Abbaye des Fontaines 18.00 uur

 

D

e roquefort keek naar de aanwezigen. Het gebeurde maar zelden dat de broeders zich in liturgische gewaden hulden. De regel schreef voor dat ze zich bijna altijd zonder enige overbodigheid en opzichtigheid kleedden. Maar een conclaaf was een formele aangelegenheid en elk lid werd geacht de kleding te dragen die bij zijn rang paste. Het was een indrukwekkende aanblik. Ridders droegen witte wol

len mantels over korte witte soutanes met randen van rood borduursel. Zilverkleurige kousen omhulden hun benen. Hun hoofd was bedekt met een witte kap. Het rode kruis met vier gelijke armen, breed aan de uiteinden, prijkte op elke borst. Ze droegen een rode ceintuur, en waar ooit een zwaard hing, onderscheidde nu alleen een sjerp de ridders van de handwerkslieden, boeren, klerken, priesters en arbeiders, die een soortgelijk tenue droegen maar dan in uiteenlopende nuances van groen, bruin en zwart. De klerken waren te herkennen aan hun witte handschoenen.

Wanneer een consistorie eenmaal bijeen was, schreef de regel voor dat de maarschalk de leiding had van de bijeenkomst. Dat had tot doel tegenwicht te bieden aan de invloed van de seneschalk, die als tweede in de hiërarchie de bijeenkomst gemakkelijk naar zijn hand zou kunnen zetten.

‘Mijn broeders,’ riep De Roquefort.
Alle geluid in de kamer verstomde.
‘Dit is onze tijd van vernieuwing. We moeten een grootmeester kiezen. Voordat we beginnen, zullen we de Heer om Zijn leiding vragen in de uren die komen.’

In het schijnsel van de bronzen kandelabers zag De Roquefort 488 broeders hun hoofd buigen. De oproep was kort na zonsopgang uitgegaan, en van de broeders die buiten de abdij werkten, hadden de meesten de reis naar huis gemaakt. Ze hadden zich verzameld in de bovenzaal van het palais, een enorme ronde citadel uit de zestiende eeuw, dertig meter hoog, twintig meter breed, met muren van vijf meter dik. Het had eens gediend als laatste verdedigingslinie van de abdij in het geval van een aanval, maar later had het zich ontwikkeld tot een imposant ceremonieel centrum. De smalle schietgaten waren gevuld met gebrandschilderd glas, het gele stucwerk was bedekt met beelden van de heilige Martinus, Karel de Grote en de Maagd Maria. De ronde zaal, met daarboven twee galerijen, kon de bijna vijfhonderd mannen gemakkelijk bevatten en was gezegend met een bijna volmaakte akoestiek.

De Roquefort keek op en legde oogcontact met de andere vier officieren. De commandeur, die tegelijk kwartiermeester en thesaurier was, was een vriend. De Roquefort had er jaren over gedaan om een goede verstandhouding met die terughoudende man op te bouwen en hoopte daar nu de vruchten van te plukken. De manufacturier, die verantwoordelijk was voor de kleding en stoffen van de orde, stond al klaar om de zaak van de maarschalk te bepleiten. Maar de kapelaan, die toezicht hield op alle spirituele aspecten, vormde een probleem. De Roquefort had niets concreets uit de Venetiaan los kunnen krijgen, afgezien van vage, vanzelfsprekende generalisaties. En dan was er de seneschalk, die de beauseant droeg, de vereerde zwart met witte banier van de orde. Hij stond er rustig bij in zijn witte tuniek en cape, met het geborduurde teken van zijn hoge waardigheid op zijn linkerschouder. Bij die aanblik dreigde De Roqueforts maag in opstand te komen. De man had niet het recht zulke kostbare kledingstukken te dragen.

‘Broeders, de consistorie is bijeen. Het is tijd om het conclaaf te benoemen.’
De procedure was bedrieglijk eenvoudig. Er werd een naam getrokken uit een pot die de namen van alle broeders bevatte. Vervolgens liet die man zijn blik over de aanwezigen gaan en koos iemand uit. De volgende naam kwam weer uit de pot, gevolgd door weer een vrije keuze, en dat ging zo door tot er tien mannen waren benoemd. Het systeem combineerde het toeval met persoonlijke betrokkenheid en maakte de kans veel kleiner dat iemand probeerde bepaalde personen benoemd te krijgen. Maarschalk De Roquefort en de seneschalk waren automatisch lid, zodat er uiteindelijk twaalf personen waren. Voor verkiezing was tweederde van de stemmen nodig.
De Roquefort keek toe terwijl de keuzes werden gemaakt. Uiteindelijk werden vier ridders, een priester, een klerk, een boer, twee ambachtslieden en een arbeider gekozen. Velen van hen waren volgelingen van hem. Toch had dat vervloekte toeval ook een paar mannen toegelaten wier trouw aan hem op zijn best dubieus was.
De tien mannen kwamen naar voren en vormden een halve cirkel.
‘We hebben een conclaaf,’ zei De Roquefort. ‘De consistorie is voorbij. Laten we beginnen.’
Elke broeder schoof zijn kap naar achteren, een teken dat de discussie nu kon beginnen. Het conclaaf was geen geheime aangelegenheid. Integendeel, de benoeming, discussie en stemming vonden plaats waar de hele broederschap bij was. Maar de regel schreef voor dat de toeschouwers geen enkel geluid mochten maken.
De Roquefort en de seneschalk namen hun plaats bij de anderen in. De Roquefort was niet meer de voorzitter; in het conclaaf waren alle broeders gelijk. Een van de twaalf broeders, een oudere ridder met een dikke grijze baard, zei: ‘Onze maarschalk, een man die vele jaren over deze orde heeft gewaakt, zou onze volgende grootmeester moeten zijn. Ik draag hem voor.’
Twee anderen vielen hem bij. Nu het vereiste aantal van drie was bereikt, was hij genomineerd.
Een ander conclaaflid, een van de ambachtslieden, een wapensmid, kwam naar voren. ‘Ik ben het oneens met wat er met de grootmeester is gebeurd. Hij was een goede man die van deze orde hield. Hij had niet betwist mogen worden. Ik draag de seneschalk voor.’
Twee anderen vielen hem bij.
De Roquefort rechtte zijn rug. De gevechtslinies waren duidelijk.
De oorlog kon beginnen.

Het debat kwam in zijn tweede uur. De regel stelde geen tijdslimiet aan het conclaaf, maar vereiste wel dat alle aanwezigen moesten staan, zodat de duur van de besprekingen mede werd bepaald door het uithoudingsvermogen van de deelnemers. Er was nog niet om een stemming gevraagd. Elk van de twaalf mannen bezat het recht daartoe, maar omdat niemand een nederlaag wilde lijden – dat was een teken van zwakte – vroeg iemand pas om een stemming als hij zeker was van tweederde van de stemmen.

‘Ik ben niet onder de indruk van uw plan,’ zei een van de conclaafleden, de priester, tegen de seneschalk.
‘Ik wist niet dat ik een plan had.’
‘U wilt het beleid van de vorige grootmeester voortzetten. De weg van het verleden. Waar of niet waar?’
‘Ik zal me aan mijn eed houden, zoals u ook dient te doen, broeder.’
‘Mijn eed zegt niets over zwakheid,’ zei de priester. ‘Mijn eed vereist niet dat ik me neerleg bij een wereld die verslapt in onwetendheid.’
‘Wij hebben onze kennis eeuwenlang bewaakt. Waarom wilt u dat we veranderen?’
Een ander conclaaflid kwam naar voren. ‘Ik heb genoeg van de hypocrisie. Ik word er misselijk van. We zijn bijna uitgeroeid door hebzucht en onwetendheid. Het wordt tijd dat we iets terugdoen.’
‘Waarvoor?’ vroeg de seneschalk. ‘Wat zouden we daarbij winnen?’
‘Gerechtigheid,’ riep een andere ridder, en enkele andere conclaafleden vielen hem bij.
De Roquefort besloot dat het tijd werd om zich erin te mengen. ‘Het evangelie zegt: Laat hem die zoekt zonder ophouden zoeken totdat hij vindt. En als hij vindt, zal hij in verwarring raken, en als hij in verwarring geraakt is, zal hij zich verwonderen, en hij zal heersen over het Al.’
De seneschalk keek hem aan. ‘Thomas zei ook: Als uw leiders zeggen: ziet, het Koninkrijk is in de hemel, dan zullen de vogelen des velds u voorgaan. Als zij zeggen: het is in de zee, dan zullen de vissen u voorgaan.’
‘Als we de huidige koers aanhouden, zullen we nooit iets bereiken,’ zei De Roquefort. Vele hoofden knikten instemmend, maar het waren er niet genoeg voor een stemming.
De seneschalk aarzelde even en zei toen: ‘Laat me u iets vragen, maarschalk. Wat zijn úw plannen als u wordt verkozen? Kunt u ons dat vertellen? Of doet u als Jezus en maakt u uw raadsels alleen bekend aan degenen die de raadsels waardig zijn en laat u de linkerhand niet weten wat de rechterhand doet?’
Hij verwelkomde de kans om de broederschap te vertellen wat hem voor ogen stond. ‘Jezus heeft ook gezegd: Wat verborgen is voor u zal u duidelijk worden.’
‘Wat wilt u dan dat we doen?’
Hij liet zijn blik over alle aanwezigen in de zaal gaan. Dit was zijn moment. ‘Ga in gedachten terug naar het begin van de orde. Toen duizenden broeders de eed aflegden. Dat waren dappere mannen die het Heilige Land veroverden. In de kronieken staat een verhaal over een fort dat verloren ging aan de Saracenen. Na het gevecht kregen tweehonderd van die ridders hun leven aangeboden als ze alleen maar het christendom zouden afzweren en moslim werden. Tot op de laatste man kozen ze ervoor om voor de moslims neer te knielen en zich te laten onthoofden. Dat is ons erfgoed. De kruistochten waren ónze kruistocht.’
Hij zweeg een ogenblik om zijn woorden extra lading te geven.
‘En dat maakt vrijdag 13 oktober 1307, een dag zo schandelijk, zo verachtelijk dat de westerse beschaving hem nog steeds met ongeluk associeert, zo moeilijk te accepteren. Duizenden van onze broeders werden ten onrechte gearresteerd. De ene dag waren ze Arme Ridders van Christus en de Tempel van Salomon, de belichaming van alles wat goed was, bereid te sterven voor hun kerk, hun paus, hun God. De volgende dag werden ze beschuldigd van ketterij. En op welke gronden? Dat ze op het kruis spuwden, ontuchtige kussen uitwisselden, geheime bijeenkomsten hielden, een kat aanbaden, sodomie bedreven, een bebaard mannenhoofd vereerden.’ Hij zweeg weer even. ‘Daar zat geen woord van waarheid bij, en toch werden onze broeders gefolterd. Velen bezweken en bekenden de valsheden. Honderdtwintig kwamen om op de brandstapel.’
Hij zweeg opnieuw.
‘Ons erfgoed is met schande beladen, en in de geschiedschrijving wordt vol achterdocht over ons geschreven.’
‘En wat wilt u de wereld vertellen?’ vroeg de seneschalk op kalme toon.
‘De waarheid.’
‘En waarom zouden ze u geloven?’
‘Ze zullen geen keus hebben,’ zei hij.
‘En waarom niet?’
‘Ik zal bewijzen hebben.’
‘Hebt u onze Grote Nalatenschap gevonden?’
De seneschalk had zijn ene zwakke punt gevonden, maar hij mocht geen zwakheid tonen. ‘Die ligt binnen mijn handbereik.’
Er ging een zucht door het publiek.
Het gezicht van de seneschalk bleef strak. ‘U zegt dat u na zeven eeuwen ons verloren gegane archief hebt gevonden. Hebt u ook onze schat gevonden, die Filips de Schone is ontgaan?’
‘Ook die ligt binnen mijn bereik.’
‘Grote woorden, maarschalk.’
Hij keek naar de broeders. ‘Ik heb tien jaar gezocht. De aanwijzingen zijn moeilijk, maar binnenkort bezit ik een bewijs dat de wereld niet kan ontkennen. Het doet niet ter zake of de mensen van mening veranderen. Wij behalen de overwinning door te bewijzen dat onze broeders geen ketters waren. Integendeel, het waren stuk voor stuk heiligen.’
Er barstte applaus los in de menigte. De Roquefort ging meteen door. ‘De rooms-katholieke kerk heeft onze orde opgeheven. De kerk beweerde dat we afgodendienaren waren, maar de kerk zelf vereert haar eigen afgoden met veel pracht en praal.’ Hij zweeg even en zei toen met luide stem: ‘Ik zal de lijkwade terughalen.’
Nog meer applaus. Deze keer luider en langduriger. Een schending van de regel, maar daar trok niemand zich iets van aan.
‘De kerk heeft geen recht op ónze lijkwade,’ riep De Roquefort boven het applaus uit. ‘Onze grootmeester, Jacques de Molay, werd gemarteld, mishandeld, op de brandstapel gezet. En zijn misdaad? Dat hij een trouwe dienaar van zijn God en zijn paus was. Zijn erfenis is niet hún erfenis, maar ónze erfenis. We hebben de middelen om dat doel te bereiken. En zo zal het zijn, onder mijn leiding.’
De seneschalk gaf de beauseant aan de man naast hem, liep dicht naar De Roquefort toe en wachtte tot het applaus was afgenomen. ‘En wat bent u van plan met degenen die er niet zo over denken als u?’
‘Wie zoekt zal vinden en wie klopt zal binnengelaten worden.’
‘En degenen die dat niet willen?’
‘Daar is het evangelie ook duidelijk over. Wee u die in de ban van kwade geesten zijt.’
‘U bent een gevaarlijke man.’
‘Nee, seneschalk, ú bent het gevaar. U kwam laat en met een zwak gemoed bij ons. U begrijpt niet wat wij nodig hebben, alleen wat u en uw grootmeester dachten dat wij nodig hebben. Ik heb mijn leven aan deze orde gegeven. Niemand behalve u heeft ooit mijn capaciteiten in twijfel getrokken. Ik heb me altijd gehouden aan het ideaal dat ik liever breek dan buig.’ Hij wendde zich van zijn tegenstander af en maakte een gebaar in de richting van het conclaaf. ‘Genoeg. Ik vraag om een stemming.’
De regel bepaalde dat de discussie voorbij was.
‘Ik zal eerst stemmen,’ zei De Roquefort. ‘Op mijzelf. Laat allen die het daarmee eens zijn dat zeggen.’
Hij keek naar de tien overgebleven mannen, die over hun beslissing nadachten. Tijdens zijn confrontatie met de seneschalk hadden ze gezwegen, maar de leden hadden zo aandachtig geluisterd dat ze alles ongetwijfeld begrepen hadden. De Roquefort liet zijn blik over de groep gaan en concentreerde zich toen op de weinigen van wie hij wist dat ze volkomen loyaal waren.
Er werden handen omhooggestoken.
Een. Drie. Vier. Zes.
Zeven.
Hij had tweederde van de stemmen, maar hij wilde meer. En dus wachtte hij met het uitroepen van de overwinning.
Alle tien stemden ze op hem.
De zaal barstte in gejuich uit.
In vroeger tijden zou hij zijn opgetild en naar de kapel gedragen, waar ter ere van hem een mis zou worden opgedragen. Later zou er feest worden gevierd, een van de zeldzame gelegenheden waarop de orde zich aan vrolijkheid overgaf. Maar dat gebeurde niet meer. In plaats daarvan riepen ze zijn naam en toonden broeders, die gewoonlijk in een wereld zonder enige emotie leefden, hun instemming door in hun handen te klappen. Het applaus ging over in beauseant, en het woord galmde door de zaal.
Wees glorieus.
Intussen keek hij naar de seneschalk, die nog naast hem stond. Ze keken elkaar in de ogen en met die blik maakte hij duidelijk dat de man die door de vorige grootmeester tot zijn opvolger was uitverkoren niet alleen de strijd had verloren maar nu voor zijn leven moest vrezen.