Tien
Jack zat in een achttiende-eeuwse berceuse en keek uit het raam naar het stilstaande grijze water van de gracht. Een kat van zwart hout lag aan zijn voeten. Hij was er die nacht een paar keer over gestruikeld. Zijn geduld werd danig op de proef gesteld, want de premier was zich nu al een uur lang aan het optutten. Jack vroeg zich af wat de premier nu nog meer zou kunnen verzinnen. Er moest toch een grens zijn aan de hoeveelheid make-up die hij op kon brengen en aan het aantal keren dat hij voor de spiegel plukjes haar kon verschikken.
Het hotelpersoneel had die ochtend vroeg een gratis Daily Telegraph onder hun kamerdeur door geschoven. Jack was zich wild geschrokken van de kop: ‘Premiersvrouw verstrikt in fundamentalistische controverse’, maar toen hij het stuk aan de premier liet zien, zei Edward alleen: “Wat geweldig dat Adele een debat over zo’n belangrijke theologische kwestie heeft aangezwengeld,” en ging naar de badkamer om zijn wimpers te krullen.
♦
De wijk Gumpton, een deprimerend voorbeeld van sociale woningbouw, lag aan alle kanten ingeklemd tussen zesbaans snelwegen. Een aantal lange voetgangersbruggen en -tunnels verbond de wijk met de buitenwereld. Zoals een van de bewoners in de Yorksbire Post had gezegd: “Nu weet ik precies hoe het voelt om een hamster te zijn!”
De bewoners van dit zoveel mogelijk vergeten gebied waren ervan overtuigd dat het weer in hun wijk altijd slechter was dan in andere delen van Leeds, dat de wolken er lager hingen en dat de wind er kouder was. Er bestond geen meteorologisch bewijs voor dit volksgeloof, maar het bleef hardnekkig bestaan en het versterkte het gevoel dat de bewoners bij wijze van sociale straf naar Gumpton waren gestuurd. Sommige jongeren die de gevangenis hadden geprobeerd, zeiden dat ze het daar prettiger vonden dan in Gumpton; in de nor was meer te doen.
Als je naar de huizen keek, kreeg je de indruk dat deze wijk op de een of andere manier gescheiden was geraakt van de rest van Groot-Brittannië en nooit enige vorm van bestuur had gekend. Er heerste totale anarchie. Soms kwamen er weleens dagjesmensen vanuit de buitenwereld – maatschappelijk werkers, leraren en gemeenteambtenaren – maar die deden zo snel mogelijk hun werk en maakten voor het vallen van het donker dat ze wegkwamen.
Voordat Ali de heuvel naar de beruchte wijk afreed, vroeg hij Allah met een schietgebedje om bescherming. Onderweg had hij zijn passagiers, de stuurs kijkende man en de knappe blonde dame, al gewaarschuwd dat hij zijn taxi onder geen beding ook maar een seconde alleen zou laten. De tienerjongens van de Gumpton-clan waren cultureel geprogrammeerd om elk voertuig te stelen. Onlangs hadden twee jongens van twaalf een Landrover van de politie gestolen en er rondjes mee gereden door de buurt, gefeliciteerd en toegejuicht door het grootste deel van de plaatselijke bevolking.
Om te beginnen reed Ali door de buurt om de belangrijkste bezienswaardigheden aan te wijzen. Alle clichés over extreme armoede lagen er voor het oprapen. De premier kreeg het te kwaad toen ze langs dichtgetimmerde huizen reden, over onverharde paden die ooit bestraat waren geweest. Hij had eens een werkbezoek gebracht aan de sloppenwijken van Rio de Janeiro, waar de mensen van minder dan het bestaansminimum rond moeten komen, maar daar voelde je tenminste nog dat er werd geleefd en dat er soms zelfs van het leven werd genoten. Hier wees echter niets erop dat het leven van de bewoners ook maar iets waard was.
Ali parkeerde bij een modderig terrein met hier en daar een polletje gras dat ooit misschien een park was geweest. Zware regenval belemmerde inmiddels het zicht, en Ali zette de ruitenwissers aan. Ze zagen een pick-up stoppen voor een huis aan de overkant en twee ongespierde, kwabbige mannen, allebei in een trainingspak met gympen, stapten uit de cabine en begonnen te sjorren aan het touw waarmee een oude tweepersoonsmatras in de laadbak van de pick-up was vastgebonden. De regen was overgegaan in een hoosbui en al snel plakte het haar van de twee mannen aan hun hoofd. Hun monden vormden obscene krachttermen terwijl ze de matras zo snel mogelijk los probeerden te krijgen om hem naar binnen te dragen voordat het ding doorweekt was. Jack, Ali en de premier keken naar de race alsof het een sportwedstrijd was.
Een grote, stevig gebouwde vrouw met gewichtheffersarmen deed de voordeur van het huis open. Een peutertje in een T-shirtje van Spider-Man en verder niets, een zuigfles bungelend in zijn mond, klampte zich aan haar trainingsbroek vast. Zo te zien moedigde ze de mannen aan, maar toen Ali het raampje opendraaide, hoorde het trio haar krijsen: “Schiet verdomme een beetje op, stomme vetzakken!”
“Wil je die matras of niet, Toyota?” riep een van de mannen terug.
De mannen hesen de matras op hun hoofd en strompelden zonder veel te zien over het pad naar de voordeur. Het halfnaakte peutertje rende enthousiast naar hen toe.
Toyota achtervolgde de peuter, kreeg hem te pakken, tilde hem aan de achterkant van zijn opgestroopte T-shirt in de lucht en gaf hem een ferme pets op zijn blote billen en dijen. Het kind haalde heel diep adem en hield die in. De instinctieve reacties van zijn lichaam lieten hem in de steek.
In de auto zaten de drie mannen te wachten totdat de peuter opnieuw naar adem zou snakken. De lippen van de premier trilden. “Dit is gewoon barbaars, Jack, je moet iets doen!”
Toyota’s sterke armen hadden de half blote peuter hoger in de lucht getild, zodat het gezicht van het kind ter hoogte van het hare was, en ze begon het kind in een gestaag ritme te slaan. Ze krijste recht in het gezicht van het jongetje en zette elk woord kracht bij met een klap. “Hoe-vaak-moet-ik-nog-zeggen-dat-je-niet-naar-buiten-mag, Tush-in-ga?”
“Tush-In-Ga?” vroeg de premier, die onder de dikke laag foundation van Max Factor nogal bleek was geworden.
“Tushinga,” zei Ali. “Dat is een Afrikaanse naam.”
Jack bedacht dat alleen puissant rijke en straatarme mensen hun kinderen zulke ongewone namen gaven.
De twee mannen stonden ongeduldig te wachten onder hun matrasparaplu totdat het peutertje voldoende was gestraft. Het kleintje had inmiddels genoeg lucht in zijn longen om te kunnen krijsen. Dit vreselijke geluid was voor de premier de druppel. Hij stapte uit de auto en liep naar het pad, manoeuvreerde om de matras heen en bleef voor de vrouw staan. Tushinga hing nog steeds in de lucht, met rode vlekken van de klappen op zijn lichte huid.
“Hou alstublieft op,” smeekte de premier.
“Wie ben jij, verdomme?” Toyota hijgde van inspanning. Het slaan van een peuter was zwaarder dan je zou denken.
“Ik ben maatschappelijk werkster,” loog de premier.
“Niet de mijne,” zei Toyota gevat.
Een van de kwabbige mannen begon er genoeg van te krijgen. “Kunnen we die klotematras nou naar binnen brengen, of hoe zit dat?”
De premier, Toyota en het peutertje gingen opzij om de mannen langs te laten, en de matras verdween met moeite in het huis.
De premier bukte zich om het zuigflesje op te rapen, zo te zien gevuld met Coca-Cola, en hij gaf het aan het snikkende kind. “Hier, Tushinga, niet huilen. Mammie zal je niet meer slaan.”
“Ik draai verdomme z’n kop d’r af als ie niet wil luisteren,” zei Toyota. “Hij mot ‘t leren.”
“Hij leert het heus niet door geslagen te worden,” betoogde de premier.
“Zo heb ik ‘t geleerd,” zei Toyota in alle redelijkheid.
“Hallo, Tushinga.” De premier kriebelde het jongetje onder zijn kin, maar hij draaide zijn hoofd om en kroop weg in de hals van zijn moeder. Hij huilde nu minder hard en zijn moeder streek zijn haar weg uit zijn betraande gezicht en drukte een patroon van kleine kusjes op een van zijn mollige handjes.
“Heb jij ‘t soms van Andy overgenomen?” vroeg Toyota.
De premier borduurde voort op de leugen. “Ja, Andy heeft een zenuwinzinking gehad en ik ben zijn vervangster.” Hij wist dat er een schrijnend tekort aan sociaal werkers was; er waren te weinig aanmeldingen en het ziekteverzuim was hoog.
“Dat verbaast me niks,” meldde Toyota. “Hij was de laatste keer al zo’n stresskip.” Ze gebaarde dat de premier binnen moest komen. “Ik zet effe een bakkie thee.”
Argwanend keek ze naar de taxi aan de overkant van de straat. “Geen wonder dat d’r geen plek is bij de kinderopvang van de gemeente, ze geven al hun stomme rotcenten aan taxi’s uit.”
Smekend keek de premier om naar Jack voordat hij achter Toyota aan naar binnen liep. Jack zwaaide naar hem en maakte het zich op de achterbank van de taxi gemakkelijk met de Daily Telegraph.
Ali trok aan een hendel onder zijn doorgezakte stoel en de rugleuning ging naar achteren. Hij sliep vrijwel meteen. Dit klusje beviel hem wel; de meter stond al op £39,40 en het was pas halverwege de ochtend.
♦
Tushinga speelde met een lege videoband en een paar wasknijpers op een tot op de draad versleten kleed, gadegeslagen door Toyota en de premier. Op een tafeltje van rookglas stond een grote televisie met flatscreen, afgestemd op een natuurprogramma – een meute jakhalzen scheurde net een zebra aan stukken. Er was een driedelig bankstel bekleed met iets dat op leer leek maar het niet was, en boven de gaskachel hing een huiveringwekkend uitvergrote foto van baby Tushinga.
In de kamer waren tienduizenden sigaretten gerookt en het plafond en de muren waren geel van de nicotine.
De premier moest denken aan de inrichting van zijn eigen woonkamer. Adele had zich dagenlang het hoofd gebroken over de kleur van de verf, samen met een peperdure binnenhuisarchitect die vijfhonderd pond per uur rekende voor adviezen en meer voor het aanbrengen van een paar laagjes verf in de kleur ‘melancholisch camel’.
Hij haalde een kleine blocnote uit zijn handtas en maakte een paar aantekeningen. Toyota maakte zich overduidelijk schuldig aan uitkeringsfraude, en onder het schrijven stelde de premier zich voor dat hij deze aantekeningen in het Lagerhuis zou gebruiken om de leden van zijn eigen partij die tegen een hardere aanpak van uitkeringsfraude waren de mond te snoeren.
Toyota stak een Berkeley-sigaret op en bood de premier er beleefd een aan. “Nee, bedankt, ik heb nooit gerookt,” zei hij, zijn hand opgestoken in het stopteken.
“Nooit?” zei Toyota. “Hoe kun je nou weten dat je ‘t niet lekker vindt als je ‘t nooit hebt geprobeerd?”
Ze gaf hem een ongemakkelijk gevoel, alsof het een schande was om een niet-roker te zijn.
De dikke mannen stonden in de deuropening te roken en televisie te kijken. Ze bleven onvoorgesteld.
“Kom op, probeer d’r een,” drong Toyota aan. “M’n ma gaf me m’n eerste peuk toen ik elf was.”
“We gaan d’r vandoor, Toy,” kondigde een van de dikke mannen aan. “Ik krijg tien piek van je, weet je nog?”
“D’r zit nog geen stuiver in m’n tas,” zei Toyota. “Kijk zelf maar.”
Toyota bleek de matras voor vijf pond te hebben gekocht van een kennis van een van de twee mannen, en het bezorgen kostte nog eens vijf pond. Haar oude matras, die inmiddels in de achtertuin lag, was onherstelbaar beschadigd toen Tushinga haar aansteker te pakken had gekregen.
“Daarom moet ik zo streng voor ‘em zijn,” legde Toyota de premier uit. “Ik wil niet dat ie later een hooligan wordt.”
“Doe niet zo lullig en geef ons in elk geval vijf pond voor de diesel,” zei de andere man. “D’r zit geen druppel meer in de tank.”
Onmiddellijk vloog Toyota op. “Lul! Jullie hebben van tevoren niks over betalen gezegd. Ik moet op m’n uitkering wachten.”
“M’n tank is leeg, verdomme, en we hebben allebei geen poen. En we hebben over een half-uur een nieuwe klus.”
“Waarom hebben jullie geen poen?” vroeg Toyota.
“Omdat we moesten betalen voor de steiger die we vanochtend hebben opgezet.”
“Bel Derek maar. Misschien wil die eikel me wel een vijfje lenen,” zei Toyota.
Een van de twee mannen haalde een mobiele telefoon uit zijn zak, toetste een nummer in en begon te praten. “Toyota moet een tientje hebben voor d’r matras en de diesel.” Hij luisterde even, kreunde en keek naar Toyota. “Hij zegt dat je de pot op kan. Je hebt ‘em nog steeds niet betaald voor de klotebuggy.”
“De wielen van dat kloteding vielen eraf voor de Lidl,” tierde Toyota, “en Tushinga ging op z’n bek. Ik heb in dat kutziekenhuis verdomme zes uur bij de eerstehulp gezeten!”
De aantekeningen van de premier werden steeds onsamenhangender. Hij had geschreven: “matras, aansteker, dikkerds, btw-nummer?”
De ene man zei tegen de andere: “Vraag Polio John of ik wat diesel af kan tappen uit z’n in validenkarretje, anders zijn we verdomme de lul met die volgende klus!”
Polio John werd gebeld en vertelde dat hij op het postkantoor was om zijn gehandicaptenpensioen te innen, maar dat hij langs zou rijden als hij klaar was.
Het licht ging uit en de televisie gaf een klikje, waarop het scherm zwart werd.
“Ik heb een stroomkaart nodig,” verzuchtte Toyota.
Toen de premier haar niet-begrijpend aankeek, legde ze uit dat ze bij het energiebedrijf als wanbetaler te boek stond, zodat ze een meter hadden geïnstalleerd. Een meter vol muntgeld was echter een grote verleiding voor jongeren die droomden van Nikes en crack, dus moest er in plaats daarvan een plastic kaart voor het apparaat worden gekocht. De kaarten waren te koop bij bepaalde winkels, garages, het politiebureau en zelfs bij de brandweerkazerne.
Een van de dikke mannen leek op een idee te komen. “Laten we Lucky Paul bellen en vragen of ie effe langs wil gaan bij de garage. Kan ie op de pof een kaart en een liter diesel meenemen.”
Er werd contact opgenomen met Lucky Paul, maar hij vertelde dat hij niet langer op rekening kon kopen bij de garage. De vorige manager was ontslagen omdat hij onder de toonbank vieze video’s verkocht, en de nieuwe was ‘een bekakte eikel uit Manchester’.
Een sombere stilte daalde over de kamer neer terwijl de drie berooide mensen probeerden te bedenken hoe ze hun financiële problemen moesten oplossen.
“Ik wilde dat ik kon helpen,” zei de premier.
“t Geeft niet,” zei Toyota. “Ik weet dat jullie geen geld mogen geven.”
Zonder het kunstlicht was het erg donker in de kamer. “Straks heb ik ook geen sigaretten meer,” zei Toyota, en haar stem klonk oprecht bang.
“Als we niet op tijd komen voor die klus worden we niet betaald,” zei een van de mannen, “en dan kunnen we de rest van de huur voor die klotesteiger niet betalen en dan raken we die klus óók kwijt.”
De premier moest denken aan een gedicht dat zijn vader hem vroeger vaak had voorgelezen, iets over het ontbreken van een spijker en een oorlog die werd verloren.
Opeens kreeg Toyota inspiratie. “Robby Rochel heeft verleden week toch z’n asbestgeld gekregen?”
“Jawel, maar hij heb zondag z’n longen uit z’n lijf gehoest en hij ging de pijp uit in de ambulance.”
Opnieuw schoot Toyota uit haar slof. “Waarom heeft niemand me dat verteld? Ik deed boodschappen voor ‘em en ik haalde friet voor ‘em als ie zich beroerd voelde.”
Ze kreeg tranen in haar ogen en snikte een paar keer luid, nerveus in de gaten gehouden door de drie mannen. Niemand deed pogingen om haar te troosten. De premier voelde zijn borst samentrekken. Het gonsde in zijn oren en kreeg hij echt pijn in zijn linkerarm? Hij leunde naar achteren in de zwarte stoel en probeerde regelmatig adem te halen. Het probleem van de tien pond leek onoverkomelijk; in het verleden had hij zich minder zorgen gemaakt om de miljarden die Engeland de Wereldbank schuldig was.
♦
Belangstellend las Jack een uitgewerkt gesprek tussen Adele en haar chiropodist, Peter Bowron:
PB | Er zit een plekje eelt op de hiel…Ja, Graham Norton heeft echt popperige voeten en hij is er heel erg zuinig op. |
AC-F | Ik heb Eddy gevraagd of hij alsjeblieft een afspraak met je wil maken. Zijn voeten zijn eh…onplezierig. |
PB | Ze ruiken niet prettig? |
AC-F | En ze zweten. |
PB | Ja, ik zie hem vaak genoeg op de buis. Ook in close-up. Hij zweet inderdaad eh…flink. |
AC-F | Het zijn de zenuwen. Hij ziet eruit als Mister Cool maar vanbinnen, Pete, die man is een rampgebied. |
Nu wordt het gesprek gedurende één minuut en vijf seconden overstemd door het geluid van een voetenschuurmachine.
PB | Ziezo, dat is weer lekker glad. |
AC-F | Fijn. Bedankt. |
PB | Weet je wie er nou echt geweldige voeten heeft? Roy Hattersley. Hij is hier maar één keer geweest, hij had een ingegroeide teennagel, maar ik zal zijn voeten nooit vergeten. Puur en oprecht. Prachtige wreef, onwaarschijnlijk lenige tenen. Hij had voetenmodel kunnen worden. |
AC-F | Maar hij is een verrader, Pete. |
PB | Misschien, maar hij heeft prachtige voeten. Wil je een pepermuntmassage? |
AC-F | Ja, graag. Zeg Pete…is het waar dat je Posh en Becks doet? Dat hoorde ik laatst iemand zeggen. |
PB | Ik kan niets over Posh en Becks zeggen, Adele. Ik heb getekend voor geheimhoudingsplicht. |
AC-F | Mij kun je het toch wel vertellen. Ik ben enorm discreet. Ed vertelt me altijd alles. Dat is natuurlijk niet de bedoeling, maar bij moet het toch kwijt. Neem nou dat Star Wars-plan van Bush. Volgens Ed is Bush niet goed bij zijn hoofd dat hij… |
PB | Wil je dat ik alleen je onderbenen doe of helemaal? |
AC-F | Helemaal. Ik heb nog twee uur de tijd voordat ik op het paleis moet zijn. |
PB | Wat is de koningin voor iemand? |
AC-F | De koningin? Mijn god, dat mens is nog saaier dan een goudvis. Het gaat alleen maar over honden, paarden en postzegels. Een gesprek met haar is net alsof je door havermoutpap moet waden. Ze heeft zelfs nog nooit van Wittgenstein gehoord! Heel vreemd voor een nazi zoals zij. (Gelach) |
Jack vouwde de krant op en keek opzij naar het huis, waar Toyota nu voor het raam stond. Hij stapte uit de auto en liep over het pad naar de voordeur. Even later stond hij binnen en gaf hij een van de matrasdragers een briefje van tien pond.
Ali reed de premier, Jack, Toyota en Tushinga naar het wijkcentrum. Het was een laag gebouw van rode baksteen zonder ramen, en langs de rand van het dak was prikkeldraad gespannen.
Een geüniformeerde bewaker liet hen door naar de parkeerplaats. Naast het wijkcentrum, via een overdekt pad met de parkeerplaats verbonden, was het Gumpton Zwemparadijs. Een gezin van vier personen liep naar de ingang met opgerolde handdoeken onder hun arm. Aan hun accent te oordelen woonden ze niet in Gumpton.
Toyota had tijdens de rit van tien minuten onophoudelijk gepraat. Jack zou in het wijkcentrum een stroomkaart voor haar kopen waar ze drie dagen mee kon doen, als ze tenminste zuinig was en het elektrische kacheltje in haar slaapkamer niet gebruikte.
Hoewel ze geen idee had hoe ze die kutmatras droog moest krijgen. Ze had een opleiding voor bejaardenhulp gedaan. Ze was echt dol op oudjes, die hadden zoveel meer te vertellen dan jonge mensen. Haar moeder paste toen op Tushinga, maar hij was te lastig nu hij kon lopen, en d’r moeder was slecht ter been door een versleten knie. En de kinderopvang van de gemeente zat vol, dus kon Toyota niet werken, al zaten ze in de bejaardentehuizen te springen om hulp. Particuliere opvang kostte meer dan honderd pond per week, godsamme, dus was ze aangewezen op de Sociale Dienst en moest ze van de hand in de tand leven en kon ze voor haarzelf en Tushinga alleen lullige tweedehandskleren kopen.
Tushinga was de dag daarvoor uitgenodigd voor een partijtje, maar hij was niet gegaan omdat ze geen geld had voor een cadeautje. Zwaar klote! En hij had schoenen nodig. Goede schoenen, want hij kon nu echt lopen, ze wilde dat zijn eerste schoenen nieuw zouden zijn, geen lullige tweedehands.
Op school was ze altijd goed geweest in aardrijkskunde. Ze had een werkstuk over Afrika gemaakt en elk land met een andere kleur viltstift ingekleurd. Op een dag wilde ze er graag een keer naartoe om de dieren in het wild te kunnen zien.
Ze deed er alles aan om rond te komen van haar uitkering. Ze verstopte geld in verschillende potjes en doosjes en eierdopjes, maar wisten ze wel hoeveel wegwerpluiers kostten? Tushinga moest zo snel mogelijk zindelijk worden. Andy, de opbouwwerker, had tegen haar gezegd dat Tushinga te jong was om zijn ontlasting op te houden, maar de kleine begreep het donders goed als de ijsco-man voor de deur stond en dat stomme klotedeuntje liet horen. Hij was gewoon te lui om z’n potje te gaan halen.
Andy had gezegd dat ze moest stoppen met roken, maar het waren er nu nog maar vijf per dag – en bovendien, Andy rookte zelf dus dat was de pot en de ketel.
Ze ging nooit uit, en ze was pas negentien. Tushinga’s pa had hem maar één keer gezien, in het ziekenhuis de tweede dag na zijn geboorte. Hij was langsgekomen met zijn vrienden en hij had hem een reusachtige teddybeer gegeven die z’n ma op de kermis had gewonnen – lullig, hè? – dus eigenlijk telde het niet als cadeau. Soms stuurde hij wat geld via Polio John, maar hij was de eerste verjaardag van z’n zoon mooi vergeten, de eikel. Ze wist dat ze groot van stuk was en niet echt mooi, maar dat vonden sommige mannen niet erg. Ze had een goed karakter en ze wist alles van de dieren in Afrika. Vroeger haalde ze vaak boeken over dieren uit de bibliotheek in de wijk. Daar was het zo fijn met die hoge, ronde ramen, en het was er lekker stil en het rook er naar boenwas. Maar daar zat nu een tapijtcentrale, en de nieuwe bibliotheek was maar één lullig kamertje in het buurtcentrum, en ze waren nooit open als je er naar binnen wilde.
Ze wist niet wat ‘Tushinga’ betekende in het Afrikaans, maar daar kwam ze op een dag nog wel achter.
Terwijl Toyota de stroomkaart ging kopen, lazen Jack en de premier de mededelingen op het prikbord in de hal van het buurtcentrum. Op een van de posters lazen ze dat de Gumpton Jongeren-club op donderdagen van zeven tot negen bij elkaar kwam in de grote zaal, waar kennelijk ook bingoavonden voor bejaarden werden georganiseerd en overdag een speelgroep voor peuters (geen plaatsen beschikbaar).
“In de oorlog zat er op elke straathoek een crèche zodat de vrouwen konden werken,” merkte Jack op.
De premier reageerde geïrriteerd. “Er zijn allerlei maatregelen genomen die het voor alleenstaande ouders makkelijker maken om weer aan het werk te gaan, Jack.”
Boven, achter een deur met een cijferslot, vergaderden gemeenteambtenaren, opbouwwerkers, sociaal werkers, jeugdwerkers, reclasseringswerkers en de wijkagent met de bewonersvereniging. Er werd afgesproken dat er subsidie zou worden aangevraagd en dat er dan, als de subsidie werd verleend, een nieuwe pingpongtafel, vier batjes en een doos pingpongballen zouden worden aangeschaft in een poging om vandalisme en joyriding in de buurt tegen te gaan.
Jack en de premier gaven Toyota een lift terug naar huis. Jack droeg Tushinga voor haar naar de deur. Hij genoot ervan de armpjes van het kleintje om zijn nek te voelen. Binnen stopte hij Toyota een briefje van twintig in handen. “Doe er maar wat leuks van, meissie.”
Terug in de auto viel hij woedend uit tegen de premier. “Het was woensdagmiddag, dus waarom was de bibliotheek dan om kwart over twaalf niet open?”
De premier gaf geen antwoord, hij schaamde zich een beetje. Weer was er dat samentrekken van zijn borst en de vingers van zijn linkerhand voelden alsof ze sliepen, maar hij zei nog steeds niets. Het kon geen hartaanval zijn – hij was kerngezond, hij tenniste en had twee keer per week seks. Zijn hart moest in een uitstekende conditie zijn. Hij pakte Jacks krant en bekeek het voorpaginaverhaal. Dus Adele had de koningin een nazi genoemd. Nou en? Dat had ze als privé-persoon gezegd en ze had recht op een eigen mening. De premier had het volste vertrouwen in Alex McPherson, die zou zich uit de naad werken om de schade aan de regering zoveel mogelijk te beperken. Hij leunde achterover en trok de gordel over zijn buik. Er waren nog drie dagen van zijn vakantie over en hij besloot niet meer aan vervelende dingen te denken.
“Waarheen, baas?” vroeg Ali.
Jack vroeg de premier wat hij nu graag wilde gaan doen.
“Is er hier een kerk in de buurt?” vroeg de minister-president.