Abbaye des Fontaines
D
e seneschalk volgde Geoffrey door het labyrint van overwelfde gangen. Hij hoopte dat Geoffrey de juiste inschatting had gemaakt en dat alle broeders in de kapel waren voor het middaggebed.
Tot nu toe hadden ze niemand gezien.
Ze begaven zich naar het palais waarin zich de grote zaal, de
kantoren en de openbare ruimten bevonden. In vroeger tijden, toen
de abdij van de buitenwereld was afgesloten, mochten mensen van
buiten de orde niet verder komen dan de hal op de begane grond.
Maar toen in de twintigste eeuw het toerisme tot bloei kwam en
andere abdijen hun deuren openden, moest de Abbaye des Fontaines,
om geen argwaan te wekken, dat ook doen. De abdij bood
rondleidingen en informele bijeenkomsten aan, meestal in het
palais.
Ze kwamen in de royale hal. Ramen met ruw groenachtig glas wierpen
doffe bundels zonlicht op de geruite tegelvloer. De ene muur werd
beheerst door een kolossale houten crucifix, aan de andere muur
hing een wandkleed.
Aan het begin van een volgende gang, dertig meter voorbij die
uitgestrektheid, stond Raymond de Roquefort. Er stonden vijf
broeders achter hem, allemaal met een pistool in de hand.
‘Je gaat ons verlaten?’ vroeg De Roquefort.
De seneschalk verstijfde, maar Geoffrey bracht zijn pistool omhoog
en schoot twee keer. De kogels sloegen in de muur en de mannen aan
de andere kant van de zaal doken naar de vloer.
‘Die kant op,’ zei Geoffrey, en hij wees naar links, waar een
andere gang was.
Twee kogels floten langs hun hoofd.
Geoffrey schoot nog een keer door de hal en ze namen een
verdedigende positie in aan het begin van de gang, bij een salon
waar kooplieden ooit hun waren hadden getoond.
‘Goed,’ riep De Roquefort. ‘Jullie hebben mijn aandacht. Is dat
bloedvergieten noodzakelijk?’
‘Dat is helemaal aan jou,’ zei de seneschalk.
‘Ik dacht dat je eed duidelijk was. Is het niet je plicht om je
grootmeester te gehoorzamen? Ik heb je bevel gegeven om in je kamer
te blijven.’
‘O ja? Dat ben ik vergeten.’
‘Interessant dat er bepaalde regels voor jou zijn en andere regels
voor de rest van ons. Evengoed kunnen we redelijk
blijven.’
Hij vroeg zich af waarom de man zich zo beleefd gedroeg. ‘Wat stel
je voor?’
‘Ik ging ervan uit dat je zou proberen te ontsnappen. De sexten
leken me het geschiktste moment, en dus wachtte ik af. Je ziet dat
ik je goed ken. Maar je bondgenoot verrast me. Dit getuigt van moed
en loyaliteit. Ik zou jullie beiden graag aan mijn kant willen
hebben.’
‘Om wat te doen?’
‘Om ons te helpen onze lotsbestemming weer op te eisen, in plaats
van ons daarbij te hinderen.’
Er was iets mis. De Roquefort speelde komedie. Toen drong het tot
hem door: hij wilde tijd winnen.
Hij draaide zich snel om.
Op vijftien meter afstand kwam een gewapende man de hoek om.
Geoffrey zag hem ook. De seneschalk vuurde één keer en raakte de
benedenhelft van de soutane van de man. Hij hoorde de smak van
metaal dat zich in vlees boorde en de man viel met een kreet op de
tegels. Moge God hem vergeven. De regel verbood broeders een andere
christen kwaad te doen. Maar hij had geen keus. Hij moest uit deze
gevangenis ontsnappen.
‘Kom,’ zei hij.
Ze renden door, Geoffrey voorop. Ze sprongen over de broeder die
lag te kronkelen van de pijn.
Ze liepen de hoek om en gingen verder.
Achter hen waren voetstappen te horen.
‘Ik hoop dat je weet wat je doet,’ zei hij tegen
Geoffrey.
Ze gingen weer een hoek om. Geoffrey bleef voor een half open deur
staan en ze glipten naar binnen en deden de deur zachtjes achter
zich dicht. Even later renden de mannen voorbij. Hun voetstappen
verdwenen in de verte.
‘Op die manier kom je in de sportzaal. Ze zien gauw genoeg dat we
daar niet zijn,’ zei hij.
Ze glipten de kamer weer uit, ademloos van opwinding, en liepen in
de richting van de sportzaal, maar op een kruispunt van gangen
gingen ze naar links, richting eetzaal.
Hij vroeg zich af waarom er niet meer broeders op de schoten waren
afgekomen. Maar de muziek in de kapel was altijd hard, zodat het
moeilijk was om geluiden van buiten de muren te horen. Evengoed:
als De Roquefort op zijn vluchtpoging had gerekend, mochten ze
aannemen dat er rondom de abdij nog meer broeders op hen
wachtten.
De lange tafels en banken in de eetzaal waren leeg. Uit de keuken
kwamen de geuren van gestoofde tomaten en okra. In een nis die voor
een spreker was bestemd, een meter boven de vloer, stond een
broeder met een geweer in de hand.
De seneschalk dook onder de tafel, met zijn rugzak als kussen, en
Geoffrey nam zijn toevlucht onder een andere tafel.
Een kogel groef zich in het dikke eikenhouten tafelblad.
Geoffrey kwam vlug onder de tafel vandaan en loste twee schoten.
Een daarvan trof hun belager. De man in de nis wankelde en viel op
de vloer.
‘Heb je hem gedood?’ vroeg de seneschalk.
‘Ik hoop van niet. Ik denk dat ik zijn schouder heb
geraakt.’
‘Dit loopt uit de hand.’
‘Het is nu te laat.’
Ze stonden op. Er kwamen mannen uit de keuken gerend, allemaal met
schorten vol voedselvlekken – het keukenpersoneel. Ze vormden geen
bedreiging.
‘Allemaal naar de keuken terug,’ riep de seneschalk, en ze
gehoorzaamden.
‘Seneschalk,’ zei Geoffrey afwachtend.
‘Ga jij voorop.’
Ze verlieten de eetzaal door een andere gang. Er klonken stemmen
achter hen, tegelijk met het geluid van leren zolen die zich over
plavuizen repten. Nu er twee broeders waren neergeschoten, zouden
zelfs de zachtmoedigste achtervolgers gemotiveerd zijn. De
seneschalk was kwaad omdat hij in de val was gelopen die De
Roquefort voor hem had gelegd. Voor zover hij nog geloofwaardigheid
had bezeten, was daar nu niets meer van over. Niemand zou hem nog
volgen, en hij vloekte op zijn eigen dwaasheid.
Ze kwamen in de vleugel met de slaapzaal. Een deur aan het eind van
de gang was dicht. Geoffrey rende vooruit en probeerde de kruk. Op
slot.
‘Blijkbaar zijn onze mogelijkheden beperkt,’ zei de
seneschalk.
‘Kom,’ zei Geoffrey.
Ze renden de slaapzaal in, een grote langwerpige kamer met
stapelbedden die in militaire stijl onder een rij lancetvensters
stonden.
Er kwam een kreet vanuit de gang. Nog meer stemmen. Opgewonden. Er
kwamen mensen hun kant op.
‘Er is hier geen andere uitweg,’ zei hij.
Ze stonden halverwege de rij lege bedden. Achter hen was de deur,
waardoor straks hun tegenstanders zouden binnenkomen. Voor hen
waren de toiletten.
‘Naar de toiletten,’ zei hij. ‘Laten we hopen dat ze
doorlopen.’
Geoffrey rende naar het andere eind, waar twee deuren naar
afzonderlijke ruimten leidden. ‘Hierin.’
‘Nee. Laten we ons opsplitsen. Jij in de ene ruimte, dan neem ik de
andere. Verberg je in een toilethokje en ga op een toilet staan.
Als we geen geluid maken, hebben we misschien geluk. Trouwens...’
Hij aarzelde, want de realiteit stond hem niet aan. ‘Het is maar
spel.’
De Roquefort onderzocht de kogelwond. De schouder van de man bloedde en de broeder leed hevige pijn, maar hij kon zich erg goed beheersen en deed zijn uiterste best om niet in een shock te raken. Hij had de schutter in de eetzaal geposteerd omdat de seneschalk daar misschien heen zou gaan. En hij had gelijk gehad. Daarentegen had hij de vastbeslotenheid van zijn tegenstanders onderschat. Broeders zworen dat ze een medebroeder nooit kwaad zouden doen. Hij had gedacht dat de seneschalk idealistisch genoeg was om zich aan die eed te houden. Toch waren er nu twee mannen op weg naar de ziekenafdeling. Hij hoopte dat ze geen van beiden naar het ziekenhuis in Perpignan of Mont Louis gebracht moesten worden. Dan zouden er vragen worden gesteld. De arts van de abdij was een bekwaam chirurg en bezat een goed ingerichte operatiekamer, die in het verleden al vele malen was gebruikt, maar er waren grenzen aan wat er hier in de abdij kon gebeuren.
‘Breng hem weg en zeg tegen de dokter dat hij ze hier moet genezen,’ beval hij een luitenant. Hij keek op zijn horloge. Nog veertig minuten voordat de gebeden van de sexten waren afgelopen.
Er kwam een andere broeder naar hem toe. ‘De
deur aan het eind, voorbij de ingang van de slaapzaal, zit nog op
slot, zoals u had opgedragen.’
Hij wist dat ze niet door de eetzaal waren teruggekomen. De gewonde
broeder had daar niets over gezegd. Dat betekende dat er maar één
alternatief was. Hij pakte de revolver van de man.
‘Blijf hier. Laat niemand erdoor. Ik regel dit zelf.’
De seneschalk ging de toiletten in. Daar waren rijen toilethokjes, urinoirs en roestvrijstalen wasbakken in marmeren tafels. Hij hoorde Geoffrey in de ruimte daarnaast een hokje binnengaan. Hij bleef staan en probeerde zijn zenuwen tot bedaren te brengen. Hij had nooit eerder in zo’n situatie verkeerd. Nadat hij een paar keer diep had ademgehaald, draaide hij zich om en pakte de deurkruk vast. Hij zette de deur een klein beetje open en keek door de kier.
De slaapzaal was nog leeg.
Misschien waren de achtervolgers verder gegaan. De abdij was net
een mierenhoop, zoveel gangen waren er. Ze hadden alleen maar een
paar kostbare minuten nodig om te kunnen ontsnappen. Hij vloekte
weer op zijn eigen zwakheid. Al zijn jaren van zorgvuldige
overwegingen en weloverwogen beslissingen waren verspild. Hij was
nu een voortvluchtige, met meer dan vierhonderd broeders als
vijand. Ik heb eenvoudigweg respect voor de kracht van onze
tegenstanders. Dat had zijn grootmeester nog maar een dag geleden
tegen hem gezegd. Hij schudde zijn hoofd. Over respect gesproken!
Tot nu toe had hij niets verstandigs gedaan.
De deur van de slaapzaal vloog open en Raymond de Roquefort kwam
binnen.
Zijn tegenstander schoof de zware grendel voor de deur.
Alle hoop die de seneschalk misschien nog had, was
vervlogen.
Het duel zou hier en nu plaatsvinden.
De Roquefort had een revolver in zijn hand en keek de zaal in. Hij
vroeg zich natuurlijk af waar zijn prooi zou kunnen zijn. Ze hadden
hem niet misleid. De seneschalk was echter niet van plan Geoffreys
leven op het spel te zetten. Hij moest de aandacht van zijn
achtervolger trekken. Daarom liet hij de deurkruk los, zodat de
deur met een zachte klap dichtviel.
De Roquefort zag nog net iets bewegen en hoorde het geluid van een deur die op hydraulische hengsels zachtjes in een metalen kozijn viel. Hij keek meteen naar de achterkant van de slaapzaal, naar een van de deuren van de toiletruimten.
Hij had gelijk gehad.
Ze waren hier.
Tijd om een eind te maken aan zijn probleem.
De seneschalk keek in de toiletruimte om zich heen. De tl-buizen zetten alles in een fel licht. Door een langgerekte wandspiegel boven de wasbakken leek het vertrek nog groter. De vloer was bedekt met tegels, en er zaten marmeren scheidingswanden tussen de toilethokjes. Alles was degelijk gebouwd, opdat het lang zou meegaan.
Hij dook het tweede hokje in en deed de zwaaideur dicht. Hij stapte op het toilet en boog zich over de scheidingswand heen tot hij de deuren van het eerste en derde hokje dicht kon maken en op slot kon doen. Toen trok hij zich in zijn eigen hokje terug, ging op het toilet staan en hoopte dat De Roquefort zich zou laten misleiden.
Hij had iets nodig om de aandacht te trekken.
Daarom pakte hij de rol wc-papier van zijn houder af.
Er ging een luchtstroom door het vertrek toen de deur
openzwaaide.
Voetzolen bewogen over de vloer.
Hij stond met het pistool in zijn hand op het toilet en dwong
zichzelf om langzaam adem te halen.
De Roquefort richtte het wapen met korte loop op de hokjes. De seneschalk was hier. Hij wist het. Maar waar precies? Kon hij het wagen om zich even te bukken en door de opening aan de onderkant te kijken? Drie deuren waren dicht, drie stonden open.
Nee.
Hij besloot te schieten.
De seneschalk veronderstelde dat het maar even zou duren voordat De
Roquefort ging schieten, en dus gooide hij de toiletrolhouder onder
de scheidingswand door naar het eerste hokje.
Het metaal kletterde op de tegels.
De Roquefort vuurde een salvo op het eerste hokje af en schopte de deur met zijn sandaal naar binnen open. Er hing meteen een wolk marmerstof in de lucht. Hij schoot nog eens en de kogel vernielde het toilet en de pleisterlaag op de muur.
Het water stroomde eruit.
Maar het hokje was leeg.
Een fractie van een seconde voordat De Roquefort zijn fout besefte, schoot de seneschalk over de hokjes heen. Hij pompte twee kogels in de borst van zijn vijand. De schoten galmden tegen de muren, geluidsgolven die door zijn hoofd schokten.
Hij zag De Roquefort ruggelings over de marmeren tafel met wasbakken vallen alsof hij een stomp in zijn borst had gekregen. Maar hij zag geen bloed uit de wonden komen. De man maakte vooral een verdoofde indruk. Toen zag hij een blauwgrijs oppervlak onder scheuren in de witte soutane.
Een kogelwerend vest.
Toen mikte hij op het hoofd.
De Roquefort verwachtte dat schot en verzamelde kracht om zich van de wasbakken te laten rollen, juist op het moment dat de kogel de loop verliet. Hij gleed over de natte vloer, door de waterplas, naar de deur.
Stukjes porselein en steen knerpten onder zijn lichaam. De spiegel werd geraakt en de scherven kletterden op de wasbakken. De toiletruimte was klein en zijn tegenstander was onverwacht moedig. Daarom trok hij zich naar de deur terug en glipte eruit op het moment dat een tweede schot achter hem tegen de muur ketste.
De seneschalk sprong van het toilet af en stormde het hokje uit. Hij liep naar de deur en wilde naar buiten rennen. De Roquefort zou vast en zeker op hem wachten, maar hij zou niet terugdeinzen. Niet nu. Dit gevecht was hij zijn grootmeester verschuldigd. Het evangelie was duidelijk. Jezus kwam geen vrede brengen, maar een zwaard. En dat gold ook voor hem.
Hij vermande zich, stak het pistool voor zich
uit en rukte de deur open.
Het eerste wat hij zag, was Raymond de Roquefort. Het volgende was
Geoffrey, die zijn pistool tegen de hals van de grootmeester
gedrukt hield. De Roqueforts wapen lag op de vloer.