M
alone reed zo snel als hij durfde over de bochtige bergweg naar beneden. Daar ging hij in westelijke richting naar de grote weg. Een kleine kilometer verder ging hij naar het zuiden, richting Pyreneeën.
‘Waar gaan we heen?’ vroeg Stephanie
hem.
‘Naar Cassiopeia Vitt. Ik wilde alleen gaan, maar het wordt tijd
dat we elkaar allemaal leren kennen.’ Hij had iets nodig wat hem
kon afleiden. ‘Vertel me over haar,’ zei hij tegen Mark.
‘Ik weet niet veel. Ik heb gehoord dat haar vader een rijke Spaanse
aannemer was en haar moeder een moslim uit Tanzania. Ze is
briljant. Heeft een academische graad in geschiedenis,
kunstgeschiedenis en theologie. En ze is rijk. Ze heeft veel geld
geërfd en zelf nog meer verdiend. Mijn vader had geregeld een
conflict met haar.’
‘Waarover?’ wilde Malone weten.
‘Ze is erop gebrand te bewijzen dat Christus niet aan het kruis is
gestorven. Twaalf jaar geleden werd heel anders over religieus
fanatisme gedacht dan tegenwoordig. Mensen maakten zich toen niet
zo druk om de Taliban of Al-Qaeda. In die tijd draaide alles om
Israël en Cassiopeia stoorde zich eraan dat moslims altijd als
extremisten werden afgeschilderd. Ze had de pest aan de arrogantie
van het christendom en de claims van de joden. Ze zocht naar
waarheid, zou pa zeggen. Ze wilde de waarheid van alle mythes
ontdoen en kijken of Jezus Christus en Mohammed werkelijk zoveel
overeenkomsten hadden. Gemeenschappelijk terrein,
gemeenschappelijke belangen. Zoiets.’
‘Dat wilde je vader toch ook?’
‘Dat zei ik ook altijd tegen hem.’
Malone glimlachte. ‘Hoe ver is het naar haar kasteel?’
‘Nog geen uur. Over een paar kilometer gaan we naar het
westen.’
Malone keek in zijn spiegels. Ze werden nog steeds niet gevolgd.
Goed. Hij ging langzamer rijden toen ze in een plaats kwamen die
St. Loup heette. Omdat het zondag was, was alles dicht, behalve een
benzinestation met een winkeltje. Hij reed erheen en
stopte.
‘Wacht hier,’ zei hij toen hij uitstapte. ‘Ik moet even iets
doen.’
Even later verliet Malone de grote weg en reed hij over een grindpad dieper het bos in. Op een bord stond te lezen dat givors – een middeleeuws avontuur in de moderne wereld, een kilometer verderop lag. De rit vanuit Rennes had nog geen vijftig minuten in beslag genomen. Het grootste deel van die tijd waren ze naar het westen gereden, langs de ruïne van het Kathaarse fort Montségur, en vervolgens waren ze naar het zuiden gegaan, naar bergen die beboste rivierdalen beschut hielden.
De tweebaansweg was goed onderhouden en werd overdekt door bladerrijke beuken die een dromerige stilte over de langer wordende schaduwen lieten neerdalen. Ze kwamen bij een veld met kort gras. Er stonden daar auto’s, en langs de randen verhieven zich dennen en sparren als slanke zuilen. Hij stopte en ze stapten uit. Een bord in het Frans en Engels gaf aan waar ze waren.
archeologische vindplaats givors
welkom in het verleden. hier in givors, een plaats die voor het
eerst in bezit werd genomen door lodewijk ix, wordt een kasteel
gebouwd met uitsluitend materialen en technieken waarover
13de-eeuwse ambachtslieden konden beschikken. een gemetselde toren
was het symbool van macht van een landheer en het kasteel van
givors was ontworpen als militair fort, met dikke muren en veel
hoektorens. de omgeving bood een overvloed aan water, steen, aarde,
zand en hout, allemaal nodig voor de bouw van het kasteel.
steenhouwers, metselaars, timmerlieden, smeden en pottenbakkers
werken, leven en kleden zich zoals ze zevenhonderd jaar geleden
zouden hebben gedaan. het project wordt particulier gefinancierd en
er zullen naar schatting dertig jaren nodig zijn om het kasteel te
voltooien. geniet van uw tijd in de dertiende eeuw. ’Cassiopeia
Vitt financiert dat allemaal zelf?’ vroeg Malone.
‘Middeleeuwse geschiedenis is een van haar
passies,’ zei Mark. ‘Op de universiteit van Toulouse kenden ze haar
goed.’
Malone dacht dat de directe benadering de beste was. Vitt zou vast
wel verwachten dat hij haar uiteindelijk zou vinden.’Waar woont
ze?’
Mark wees naar het oosten, waar de takken van eiken en populieren,
gesloten als een kloostergang, hun schaduw over een volgend
weggetje wierpen. ‘Het kasteel is die kant op.’
‘Zijn dit auto’s van bezoekers?’ vroeg hij.
Mark knikte. ‘Om inkomsten te verwerven worden er rondleidingen op
de bouwplaats gegeven. Ik heb jaren geleden zo’n rondleiding
meegemaakt, toen het werk net begonnen was. Het is indrukwekkend
wat ze hier doet.’
Hij liep naar het weggetje dat naar het kasteel leidde. ‘Laten we
onze gastvrouw gedag zeggen.’
Ze liepen zwijgend. In de verte, aan de steile kant van een heuvel,
zag hij de naargeestige ruïne van een stenen toren, die geel zag
van mos. De droge lucht was warm en windstil. De lage grond aan
weerskanten van het weggetje was bedekt met rode dophei, brem en
wilde bloemen. Malone dacht aan het wapengekletter en de
strijdkreten die hier eeuwen geleden door het dal hadden gegalmd.
Boven hen vloog een zwerm krijsende kraaien voorbij.
Toen ze zo’n honderd meter over het weggetje hadden afgelegd, zag
hij het kasteel. Dat stond op een beschutte holte in het terrein,
een afgezonderde plek. De natuursteen en donkerrode baksteen van de
vier verdiepingen vormden symmetrische patronen. Het geheel werd
geflankeerd door twee met klimop begroeide torens en schuine daken
van lei. Het groen verspreidde zich over de voorgevel als roest op
metaal. Aan drie kanten waren sporen van een slotgracht te zien,
gevuld met gras en bladeren. Aan de achterkant verhieven zich ranke
bomen, met bijgeknipte taxushagen langs de muren.
‘Mooi huis,’ zei Malone.
‘Zestiende eeuw,’ vertelde Mark. ‘Ik heb gehoord dat ze het kasteel
en de omringende archeologische vindplaats heeft gekocht. Ze noemt
het huis Royal Champagne, naar een cavalerieregiment van Lodewijk
xv.’
Aan de voorkant stonden twee auto’s geparkeerd. Een nieuwe Bentley
Continental gt – ongeveer honderdzestigduizend dollar, herinnerde
Malone zich – en een Porsche Roadster, goedkoop in vergelijking met
de Bentley. Er stond ook een motor. Malone liep erheen en bekeek de
linkerkant van de achterband en de geluiddemper. Het glanzende
chroom was geblutst.
En hij wist precies hoe dat gekomen was.
‘Daar heb ik hem geraakt.’
‘Inderdaad, meneer Malone.’
Hij draaide zich om. Het beschaafde stemgeluid kwam uit de richting
van de ingang. Voor de open voordeur stond een lange vrouw, slank
als een jakhals en met kastanjebruin haar dat tot op haar schouders
hing. Haar trekken bezaten een leeuwinachtige schoonheid die aan
een Egyptische godin deed denken: dunne wenkbrauwen, strakke
wangen, stompe neus. Haar huid had de kleur van mahoniehout, en ze
droeg een smaakvol shirt met V-hals dat haar gespierde schouders
vrijliet en een zijden rok met safari-opdruk die tot haar knieën
reikte. Haar voeten waren in leren sandalen gestoken. Het geheel
was informeel maar stijlvol, alsof ze een wandelingetje over de
Champs-Élysées ging maken.
Ze glimlachte naar hem. ‘Ik verwachtte u al.’ Ze keek hem recht aan
en hij zag vastbeslotenheid in de diepe poelen van haar donkere
ogen.
‘Dat is interessant,’ antwoordde Malone. ‘Ik besloot pas een uur
geleden naar u toe te gaan.’
‘O, meneer Malone, ik sta vast al hoog op uw prioriteitenlijst
sinds minstens twee avonden geleden, toen u in Rennes op mijn motor
schoot.’
Hij was nieuwsgierig. ‘Waarom sloot u me in de Tour Magdala
op?’
‘Ik wilde tijd winnen om rustig weg te komen. Maar u kwam er veel
te snel uit.’
‘Waarom schoot u op me?’
‘U zou toch niets nuttigs te horen hebben gekregen van de man die u
aanviel.’
Hij merkte dat ze een melodieuze toon gebruikte om ontwapenend over
te komen. ‘Of misschien wilde u niet dat ik met hem praatte? Hoe
dan ook, bedankt voor het redden van mijn leven in
Kopenhagen.’
Ze maakte een bescheiden gebaar. ‘U zou zelf ook wel een uitweg
hebben gevonden. Ik heb dat proces alleen maar versneld.’
Hij zag haar over zijn schouder kijken. ‘Mark Nelle. Het is me een
genoegen eindelijk kennis te maken. Ik ben blij dat u niet in die
lawine bent omgekomen.’
‘Ik zie dat u zich nog steeds graag met andermans zaken
bemoeit.’
‘Ik zie dat niet als bemoeien. Ik volg alleen maar de vorderingen
van degenen die me interesseren. Net als uw vader.’ Cassiopeia liep
Malone voorbij en stak haar hand uit naar Stephanie. ‘En ik ben
blij u te ontmoeten. Ik heb uw man goed gekend.’
‘Als ik mag afgaan op wat ik heb gehoord, waren u en Lars niet de
beste vrienden.’
‘Ik kan niet geloven dat iemand dat zegt.’ Cassiopeia keek Mark
schalks aan. ‘Hebt u zoiets tegen uw moeder gezegd?’
‘Nee. Dat heeft hij niet,’ zei Stephanie. ‘Ik heb het van Royce
Claridon.’
‘Dat is een man om voor op je hoede te zijn. Wie hem vertrouwt,
haalt zich alleen maar moeilijkheden op de hals. Ik heb Lars voor
hem gewaarschuwd, maar hij wilde niet luisteren.’
‘Daar zijn we het dan over eens,’ zei Stephanie.
Malone stelde Geoffrey voor.
‘U bent van de broederschap?’ vroeg Cassiopeia.
Geoffrey zei niets.
‘Nee, ik verwacht ook geen antwoord van u. Evengoed bent u de
eerste tempelier die ik persoonlijk ontmoet.’
‘Dat is niet waar,’ zei Geoffrey, wijzend naar Mark. ‘De seneschalk
behoort ook tot de broederschap en u hebt hem het eerst
ontmoet.’
‘Seneschalk? Daar zit vast een heel verhaal aan vast,’ zei
Cassiopeia. ‘Zullen we naar binnen gaan? Mijn lunch werd net
klaargemaakt, maar toen ik u zag, heb ik de kamerheer gezegd voor
meer mensen te dekken. Daar zullen ze nu wel mee klaar
zijn.’
‘Geweldig,’ zei Malone. ‘Ik sterf van de honger.’
‘Laten we dan eten. We hebben veel te bespreken.’
Ze volgden haar naar binnen en Malone keek vol ontzag naar de dure
Italiaanse kasten, de zeldzame harnassen, Spaanse fakkelhouders,
wandtapijten uit Beauvais en Vlaamse schilderijen. Het leek wel een
optocht die aan zijn kennersoog voorbijtrok.
Ze volgden haar naar een grote eetkamer, bekleed met verguld leer.
Het zonlicht viel door de ruitjes in de vensters met een draperie
van lambrekijn en hulde de witte tafellakens en marmeren vloer in
tinten van groen. Boven de tafel hing een geëlektrificeerde
kroonluchter met twaalf armen. Bedienden legden glanzend bestek bij
elke zitplaats.
Het was een indrukwekkende omgeving, maar Malones aandacht ging
geheel uit naar de man die aan het eind van de tafel zat.
Volgens Forbes Europa was hij de op zeven na rijkste persoon van
Europa en waren zijn macht en invloed recht evenredig met zijn
miljarden euro’s. Staatshoofden en koninklijke figuren kenden hem
goed. De koningin van Denemarken noemde hem een persoonlijke
vriend. Over de hele wereld rekenden liefdadige instellingen op hem
als royale weldoener. In het afgelopen jaar was Malone minstens
drie keer per week bij hem op bezoek geweest. Ze hadden over
boeken, politiek, de wereld en de ellende van het leven gepraat.
Hij was kind aan huis in het landhuis van de man en in veel
opzichten had Malone het gevoel dat hij inderdaad familie
was.
Maar nu trok hij dat ernstig in twijfel.
Hij voelde zich zelfs belachelijk.
Maar het enige wat Henrik Thorvaldsen deed, was glimlachen. ‘Dat
werd tijd, Cotton. Ik wacht al twee dagen.’