D

 

e roquefort kreeg het slot van de voordeur open en ging de boekwinkel in. Twee van zijn mannen volgden hem naar binnen. De twee anderen bleven buiten om de straat in het oog te houden.

Ze slopen langs donkere boekenkasten naar de achterkant van de rommelige benedenverdieping en gingen toen een smalle trap op. Daarbij maakten ze geen enkel geluid. Op de bovenste verdieping ging De Roquefort door een deuropening een verlicht appartement in. Peter Hansen zat in een stoel te lezen, een biertje op de tafel naast hem, een brandende sigaret in een asbak.

De boekhandelaar keek verbaasd op. ‘Wat doe je hier?’ vroeg Hansen in het Frans.
‘We hadden een afspraak.’
Hansen sprong overeind. ‘Iemand bood meer dan wij. Wat kon ik doen?’
‘Je zei dat er geen probleem zou zijn.’ Zijn medewerkers liepen naar de andere kant van de kamer, waar de ramen waren. Hijzelf bleef bij de deur staan.
‘Het boek is verkocht voor vijftigduizend kronen. Een absurde prijs,’ zei Hansen.
‘Wie heeft het gekocht?’
‘Zulke informatie verstrekt het veilinghuis niet.’
De Roquefort vroeg zich af of Hansen echt dacht dat hij zo dom was. ‘Ik heb je betaald om ervoor te zorgen dat Stephanie Nelle het boek kocht.’
‘En ik heb het geprobeerd. Maar niemand had me verteld dat het boek zo’n prijs zou halen. Ik wilde blijven bieden, maar zij wilde niet. Zou jij bereid zijn geweest meer dan vijftigduizend kroon te betalen?’ ‘Ik zou de prijs hebben betaald die nodig was.’
‘Je was er niet bij, en zij was niet zo vastbesloten.’ Hansen kwam blijkbaar tot rust. De eerste verbazing had plaatsgemaakt voor een zelfingenomenheid die De Roquefort alleen met de grootste moeite kon negeren. ‘En trouwens, wat maakt dat boek zo waardevol?’
De Roquefort keek om zich heen. De benauwde kamer rook naar alcohol en nicotine en er lagen honderden boeken verspreid tussen stapels kranten en tijdschriften. Hij vroeg zich af hoe iemand in zo’n chaos kon leven. ‘Vertel jij het maar.’
Hansen haalde zijn schouders op. ‘Ik heb geen idee. Ze wilde niet zeggen waarom ze het wilde hebben.’
De Roquefort was bijna door zijn geduld heen. ‘Ik weet wie het hoogste bod heeft gedaan.’
‘Hoe weet je dat?’
‘De personeelsleden van het veilinghuis zijn omkoopbaar, dat weet jij ook. Mevrouw Nelle benaderde je om je als haar agent te laten optreden. Ik benaderde je om ervoor te zorgen dat ze het boek kreeg, want dan kon ik een kopie maken voordat je het aan haar gaf. En toen zorgde jij voor een telefonische bieder.’
Hansen glimlachte. ‘Je deed er lang over om daarachter te komen.’
‘Eigenlijk maar een paar seconden, toen ik eenmaal over informatie beschikte.’
‘Wel, ik kan nu dus over het boek beschikken en Stephanie Nelle is uit beeld. Hoeveel is het je waard om het in handen te krijgen?’
De Roquefort wist al hoe hij het zou aanpakken. ‘Eigenlijk is de vraag: hoeveel is het boek jóú waard?’
‘Het zegt me niets.’
Hij maakte een gebaar en zijn twee medewerkers grepen Hansens armen vast. De Roquefort pompte zijn vuist in de onderbuik van de boekhandelaar. Hansen voelde hoe de lucht uit zijn longen werd geslagen. Hij zakte voorover, maar werd overeind gehouden aan zijn armen.
‘Ik wilde dat Stephanie Nelle het boek kreeg nadat ik een kopie had gemaakt,’ zei De Roquefort. ‘Daar betaalde ik je voor. Nergens anders voor. Ooit was je van nut voor mij. Nu niet meer.’
‘Ik... heb het... boek.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat is een leugen. Ik weet precies waar het boek is.’
Hansen schudde zijn hoofd. ‘Je... krijgt het niet.’ ‘Je vergist je. Het is zelfs heel gemakkelijk.’

Malone deed de tl-verlichting boven de geschiedenisafdeling aan. Boeken van elke vorm, grootte en kleur namen de zwartgelakte planken in beslag. Maar er was één werk in het bijzonder dat hij zich van een paar weken geleden herinnerde. Hij had het samen met andere geschiedenisboeken uit het midden van de twintigste eeuw gekocht van een Italiaan die had gedacht dat zijn waar veel meer waard was dan Malone wilde betalen. De meeste verkopers begrepen niet dat waarde een kwestie van begeerte, schaarsheid en uniciteit was. De ouderdom was niet altijd belangrijk, want net als in de eenentwintigste eeuw werd er ook destijds al een hoop rotzooi gedrukt.

Hij herinnerde zich dat hij een paar boeken van de Italiaan had verkocht, maar hoopte van één dat het er nog was. Hij kon zich niet herinneren dat het de winkel uit was gegaan, al kon een van zijn personeelsleden het hebben verkocht. Maar gelukkig stond het boek nog op de tweede rij van onderen, precies waar hij het had neergezet.

Er zat geen stofomslag om de linnen band, die ongetwijfeld ooit donkergroen was geweest maar nu licht limoenkleurig was. De bladzijden waren flinterdun en verguld op snee, en ze stonden vol met gravures. De vlekkerige gouden letters van de titel waren nog leesbaar.

De Ridders van de Tempel van Salomon
Het boek was verschenen in 1922, en toen Malone het voor het eerst had gezien, was hij geïnteresseerd geraakt omdat hij nooit veel over de tempeliers had gelezen. Hij wist dat het niet alleen monniken waren, maar ook en vooral religieuze strijders, een soort spirituele elite-eenheid. Er stond hem een simplistisch beeld voor ogen van mannen in witte tunieken met rode kruisen. Dat was natuurlijk een Hollywoodstereotype. En hij herinnerde zich dat hij gefascineerd in het boek had gebladerd.
Hij ging met het boek naar een van de clubfauteuils die hier en daar in de winkel stonden, liet zich in de zachte bekleding zakken en begon te lezen. Geleidelijk kreeg hij een samenvatting in zijn hoofd.

In 1118 beheersten de christenen het Heilige Land. De eerste kruistocht was een daverend succes geweest. Maar hoewel de moslims verslagen waren, hun landen in beslag genomen, hun steden bezet, waren ze niet overwonnen. In plaats daarvan bleven ze aan de grenzen van de pas opgerichte christelijke koninkrijken opereren en belaagden ze eenieder die de reis naar het Heilige Land had aanvaard.

De kruistochten waren onder andere op touw gezet om veilige pelgrimsreizen naar heilige plaatsen mogelijk te maken, en tolheffing was de voornaamste inkomstenbron voor het pas opgerichte christelijke koninkrijk Jeruzalem. Er kwamen dagelijks pelgrims naar het Heilige Land. Ze reisden alleen, met zijn tweeen of in groepen, en soms was een heel dorp op weg gegaan. Helaas waren de wegen naar en van het Heilige Land niet veilig. Moslims lagen op de loer, bandieten zwierven vrijelijk rond, en zelfs christelijke soldaten vormden een bedreiging, want plundering was in die tijd een normale wijze van foeragering.

Toen een ridder uit Champagne, Hugue de Payens, een nieuwe beweging oprichtte die uit hemzelf en acht anderen bestond, een kloosterorde van vechtende broeders die zich inzette voor een veilige doorgang voor pelgrims, oogstte hij daarmee alom waardering. Boudewijn ii, de koning van Jeruzalem, gaf de nieuwe orde een verblijfplaats onder de Al Aqsa-moskee, een plaats waarvan christenen geloofden dat het de vroegere tempel van Salomon was, en de nieuwe orde nam de naam van haar hoofdkwartier aan: de Arme Ridders van Christus en de Tempel van Salomon in Jeruzalem.

Aanvankelijk bleef de broederschap klein. Alle ridders legden de eed van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid af. Ze hadden geen individueel bezit. Al hun wereldse goederen gingen naar de orde. Ze leefden gemeenschappelijk en aten hun maaltijden in stilte. Ze knipten hun haar kort, maar lieten hun baard groeien. Voor hun voedsel en kleding waren ze op gaven aangewezen en hun regels ontleenden ze aan de heilige Augustinus. Het zegel van de orde was erg symbolisch: twee ridders op één paard, een duidelijke verwijzing naar de tijd dat de ridders zich geen eigen paard konden veroorloven.

Een religieuze orde van vechtende mannen was voor de middeleeuwers geen tegenstrijdigheid. In plaats daarvan appelleerde de nieuwe orde aan zowel godsdienstijver als krijgshaftigheid. De oprichting van de orde loste ook het probleem van de mankracht op, want er stonden nu altijd vertrouwde strijders klaar.

In 1128 had het genootschap zich uitgebreid en had het politieke steun gevonden op machtige plaatsen. Europese vorsten en prelaten schonken land, geld en materiële zaken. Uiteindelijk erkende de paus de orde en algauw waren de tempeliers het enige permanente leger in het Heilige Land.

Ze hadden een strenge regel van zeshonderdzesentachtig wetten. Jagen was verboden. Gokken en valkenhouderij waren ook verboden. Er werd spaarzaam gesproken en niet gelachen. Ornamenten waren uit den boze. Ze sliepen met het licht aan, gekleed in hemd, mantel en broek, klaar voor de strijd.

De grootmeester was absoluut heerser. Dan kwamen de seneschalken, die als plaatsvervangers en adviseurs fungeerden. Maarschalken voerden het bevel over de troepen als ze in gevecht waren. Servientes in het Latijn en sergents in het Frans waren de ambachtslieden, arbeiders en verzorgers die de ridders ondersteunden en de ruggengraat van de orde vormden. Op grond van een pauselijk decreet uit 1148 had elke ridder een rood kruis met vier gelijke armen, breder aan de uiteinden, op zijn witte mantel. Ze vormden het eerste gedisciplineerde, goed uitgeruste en gereguleerde leger sinds Romeinse tijden. De ridders namen deel aan alle volgende kruistochten. Ze waren de eersten die zich in het strijdgewoel mengden, de laatsten die zich terugtrokken en ze werden nooit gegijzeld. Ze geloofden dat hun werk voor de orde hun een schone lei in de hemel bezorgde, en in de loop van tweehonderd jaar van voortdurende oorlogvoering verwierven twintigduizend tempeliers de status van martelaar door in de strijd te sterven.

In 1139 plaatste een pauselijke bul de orde onder de exclusieve zeggenschap van de paus, die de orde toestond om vrijelijk in de hele christelijke wereld te opereren zonder zich iets van wereldlijke vorsten te hoeven aantrekken. Dat was nooit eerder voorgekomen, en naarmate de orde aan politieke en economische kracht won, verwierf ze grote rijkdom. Koningen en kerkvorsten lieten grote sommen aan de orde na. Er werden leningen aan baronnen en kooplieden verstrekt tegen de belofte dat hun huizen, landerijen, wijngaarden en tuinen bij hun dood op de orde zouden overgaan. Pelgrims kregen veilig vervoer naar en van het Heilige Land in ruil voor royale donaties. Aan het begin van de veertiende eeuw stak de rijkdom van de tempeliers die van de Genovezen, Lombarden en zelfs joden naar de kroon. De koningen van Frankrijk en Engeland bewaarden hun schatten in de kluizen van de orde. Zelfs de moslims bankierden bij hen.

De tempel van de orde in Parijs werd het wereldcentrum van de valutamarkt. Geleidelijk ontwikkelde de organisatie zich tot een financieel en militair complex, dat zichzelf kon onderhouden en zijn eigen regels kon stellen. Uiteindelijk werd het grondbezit van de tempeliers, zo’n negenduizend landgoederen, geheel vrijgesteld van belastingen. Die unieke positie leidde tot conflicten met plaatselijke geestelijken, want hun kerken hadden het moeilijk, terwijl de landerijen van de tempeliers bloeiden. De concurrentie van andere ordes, met name de Maltezer ridders, maakte de spanningen alleen maar groter.

In de twaalfde en dertiende eeuw ging de macht over het Heilige Land heen en weer tussen christenen en Arabieren. Met de opkomst van Saladin als heerser over de moslims kregen de Arabieren hun eerste grote militaire leider, en in 1187 viel het christelijke Jeruzalem. In de daaropvolgende chaos beperkten de tempeliers hun activiteiten tot Akko, een vesting dicht bij de Middellandse Zee. De volgende honderd jaar leidden ze een kwijnend bestaan in het Heilige Land, maar kwamen ze tot bloei in Europa, waar ze een uitgebreid netwerk van kerken, abdijen en landgoederen opbouwden. Toen Akko in 1291 viel, verloor de orde haar laatste basis in het Heilige Land en daarmee ook haar bestaansgrond.

Haar eigen strikte geheimhouding, die haar aanvankelijk van andere ordes onderscheidde, leidde uiteindelijk tot laster. In 1307 arresteerde Filips iv van Frankrijk, die een oogje had op de immense bezittingen van de tempeliers, veel van de broeders. Andere vorsten volgden zijn voorbeeld. Er volgden zeven jaren van beschuldigingen en processen. In 1312 hief paus Clemens v de orde formeel op. De genadeslag kwam op 18 maart 1314, toen de laatste grootmeester, Jacques de Molay, op de brandstapel stierf. Malone bleef lezen. Er zat nog steeds iets in zijn achterhoofd, iets wat hij had gelezen toen hij het boek weken geleden voor het eerst had doorgebladerd. Al bladerend las hij hoe de orde, voor de onderdrukking in 1307, zich bekwaamde in zeevaart, landontginning, veehouderij, akkerbouw en vooral financiering. Terwijl de kerk wetenschappelijke experimenten verbood, leerden de tempeliers van hun vijanden, de Arabieren, wier cultuur juist tot onafhankelijk denken aanzette. De tempeliers stopten ook veel bezittingen veilig weg, ongeveer zoals moderne banken rijkdom over veel kluizen verspreiden. Er was zelfs een middeleeuws Frans rijm over de schatrijke tempeliers en hun plotselinge verdwijning:

De meesters van de tempel, de broeders, Van goud en zilver de welgedane hoeders. Waar zijn zij? Hoe is ’t met hen gesteld?

Zoveel macht hadden zij dat geen held, Geen dappere hun ooit iets ontnam, Kochten bij ponden, verkochten geen gram.

De geschiedenis was de orde niet welgezind geweest. Hoewel ze tot de verbeelding van dichters en kroniekschrijvers spraken – de ridders van de Graal in Parzifal waren tempeliers, evenals de demonische antihelden in Ivanhoe – kregen de kruistochten in later tijden het stempel van Europese agressie en imperialisme opgedrukt en de tempeliers, die daar deel van uitmaakten, kregen de naam wrede fanaten te zijn geweest.

Malone bleef in het boek bladeren tot hij eindelijk de passage vond die hij zich herinnerde. Hij had geweten dat die passage er was. Zijn geheugen liet hem nooit in de steek. Er stond daar dat de tempeliers op het slagveld altijd een verticale banier meedroegen die verdeeld was in twee blokken, een zwart blok dat de zonde vertegenwoordigde die de ridders achter zich hadden gelaten, en een wit blok dat symbool stond voor hun nieuwe leven binnen de orde. Het banier had een Frans opschrift, een woord dat de betekenis van ‘verheven, edele, glorieuze staat’ had. De term fungeerde ook als strijdkreet van de orde.

Beauseant. Wees glorieus.

 

Precies het woord dat Rood Jack had uitgesproken toen hij van de Ronde Toren sprong.

 

Wat was er gaande?

Oude beweegredenen kwamen weer naar boven. Gevoelens waarvan hij had gedacht dat ze in het afgelopen jaar waren verdreven. Goede agenten waren zowel nieuwsgierig als voorzichtig. Als een van die twee eigenschappen ontbrak, werd er altijd iets over het hoofd gezien, iets wat mogelijk desastreus was. Jaren geleden had hij die fout gemaakt tijdens een van zijn eerste missies, en zijn onbezonnenheid had een ingehuurde agent het leven gekost. Het zou niet de laatste zijn voor wiens dood Malone zich verantwoordelijk voelde, maar het was wel de eerste geweest, en hij zou zijn achteloosheid nooit vergeten.

Stephanie verkeerde in moeilijkheden. Geen twijfel mogelijk. Ze had hem opdracht gegeven zich niet met haar zaken te bemoeien, dus had het geen zin dat hij weer met haar ging praten. Maar misschien zou Peter Hansen hem iets kunnen vertellen.

Hij keek op zijn horloge. Het was laat, maar Hansen stond bekend als een nachtbraker en zou vast nog wel op zijn. Zo niet, dan zou hij hem wakker maken.

Hij legde het boek weg en liep naar de deur.