Abbaye des Fontaines Woensdag 28 juni 12.40 uur
M
ark keek uit over de ronde zaal. De broeders waren weer in hun formele kledij gehuld en kwamen in conclaaf bijeen om een grootmeester te kiezen. De Roquefort was dood. Hij was de vorige avond opgebaard in de Zaal der Vaderen. Op de begrafenis had de kapelaan de nagedachtenis van De Roquefort betwist, en de broeders hadden zich daarmee unaniem akkoord verklaard. Toen hij naar de toespraak van de kapelaan luisterde, had Mark beseft dat wat de afgelopen dagen was gebeurd allemaal noodzakelijk was geweest. Jammer genoeg had hij twee mannen gedood, de ene tegen zijn zin, de andere tot zijn genoegen. Hij had de Heer om vergeving gesmeekt voor het eerste sterfgeval, maar voelde zich na de dood van De Roquefort alleen maar opgelucht.
Nu sprak de kapelaan de broeders in conclaaf
toe.
‘Ik zeg jullie, broeders, het lot is aan het werk geweest, maar
niet op de wijze die onze meest recente grootmeester voor ogen
stond. Zijn weg was de verkeerde weg. Dankzij de seneschalk is onze
Grote Nalatenschap terug. Hij was door de vroegere grootmeester tot
opvolger gekozen. Hij was uitgezonden om de queeste te ondernemen.
Hij ging de confrontatie met zijn vijand aan, stelde ons welzijn
boven dat van hemzelf en volbracht wat grootmeesters al eeuwen
hebben geprobeerd.’
Mark zag honderden hoofden instemmend op en neer gaan. Nooit eerder
had hij mensen tot zoveel ontroering gebracht. Hij had altijd het
solitaire bestaan van een man van de wetenschap geleid. De
uitstapjes die hij in het weekend met zijn vader maakte, en later
alleen, waren tot aan de afgelopen dagen het enige avontuur geweest
dat hij ooit had gekend.
De Grote Nalatenschap was de vorige morgen stilletjes onder de
grond vandaan gehaald en naar de abdij gebracht. Malone en hij
hadden het ossuarium en de getuigenis persoonlijk verwijderd. Hij
had de kapelaan laten zien wat ze hadden gevonden en ze waren het
erover eens geweest dat de nieuwe grootmeester moest beslissen wat
ze nu zouden doen.
Nu was het tijd om die beslissing te nemen.
Deze keer stond Mark niet bij de officieren van de orde. Omdat hij
nu een gewone broeder was, had hij zijn plaats in de menigte
zwijgende mannen ingenomen. Hij was niet uitgekozen voor het
conclaaf en keek met alle anderen naar de twaalf die hun taak
verrichtten.
‘Het lijdt geen twijfel wat moet gebeuren,’ zei een van de
conclaafleden. ‘De vroegere seneschalk moet onze grootmeester
worden. Laat het zo zijn.’
Er daalde stilte over de zaal neer.
Mark wilde protesteren, maar de regel verbood dat en hij had al
genoeg overtredingen begaan voor de rest van zijn leven.
‘Ik stem daarmee in,’ zei een ander conclaaflid.
De andere tien mannen knikten allemaal.
‘Dan zal het zo zijn,’ zei de kapelaan. ‘Hij die onze seneschalk
was, zal nu onze grootmeester zijn.’
Er barstte een applaus los. Vierhonderd broeders gaven blijk van
hun instemming.
Het reciteren begon.
Beauseant.
Hij was niet meer Mark Nelle.
Hij was de grootmeester.
Alle ogen waren gericht op hem. Hij kwam tussen de broeders vandaan
en betrad de cirkel die door het conclaaf werd gevormd. Hij keek
naar mannen die hij bewonderde. Hij had zich alleen bij de orde
aangesloten om te volbrengen wat zijn vader had gedroomd en om aan
zijn moeder te ontsnappen. Hij was gebleven omdat hij van de orde
en de grootmeester daarvan was gaan houden.
Er kwamen woorden uit Johannes bij hem op.
In het begin was het woord, en het woord was bij God, en het woord
was God. Alles is door Hem ontstaan. Wat ontstaan was, had leven in
Hem, en het leven was het licht van de mensen. Het licht schijnt in
de duisternis, en de duisternis kon het niet aan. Hij was in de
wereld, een wereld die door Hem was ontstaan, en die wereld heeft
Hem niet erkend. In zijn eigen huis is Hij gekomen, en zijn eigen
mensen hebben Hem niet opgenomen. Aan diegenen die Hem toch
opnamen, heeft Hij het vermogen gegeven om kinderen te worden van
God: aan hen die geloven in zijn naam.
Simon Petrus herkende en aanvaardde Hem, zoals allen hadden gedaan die na Simon kwamen, en hun duisternis werd licht. Misschien hadden ze het alleen aan Simons inzicht te danken dat ze nu allemaal kinderen Gods waren.
Het rumoer nam af.
Hij wachtte tot het stil was in de zaal.
‘Ik dacht dat het misschien tijd voor mij werd om deze abdij te
verlaten,’ zei hij zacht. ‘In de afgelopen dagen heb ik veel
moeilijke beslissingen moeten nemen. Vanwege de keuzen die ik heb
gemaakt dacht ik dat mijn leven als broeder voorbij was. Ik heb
iemand van ons gedood en daar heb ik spijt van. Maar ik had geen
keus. Ik heb de grootmeester gedood, maar dat wekt geen gevoelens
bij mij op.’ Hij verhief zijn stem. ‘Hij trok alles in twijfel
waarin wij geloven. Zijn hebzucht en roekeloosheid zouden onze
ondergang zijn geworden. Hij liet zich leiden door zíjn behoeften,
zíjn verlangens, niet door de onze.’ Er ging nieuwe kracht door hem
heen toen hij de woorden van zijn mentor weer hoorde. Denk aan
alles wat ik je heb geleerd. ‘Als jullie leider zal ik een nieuwe
koers uitzetten. We zullen uit de schaduw treden, niet om wraak te
nemen of gerechtigheid te zoeken, maar om als Arme Ridders van
Christus en de Tempel van Salomon een plaats in deze wereld op te
eisen. Want dat zijn wij. Dat zullen wij zijn. We kunnen grote
dingen doen. De armen en verdrukten hebben een voorvechter nodig.
Wij kunnen hun verlosser zijn.’
Er schoot hem iets te binnen wat Simon had
geschreven. Wij allen zijn naar Gods beeltenis geschapen, wij allen
zijn het waard om bemind te worden, wij allen kunnen groeien in de
geest van God. Hij was de eerste grootmeester in zevenhonderd jaar
die zich door die woorden liet leiden. En hij was van plan zich
eraan te houden.
‘Nu, goede broeders, is het tijd dat wij afscheid nemen van
broeder Geoffrey, wiens offer deze dag mogelijk heeft
gemaakt.’
Malone was onder de indruk van de abdij. Stephanie, Henrik, Cassiopeia en hij waren eerder verwelkomd en hadden een complete rondleiding gekregen, de eerste niet-tempeliers aan wie die eer te beurt viel. Hun gids, de kapelaan, had hun alles laten zien en geduldig de voorgeschiedenis van alle vertrekken in de abdij uitgelegd. Toen was hij weggegaan omdat het conclaaf zou beginnen. Een paar minuten geleden was hij teruggekomen en had hij hen naar de kapel gebracht. Ze waren naar de abdij gekomen om Geoffreys begrafenis bij te wonen en mochten daarbij aanwezig zijn omdat ze zo’n grote rol hadden gespeeld bij het vinden van de Grote Nalatenschap.
Ze zaten op de voorste bank, recht tegenover het altaar. De kapel zelf was prachtig, een kathedraal op zich, een bedehuis dat al eeuwen van de tempeliers was. En Malone voelde hun aanwezigheid.
Stephanie zat naast hem; Henrik en Cassiopeia zaten naast haar. Hij hoorde hoe de adem haar ontsnapte toen het reciteren ophield en Mark achter het altaar vandaan kwam. Terwijl de andere broeders roodbruine pijen droegen, met kappen over hun hoofd, droeg hij de witte mantel van de grootmeester. Malone pakte haar bevende hand vast. Ze glimlachte naar hem en kneep in zijn vingers.
Mark liep naar Geoffreys eenvoudige kist
toe.
‘Deze broeder heeft zijn leven voor ons gegeven. Hij hield zich aan
zijn eed. Daarvoor zal hem de eer worden bewezen dat hij in de Zaal
der Vaderen wordt begraven. Tot nu toe werden daar alleen
grootmeesters bijgezet. Deze held zal zich nu bij hen
voegen.’
Niemand zei een woord.
‘Bovendien is de betwisting van onze vroegere grootmeester door
broeder De Roquefort hierbij ingetrokken. Zijn ereplaats in de
kronieken is hersteld. Laat ons nu afscheid nemen van broeder
Geoffrey. Door hem zijn wij herboren.’
De dienst duurde een uur en Malone en de
anderen volgden de broeders ondergronds naar de Zaal der Vaderen.
Daar werd de kist in de locolus naast die van de vroegere
grootmeester gezet.
Toen gingen ze naar buiten, naar hun auto’s.
Malone merkte dat Mark erg kalm was en ook dat zijn relatie met
zijn moeder was ontdooid.
‘En wat ga jij nu doen, Malone?’ vroeg Cassiopeia.
‘Ik ga weer boeken verkopen. En mijn zoon komt een maand bij me
logeren.’
‘Een zoon? Hoe oud?’
‘Veertien. Al aardig in de richting van de dertig, dus. Hij is niet
makkelijk.’
Cassiopeia grijnsde. ‘Dus net als zijn
vader.’
‘Meer als zijn moeder.’
Hij had de afgelopen dagen veel aan Gary gedacht. Doordat hij
Stephanie en Mark samen zag, moest hij veel aan zijn eigen
tekortkomingen als vader denken. Maar met Gary wist je het nooit.
Terwijl Mark rancune koesterde, was Gary briljant op school, goed
in sport, en had hij er nooit bezwaar tegen gemaakt dat Mark naar
Kopenhagen verhuisde. Hij had hem zelfs aangemoedigd, want hij
begreep dat zijn vader ook gelukkig moest zijn. Malone voelde zich
schuldig omdat hij dat besluit had genomen. Maar hij verheugde zich
op die maand met zijn zoon. Het jaar daarvoor hadden ze voor het
eerst samen de zomer in Europa doorgebracht. Dit jaar wilden ze een
reis naar Zweden, Noorwegen en Engeland maken. Gary hield van
reizen, ook iets wat ze met elkaar gemeen hadden.
‘Dat wordt een mooie tijd,’ zei hij.
Malone, Stephanie en Henrik zouden naar Toulouse rijden en daar een vliegtuig naar Parijs nemen. Vandaar zou Stephanie doorvliegen naar Atlanta. Malone en Henrik zouden naar Kopenhagen teruggaan. Cassiopeia ging met haar landrover naar het kasteel.
Toen ze bij haar auto stond, kwam Malone naar
haar toe. Ze werden aan alle kanten omringd door bergen. Over een
paar maanden zou de winter alles met sneeuw bedekken. Dat hoorde
bij de cyclus. Die was in de natuur even duidelijk te zien als in
het leven. Goed, dan slecht, dan goed, dan weer slecht, dan weer
goed. Hij herinnerde zich dat hij, toen hij ontslag nam, tegen
Stephanie had gezegd dat hij genoeg had van die onzin. Ze had om
zijn naïviteit geglimlacht en gezegd dat er geen rustige plaats op
aarde was zolang die door mensen bewoond werd. Het spel was overal
hetzelfde. Alleen de spelers veranderden.
Dat was goed. De gebeurtenissen van de afgelopen week hadden hem
geleerd dat hij een speler was en dat hij dat altijd zou blijven.
Maar als iemand ernaar vroeg, zou hij zeggen dat hij boekhandelaar
was.
‘Pas goed op jezelf, Malone,’ zei ze. ‘Ik zal niet meer op je
passen.’
‘Ik heb het gevoel dat jij en ik elkaar terugzien.’
Ze glimlachte. ‘Je weet nooit. Het is mogelijk.’
Hij liep naar zijn auto terug.
‘Hoe zit het met Claridon?’ vroeg Malone aan Mark.
‘Die heeft om vergeving gevraagd.’
‘En die heb jij hem grootmoedig verleend.’
Mark glimlachte. ‘Hij zei dat De Roquefort van plan was de huid van
zijn voeten te branden en een paar broeders hebben dat bevestigd.
Hij wil zich bij ons aansluiten.’
Malone grinnikte. ‘Zijn jullie daar al klaar voor?’
‘We hebben ooit veel ergere mannen in onze gelederen gehad. We
overleven het wel. Ik beschouw hem als mijn persoonlijke
straf.’
Stephanie en Mark spraken even zachtjes met elkaar. Ze hadden al
onder vier ogen afscheid genomen. Stephanie maakte een kalme,
ontspannen indruk. Blijkbaar was hun gesprek goed verlopen. Malone
was daar blij om. Er moest vrede tussen hen zijn.
‘Wat gebeurt er met het ossuarium en de getuigenis?’ vroeg Malone
aan Mark. Omdat er geen broeders in de buurt waren, kon hij dat
veilig ter sprake brengen.
‘Die blijven opgeborgen. De mensen zijn tevreden met wat ze
geloven. Ik ga daar niets aan veranderen.’
Malone was het daarmee eens. ‘Goed idee.’
‘Maar deze orde zal herrijzen.’
‘Zo is het,’ zei Cassiopeia. ‘Ik heb al met Mark gepraat over een
charitatieve instelling die onder mijn leiding staat. De
wereldwijde strijd tegen aids en hongersnood kan wel een
kapitaalinjectie gebruiken, en deze orde heeft nu veel
geld.’
‘Henrik heeft er ook voor gelobbyd om ons bij zijn favoriete goede
doelen te betrekken,’ zei Mark. ‘En ik heb toegezegd dat ik zou
helpen. De tempeliers krijgen het dus druk. Onze vaardigheden
kunnen goed van pas komen.’
Hij gaf Mark een hand. ‘Ik denk dat de tempeliers in goede handen
zijn. Ik wens je veel succes.’
‘Ik jou ook, Cotton. En ik wil nog steeds weten hoe je aan die naam
komt.’
‘Bel me op een dag, dan vertel ik je het hele verhaal.’
Ze stapten in de huurauto, Malone achter het stuur. Toen ze waren
ingestapt en hun gordels hadden omgedaan, zei Stephanie: ‘Ik sta
bij je in het krijt.’
Hij keek haar aan. ‘Dat is voor het eerst.’
‘Wen er niet aan.’
Hij glimlachte.
‘Maak er verstandig gebruik van.’
‘Ja, mevrouw.’
En hij startte de auto.