21.00 uur
T
oen malone door de Spartaanse kamers liep, kreeg hij een akelig gevoel. Halverwege de rondleiding door het paleis waren ze weggeglipt. Claridon had hen naar een bovenverdieping gebracht en daar hadden ze achter een gesloten deur in een toren gewacht tot halfnegen, toen de meeste binnenverlichting uit was en ze geen beweging meer hoorden. Claridon kende blijkbaar de procedure, want hij stelde tevreden vast dat het personeel nog dezelfde gewoonten had als vijf jaar geleden.
Het labyrint van spaarzaam ingerichte zalen, lange gangen en lege kamers werd nu alleen hier en daar door een zwakke lamp verlicht. Malone kon zich alleen maar een voorstelling maken van de vroegere inrichting: de muren weelderig bedekt met kleurrijke fresco’s en wandkleden, overal mensen die hierheen waren gekomen om de hoogste kerkvorst te dienen of een verzoek tot hem te richten. Gezanten van de khan, de keizer van Constantinopel, zelfs Petrarca zelf en de heilige Catharina van Siena, de vrouw die de laatste paus in Avignon er ten slotte van overtuigde dat hij naar Rome moest terugkeren, waren hier allemaal geweest. De geschiedenis was hier diep geworteld, en toch waren er alleen maar resten van overgebleven.
Buiten was het onweer eindelijk begonnen. De
regen kletterde op het dak en de donder liet de ruiten
rammelen.
‘Dit paleis was ooit net zo voornaam als het Vaticaan,’ fluisterde
Claridon, ‘maar het is allemaal verdwenen. Vernietigd door
onwetendheid en hebzucht.’
Malone was het daar niet mee eens. ‘Sommigen zouden zeggen dat het
in eerste instantie uit onwetendheid en hebzucht was gebouwd.’
‘Aha, meneer Malone, u bestudeert de geschiedenis?’
‘Ik heb erover gelezen.’
‘Dan zal ik u iets laten zien.’
Claridon leidde hen door deuropeningen naar kamers waar blijkbaar
meer mensen kwamen, want elke kamer was voorzien van een bord met
opschrift. Ze bleven voor een spelonkachtige rechthoekige ruimte
staan, volgens het bord de grand tinel. Het had een gewelfd plafond
van houten panelen.
‘Dit was de banketzaal van de paus. Er was plaats voor honderden
mensen,’ zei Claridon. Zijn stem galmde. ‘Clemens vi hing blauwe
stof, voorzien van goudkleurige sterren, over het plafond om de
hemelboog na te bootsen. Er zaten toen fresco’s op de muren. Dat
alles is in 1413 door brand verwoest.’
‘En nooit vervangen?’ vroeg Stephanie.
‘Omdat de pausen van Avignon toen al weg waren, had dit paleis geen
bijzondere betekenis meer.’ Claridon wees naar de andere kant. ‘De
paus at alleen, daar op een troon op een podium, onder een
baldakijn dat behangen was met hermelijn en rood fluweel. De gasten
zaten op houten banken langs de muren, de kardinalen aan de
oostkant, de anderen aan de westkant. De schraagtafels vormden een
u en het eten werd vanuit het midden geserveerd. Allemaal heel
stijf en formeel.’
‘Zoals dit hele paleis,’ zei Malone. ‘Het is net of je door een
verwoeste stad loopt waarvan de ziel is weggebombardeerd. Een
wereld op zichzelf.’
‘Dat was ook de bedoeling. De Franse koningen wilden dat hun pausen
ver van iedereen verwijderd waren, zodat zij zonder invloed van
buitenaf konden bepalen wat de paus dacht en deed en het was dus
niet nodig dat het pauselijk verblijf openstond voor de
buitenwereld. Niet één van die pausen is ooit in Rome geweest, want
de Italianen zouden hem meteen hebben vermoord. Daarom bouwden de
zeven mannen die hier paus waren hun eigen fort en gaven ze hun
onvoorwaardelijke steun aan de Franse troon. Ze dankten hun bestaan
aan de koning en genoten van dit toevluchtsoord – hun Babylonische
ballingschap, zoals de tijd van de pausen hier later werd
genoemd.’
Het volgende vertrek, de chambre de parement, was kleiner. Hier
kwamen de paus en kardinalen voor geheime beraadslagingen
bijeen.
‘Hier werd ook de Gouden Roos gepresenteerd,’ zei Claridon. ‘Een
bijzonder arrogant gebaar van de pausen van Avignon. Op de vierde
zondag van de vasten vereerde de paus een bepaalde persoon, meestal
een vorst, met een gouden roos.’
‘Is dat afkeurenswaardig?’ vroeg Stephanie.
‘Christus had geen behoefte aan gouden rozen. Waarom de paus dan
wel? Het was een van de vele daden van heiligschennis die hier zijn
gepleegd. Clemens vi kocht de hele stad van koningin Johanna van
Napels. In het kader van die overeenkomst kreeg ze absolutie voor
de medeplichtigheid aan de moord op haar man. Honderd jaar lang
konden misdadigers, avonturiers, valsemunters en smokkelaars hier
aan de gerechtigheid ontsnappen, mits ze de paus de juiste
eerbewijzen brachten.’
Via een ander vertrek kwamen ze in de kamer die het studium werd
genoemd. Claridon deed een aantal zwakke gloeilampen aan. Malone
bleef lang genoeg in de deuropening om door de vorige kamer een
blik achterom te werpen naar de Grand Tinel. Daar gleed een schaduw
over de muur, en hij wist meteen dat ze niet alleen waren. Hij wist
wie daar was. Een lange, aantrekkelijke, atletische vrouw – een
gekleurde vrouw, zoals Claridon eerder in de auto had gezegd. De
vrouw die hen tot in het paleis was gevolgd.
‘... hier komen het oude en het nieuwe paleis samen,’ zei Claridon.
‘Het oude ligt achter ons, het nieuwe ligt achter die deuropening.
Dit was de studeerkamer van paus Clemens vi.’
Malone had in het souvenirboek over Clemens gelezen. Het was een
man geweest die van schilderijen en gedichten, aangename klanken,
zeldzame dieren en hoofse liefde hield. Hij zou gezegd hebben: Mijn
voorgangers wisten niet hoe ze paus moesten zijn. Daarom had hij
het oude fort van Benedictus verbouwd tot een weelderig paleis. Op
de raamloze muren zagen ze nu allerlei geschilderde afbeeldingen,
een typisch voorbeeld van Clemens’ materiële behoeften. Velden,
bosjes, riviertjes, en dat alles onder een blauwe hemel. Mannen met
netten bij een groene visvijver vol zwemmende snoeken. Bretonse
spaniëls. Een jonge edelman en zijn valk. Een kind in een boom.
Gras, vogels, badende mensen. Groen en bruin overheersten, maar een
oranje japon, een blauwe vis en vruchten in de bomen voegden
scherpe kleuraccenten toe.
‘Clemens heeft deze fresco’s laten schilderen in 1344. Ze zijn
teruggevonden onder de witkalk die de soldaten eroverheen streken
toen het paleis in de negentiende eeuw een kazerne werd. Deze kamer
vertelt veel over de pausen van Avignon, met name Clemens vi.
Sommigen noemden hem zelfs Clemens de Schitterende. Hij had geen
roeping voor het religieuze leven. Kwijtschelding van boetedoening,
vernietiging van excommunicatie, vergiffenis voor zonden, zelfs
beperking van jaren vagevuur voor zowel de doden als de levenden –
het was allemaal te koop. Vindt u niet dat er iets
ontbreekt?’
Malone keek weer naar de fresco’s. De jachttaferelen waren
duidelijk een vorm van escapisme, mensen die leuke dingen deden, en
je zag ze van boven en van beneden af, maar er viel hem niets
bijzonders op.
Toen drong het tot hem door.
‘Waar is God?’
‘Goed gezien, monsieur.’ Claridon maakte een armgebaar naar boven.
‘Nergens in dit huis van Clemens vi is een religieus symbool te
vinden. Die afwezigheid spreekt duidelijke taal. Dit was de kamer
van een koning, niet van een paus, en zo zagen de kerkvorsten van
Avignon zichzelf ook. Dit waren de mannen die de tempeliers hebben
vernietigd. Dat begon in 1307 met Clemens v, die met Filips de
Schone in het complot zat, en het eindigde met Gregorius xi in
1378. Die corrupte pausen hebben de orde grondig verpletterd. Lars
geloofde altijd, en ik ben dat met hem eens, dat deze kamer bewijst
wat die mannen werkelijk op prijs stelden.’
‘Hebben de tempeliers het overleefd?’ vroeg Stephanie.
‘Oui. Ze zijn er nog. Ik heb ze gezien. Wat ze precies zijn, weet
ik niet. Maar ze zijn er nog.’
Malone wist niet of dat een mededeling van een feit was of alleen
maar de veronderstelling van een man die samenzweringen zag die
helemaal niet bestonden. Hij wist alleen dat de vrouw die hen
volgde in staat was op vijftig meter afstand, bij avond, bij een
wind van zeventig kilometer per uur, een kogel boven zijn hoofd in
een boomstam te schieten. Misschien was ze ook degene geweest die
in Kopenhagen zijn leven had gered. En ze bestond echt.
‘Laten we verder gaan,’ zei Malone.
Claridon deed het licht uit. ‘Volgt u me.’
Ze liepen door het oude paleis naar de noordelijke vleugel en het
congrescentrum. Op een bord stond te lezen dat de gemeente het
centrum kortgeleden had opgericht om inkomsten te verwerven voor
nieuwe restauraties. De vroegere conclaafzaal, de schatkamer en de
grote kelder waren voorzien van theaterstoelen, een toneel en
audiovisuele apparatuur. Ze liepen door nog meer gangen, langs
stenen beelden van nog meer pausen.
Toen bleef Claridon voor een stevige houten deur staan. Hij
probeerde de klink en de deur ging open. ‘Goed. Ze doen hem nog
steeds niet ’s avonds op slot.’
‘Waarom niet?’ vroeg Malone.
‘Er is hier niets van waarde, behalve informatie, en daar zijn maar
weinig dieven in geïnteresseerd.’
Ze kwamen in een pikdonkere ruimte.
‘Dit was ooit de kapel van Benedictus xii, de paus die het grootste
deel van het oude paleis heeft ontworpen en laten bouwen. Eind
negentiende eeuw werden deze kamer en die hierboven ingericht als
archief van het arrondissement. Het paleis zelf heeft hier ook zijn
archief.’
In het licht dat vanaf de gang naar binnen viel, zagen ze een
torenhoge kamer vol boekenkasten, rij na rij. Er stonden nog meer
kasten langs de buitenmuren, de ene sectie boven op de andere, met
galerijen langs de muren. Achter de kasten verhieven zich gewelfde
ramen; de gestage regen kletterde tegen de zwarte ruiten.
‘Vier kilometer boekenplanken,’ zei Claridon. ‘Een grandioze
overdaad aan informatie.’
‘Maar u weet waar u moet zoeken?’ vroeg Malone.
‘Ik hoop het.’
Claridon liep door het middenpad. Malone en Stephanie wachtten tot
er vijftien meter verderop een lamp aanging.
‘Hier,’ riep Claridon.
Malone sloot de deur naar de gang en vroeg zich af hoe de vrouw
hier ongemerkt zou kunnen binnenkomen. Hij liep voor Stephanie uit
naar het licht en ze troffen Claridon daar naast een leestafel
aan.
‘Gelukkig voor de geschiedenis,’ zei Claridon, ‘is er in het begin
van de negentiende eeuw een inventaris opgemaakt. Aan het eind van
de negentiende eeuw zijn er foto’s en tekeningen gemaakt van alles
wat de Revolutie had overleefd. Lars en ik zijn vertrouwd geraakt
met de manier waarop de informatie is ingedeeld.’
‘En u bent hier na Marks dood niet teruggekomen omdat u dacht dat
de tempeliers u zouden doden?’ vroeg Malone.
‘Ik besef dat u daar niet veel van gelooft, monsieur. Maar ik
verzeker u dat ik juist heb gehandeld. Die gegevens zijn hier al
eeuwen en ik dacht dat ze nog wel een tijdje konden blijven liggen.
Het leek me belangrijker dat ik in leven bleef.’
‘Waarom nú dan wel?’ vroeg Stephanie.
‘Er is veel tijd verstreken.’ Claridon liep bij de tafel weg. ‘Om
ons heen hebben we de inventarislijsten van het paleis. Ik zal een
paar minuten nodig hebben om te zoeken. Gaat u maar rustig zitten,
dan zal ik zien of ik kan vinden wat we nodig hebben.’ Hij haalde
een zaklantaarn tevoorschijn. ‘Uit de inrichting meegenomen. Ik
dacht dat we hem misschien nodig zouden hebben.’
Malone nam een stoel en Stephanie deed dat ook. Claridon verdween
in het donker. Ze zaten daar en hij hoorde het onweer en zag het
licht van de zaklantaarn over het gewelfde plafond
dansen.
‘Dit deed mijn man dus,’ fluisterde ze. ‘Zich verstoppen in een
vergeten paleis, zoeken naar onzin.’
Hij hoorde de scherpe ondertoon in haar stem.
‘Terwijl ons huwelijk eraan ging. Terwijl ik twintig uur per dag
werkte. Dit deed hij.’
Een slag van de donder joeg trillingen door hem en de kamer
heen.
‘Het was belangrijk voor hem,’ zei Malone, die ook zacht sprak. ‘En
misschien zit er zelfs iets van waarheid in.’
‘Wat dan, Cotton? Een schat? Oké, als Saunière die sieraden in de
crypte heeft ontdekt. Soms hebben mensen zoveel geluk. Maar verder
is er niets. Bigou. Saunière. Lars. Mark. Claridon. Het zijn
allemaal dromers.’
‘Dromers hebben de wereld vaak veranderd.’
‘Dit is zoeken naar een speld in een hooiberg, een speld die niet
eens bestaat.’
Claridon kwam uit het donker terug en legde een schimmelige map op
de tafel. Er zaten watervlekken op de buitenkant. In de map zat een
centimeters dikke stapel zwart-witfoto’s en potloodtekeningen.
‘Binnen een meter van waar Mark zei dat het was. Gelukkig houden de
oude mannen die de boel hier beheren niet van
verandering.’
Malone spreidde de inhoud op de tafel uit. ‘Wat zoeken
we?’
‘Ik heb het schilderij nooit gezien. We moeten maar hopen dat de
titel erbij staat.’
Ze zochten tussen de afbeeldingen.
‘Daar,’ zei Claridon opgewonden.
Malone keek naar een van de litho’s, een zwart-wittekening die
aangetast was door de tijd, met rafelige randen. Langs de bovenkant
was met de hand geschreven: don miguel de mañara leest de regels
van de caridad.
Het was een afbeelding van een oudere man met een vlassige baard en
een dunne snor. Hij droeg een religieus habijt en zat aan een
tafel. Op zijn ene mouw was van elleboog tot schouder een
ingewikkeld embleem gestikt. Zijn linkerhand lag op een boek dat
rechtop stond en zijn rechterhand was met de palm omhoog
uitgestrekt. Die hand wees over een bureau met een gedetailleerd
kleed naar een kleine man in een monnikengewaad die op een laag
krukje zat en met zijn vingers op zijn lippen tot stilte maande. Op
de schoot van de kleine man lag een open boek. De vloer, die zich
van de ene kant van de prent naar de andere uitstrekte, vertoonde
een schaakbordpatroon, en op de kruk van het kleine mannetje stond
iets geschreven.
acaboce ao de 1687
‘Heel merkwaardig,’ mompelde Claridon. ‘Kijkt u hier eens.’
Malone volgde Claridons vinger en bestudeerde de linker bovenhoek van de prent, waar zich in de schaduw achter het kleine mannetje een tafel en een plank bevonden. Er lag een menselijke schedel op.
‘Wat betekent dit alles?’ vroeg Malone aan
Claridon.
‘Caridad betekent “barmhartigheid”, en dat kan ook liefde zijn. Het
zwarte habijt dat de man aan de tafel draagt, is van de Orde van de
Ridders van Calatrava, een Spaans religieus genootschap dat gewijd
is aan Jezus Christus. Dat kan ik aan de figuren op de mouw zien.
Acaboce betekent “voltooiing”. Dat ao
kan naar alfa en omega verwijzen, de eerste en laatste letter van
het Griekse alfabet, het begin en het eind. Die schedel? Ik heb
geen idee.’
Malone herinnerde zich wat Bigou in het parochieregister van Rennes
had geschreven voordat hij uit Frankrijk naar Spanje vluchtte:
Leest de regels van de Caridad. ‘Welke regels moeten we
lezen?’
Claridon bestudeerde de tekening bij het zwakke licht. ‘Er is iets
bijzonders aan dat kleine mannetje op die kruk. Let op zijn
schoenen. Zijn voeten staan op zwarte tegels, schuin ten opzichte
van elkaar.’ ‘De vloer lijkt op een schaakbord,’ zei
Stephanie.
‘En de loper, de bisschop, beweegt zich diagonaal over het
schaakbord, zoals die voeten aangeven.’
‘Dus dat mannetje is een bisschop?’ vroeg Stephanie.
‘Nee,’ zei Malone, die het begreep. ‘De bisschop, de loper, is in
het Franse schaakspel de dwaas.’
‘U kent het spel?’ vroeg Claridon.
‘Ik heb het wel eens gespeeld.’
Claridon legde zijn vinger op het mannetje dat op de kruk zat. ‘Dit
is de wijze dwaas die blijkbaar een geheim kent dat met alfa en
omega te maken heeft.’
Malone begreep het. ‘Zo is Christus ook genoemd.’
‘Oui. En als je daar acaboce aan toevoegt, krijg je “voltooiing van
alfa en omega”. Voltooiing van Christus.’
‘Maar wat betekent dat?’ vroeg Stephanie.
‘Madame, mag ik Stübleins boek zien?’
Ze pakte het boek en gaf het aan Claridon. ‘Laten we nog eens naar
de grafsteen kijken. Die staat in verband met dit schilderij.
Vergeet niet: het was pastoor Bigou die beide aanwijzingen heeft
achtergelaten.’ Hij legde het boek plat op de tafel.
‘U moet de geschiedenis kennen om die grafsteen te begrijpen. De
familie d’Hautpoul gaat terug tot het Frankrijk van de twaalfde
eeuw. Marie trouwde in 1732 met François d’Hautpoul, de laatste
heer van het dorp. Een van zijn voorouders schreef in 1644 een
testament dat hij volgens de voorschriften in bewaring gaf bij een
notaris in Espéranza. Maar toen die voorouder stierf, werd dat
testament niet gevonden. Meer dan honderd jaar na zijn dood dook
het verdwenen testament plotseling weer op. Toen François het ging
halen, kreeg hij van de notaris te horen dat het niet verstandig
zou zijn om afstand te doen van een document van zo’n groot belang.
François stierf in 1753, en in 1780 werd het testament eindelijk
aan zijn weduwe, Marie, gegeven. Waarom? Dat weet niemand.
Misschien omdat ze toen de enige d’Hautpoul was die er nog was.
Maar een jaar later stierf ze en ze zeggen dat ze het testament,
met alle informatie die erin stond, overdroeg aan pastoor Bigou.
Het zou deel uitmaken van het grote familiegeheim.’
‘En heeft Saunière dat in de crypte gevonden? Tegelijk met de
gouden munten en de sieraden?’
Claridon knikte. ‘Maar de crypte was verborgen. Daarom heeft Lars
altijd gedacht dat het valse graf van Marie op de begraafplaats de
echte aanwijzing bevatte. Bigou moet het gevoel hebben gehad dat
hij zo’n groot geheim moest doorgeven. Hij ontvluchtte het land om
er nooit terug te keren en liet dus een puzzel achter om de weg te
wijzen. Toen je me die tekening van de grafsteen in de auto voor
het eerst liet zien, schoten me veel dingen te binnen.’ Hij pakte
een pen en blocnote die op de tafel lagen. ‘Nu weet ik dat die
inscripties veel informatie bevatten.’
Malone bestudeerde de letters en tekens op de grafstenen.
‘De steen aan de rechterkant lag plat op Maries graf en bevat niet het soort inscripties dat je gewoonlijk op graven ziet. De inscripties op de linker steen zijn in het Latijn.’ Claridon schreef et in pax op de blocnote. ‘Dat is te vertalen met “en in vrede”, maar er doen zich problemen voor. Pax is een nominatief, een eerste naamval, en het is grammaticaal onjuist om die na het voorzetsel in te gebruiken. De rechter rij tekens is Grieks, en het is wartaal. Maar ik heb daarover nagedacht, en ten slotte had ik de oplossing. De inscriptie is helemaal in het Latijn, maar dan in het Griekse alfabet geschreven. Als je de tekens in Romeinse letters omzet, blijven de e, t, i, n en a hetzelfde. Maar de p is een r, de x wordt een k, en...’
Claridon krabbelde wat op de blocnote en
schreef toen zijn volledige vertaling aan de onderkant van het vel
papier.
‘En in Arcadia ik,’ zei Malone, vertalend uit het Latijn. ‘Dat
heeft geen betekenis.’
‘Precies,’ zei Claridon. ‘Dat leidt tot de conclusie dat de woorden
iets anders verbergen.’
‘Malone begreep het. ‘Een anagram?’
‘Dat kwam veel voor in Bigous tijd. Per slot van rekening zou het
vreemd zijn als Bigou een boodschap had achtergelaten die
gemakkelijk te ontcijferen was.
‘En de woorden in het midden?’
Claridon schreef ze op de blocnote.
reddis régis céllis arcis
‘ Reddis komt van reddere. Dat betekent “teruggeven, iets terugbrengen wat voorheen is weggenomen”. Maar het is ook Latijn voor “Rennes”. Regis is de genitief van rex, wat “koning” betekent. Cella verwijst naar een opslagruimte. Arcis komt van arx – een vesting, fort, citadel. Van elk van die woorden is veel te maken, maar samen hebben ze geen betekenis. Dan is er die pijl die p-s bovenaan met præ-cum verbindt. Ik heb geen idee wat dat p-s betekent. Dat præ-cum is te vertalen als “bidden om te komen”.’
‘Wat is dat voor een teken daar beneden?’ vroeg
Stephanie. ‘Het lijkt net een octopus.’
Claridon schudde zijn hoofd. ‘Een spin, madame. Maar de betekenis
ontgaat me.’
‘En die andere steen?’ vroeg Malone.
‘De linker stond rechtop bij het gras en was het meest zichtbaar.
Vergeet u niet: Bigou heeft Marie d’Hautpoul vele jaren gediend.
Hij was haar buitengewoon trouw en deed er twee jaar over om deze
grafsteen te maken, en toch zit er in bijna elke regel een fout.
Steenhouwers uit die tijd maakten fouten, maar zoveel? Die had de
pastoor nooit laten staan.’
‘Dus de fouten horen bij de boodschap?’ vroeg Malone.
‘Daar lijkt het wel op. Kijkt u hier. Haar naam is verkeerd
gespeld. Het was niet Marie de Negre d’Arles dame d’Haupoul. Het
was Marie de Negri d’Ables d’Hautpoul. Veel andere woorden zijn ook
afgekort. Letters zijn zonder reden omhoog- of omlaaggehaald. Maar
kijkt u eens naar het jaartal.’
Malone bestudeerde de Romeinse cijfers.
mdcolxxxi
‘Dat moet haar jaar van overlijden voorstellen: 1681. En dan gaan we voorbij aan de o, want in het Romeinse cijferstelsel komt geen 0 voor, en er was ook geen cijfer dat door de letter o werd weergegeven. En toch staat hij daar. En Marie stierf in 1781, niet in 1681. Staat die o daar om duidelijk te maken dat Bigou wist dat het jaartal verkeerd was? Haar leeftijd klopt ook niet. Ze was achtenzestig, niet zevenenzestig, toen ze stierf.’
Malone wees naar de tekening op de rechter
steen en de Romeinse cijfers in de benedenhoek. lixlixl. ‘Vijftig.
Negen. Vijftig. Negen. Vijftig.’
‘Heel merkwaardig,’ zei Claridon.
Malone keek weer naar de litho. ‘Ik zie het verband met dit
schilderij niet.’
‘Het is een puzzel, monsieur. Maar de oplossing is niet
gemakkelijk.’
‘Toch zou ik die oplossing graag willen weten,’ zei een diepe
mannenstem vanuit de duisternis.