niet aanzien en draaide zijn hoofd weg.

“Laat hem gaan, Jack,” zei Norma. “Denk aan onze Stuart.”

“Stuart kocht echt geen heroïne bij de buurtsuper, mam,” zei Jack met een zucht. “Hij is door een klootzak zoals James begonnen.”

Norma scheurde twee velletjes keukenpapier af en gaf die aan James, die zijn neus snoot en zijn ogen afveegde.

Jack vroeg Yvonne of ze naar boven wilde gaan om in Norma’s kamer iets te zoeken waarmee ze James’ handen en voeten konden vastbinden. James jankte als een wolf tijdens deze procedure.

“Je mag van geluk spreken, James,” zei Jack. “Je gaat heel lang de bak in, zodat je alle tijd hebt om een studie te doen. Als je er weer uit komt, heb je een goede opleiding genoten.” Toen tilde hij Peters kooi van de standaard en nam hij iedereen mee naar buiten.