M

ark liep voorop door de ondergrondse gang. Ze liepen langs de ladder in de richting waarin Malone en Cassiopeia waren gegaan. Er drong geen licht uit de kerk boven hen tot de gang door. Toen ze de schatkamer verlieten, had hij de boutenschaar opgepakt, want hij ging ervan uit dat er ook een ketting op het andere hek zou zitten.

Ze kwamen bij woorden die in de muur waren gebeiteld.

‘In dit teken zult ge hem overwinnen,’ zei De Roquefort toen hij het las, en toen vond zijn lichtbundel het tweede hek. ‘Is dat het?’
Mark knikte en wees naar het skelet dat tegen de muur zat. ‘Hij kwam zelf kijken.’ Hij vertelde over de maarschalk uit Saunières tijd en het medaillon dat Malone had gevonden, waardoor de identiteit van het skelet werd bevestigd.
‘Zijn verdiende loon,’ zei De Roquefort.
‘En wat jij doet, is beter?’
‘Ik kom namens de broeders.’
In de lichtkring van zijn lamp zag Mark een lichte inzinking in de bodem. Zonder een woord te zeggen liep hij om de leugenaar heen naar de muur. Daarmee ontweek hij de val die blijkbaar niet door De Roquefort was opgemerkt, want die keek alleen maar naar het skelet. Bij het hek gebruikte Mark de boutenschaar om weer een geelkoperen ketting door te knippen. Hij herinnerde zich dat Malone voorzichtig was geweest en ging een stap opzij toen hij het hek openmaakte.
Voorbij de ingang waren er dezelfde twee scherpe bochten. Hij schuifelde naar voren. In het gouden schijnsel van zijn lamp zag hij alleen maar rots. Hij ging de eerste hoek om en toen de tweede. De Roquefort stond achter hem en in het gezamenlijke licht van hun lampen zagen ze weer een zaal. Deze was nog groter dan de eerste schatkamer. In de kamer bevonden zich stenen sokkels van allerlei vorm en grootte. Daar lagen keurige stapels boeken op. Honderden boeken.
Mark kreeg een misselijk gevoel in zijn maag bij het besef dat de manuscripten waarschijnlijk bedorven waren. Hoewel het koel en droog was in deze kamer, zou de tijd zijn tol hebben geëist van de bladen en de inkt. Het zou veel beter zijn geweest als ze ook in een kist hadden gezeten. Maar de broeders die deze boeken hadden weggestopt, hadden natuurlijk niet kunnen weten dat het zevenhonderd jaar zou duren voordat ze werden teruggevonden.
Hij ging naar een van de stapels en bestudeerde het bovenste omslag. Wat ooit ongetwijfeld verguld zilver op houten planken was geweest, was zwart geworden. Hij bestudeerde de afbeeldingen van Christus en iets wat blijkbaar Petrus en Paulus voorstelde; hij wist dat de reliëfs gevormd waren met was en klei onder het verguldsel. Italiaans vakmanschap. Duits vernuft. Hij tilde het omslag voorzichtig op en bracht de lamp dicht bij het boek. Zijn argwaan werd bevestigd. Hij kon niet veel van de woorden onderscheiden.
‘Kun je het lezen?’ vroeg De Roquefort.
Hij schudde zijn hoofd. ‘Dit moet naar een laboratorium. Het moet professioneel worden gerestaureerd. We kunnen ze beter niet verstoren.’
‘Zo te zien heeft iemand dat al gedaan.’
Hij keek in het schijnsel van De Roqueforts lamp en zag een stapel boeken op de vloer liggen. Stukjes van bladzijden lagen als verkoold papier in het rond.
‘Weer Saunière,’ zei hij. ‘Het duurt jaren voordat hier iets nuttigs uit te halen is. Vooropgesteld dat er iets te vinden valt. Deze boeken hebben wel enige historische waarde, maar waarschijnlijk zijn ze nutteloos.’
‘Dit is van óns.’
Nou en? dacht hij, wat hebben we eraan?
Intussen dacht hij koortsachtig na. Saunière was hier geweest. Zonder enige twijfel. Hij had zijn rijkdom uit de schatkamer gehaald. Het zou geen probleem voor hem zijn geweest om hier van tijd tot tijd terug te komen en ongemunt goud en zilver weg te halen. Munten zouden vragen hebben opgeroepen. Banken of taxateurs zouden willen weten waar hij ze vandaan had. Maar het ruwe metaal was zo goed als geld in het begin van de twintigste eeuw, toen veel economieën nog op goud of zilver waren gebaseerd.
Toch was de pastoor nog een stap verder gegaan.
Hij had de schat gebruikt om een kerk te maken die boordevol boodschappen zat die naar iets wezen waarin Saunière geloofde. Iets waarvan hij zo zeker was dat hij met die wetenschap te koop liep. In dit teken zult ge hem overwinnen. Woorden die hij niet alleen hier ondergronds had aangebracht, maar ook in de kerk van Rennes. Hij herinnerde zich de inscriptie die boven de ingang was geschilderd: Ik heb het koninkrijk van deze wereld en alle tijdelijke opschik geminacht, vanwege de liefde voor mijn Heer Jezus Christus, die ik zag, die ik beminde, in wie ik geloofde en die ik aanbad. Obscure woorden uit een oud responsorium? Misschien. Toch had Saunière er opzettelijk voor gekozen.
Die ik zag.
Hij scheen met de lamp om zich heen en bestudeerde de sokkels.
Toen zag hij het.
Waar een kiezel te verbergen?
Ja, waar?

Malone liep naar de generator terug, waar Stephanie en Henrik stonden. Cassiopeia ‘werkte’ nog aan de driepoot. Hij bukte zich en vergewiste zich ervan dat er benzine in de motor zat.

‘Gaat dat ding veel lawaai maken?’ vroeg hij zachtjes.

‘Laten we het hopen. Maar jammer genoeg maken ze die dingen tegenwoordig tamelijk stil.’
Hij raakte de gereedschapstas niet aan, want hij wilde er de aandacht niet op vestigen. Tot nu toe had geen van de bewakers erin gekeken. Blijkbaar liet de militaire training in de abdij te wensen over. Maar hoe effectief zou die training ook kunnen zijn? Zeker, je kon leren schieten, met een mes vechten, met de hand vechten. Maar de keuze van rekruten was natuurlijk beperkt, en je kon van een varkensoor geen fluwelen beurs maken.
‘Klaar,’ zei Cassiopeia zo hard dat iedereen het kon horen.
‘Ik moet naar Mark toe,’ fluisterde Stephanie.
‘Dat begrijp ik,’ zei Malone. ‘Maar we doen één stap tegelijk.’
‘Denk je dat De Roquefort er ook maar over peinst om hem daar weer uit te laten klimmen? Hij schoot Geoffrey zonder aarzeling dood.’
Hij zag dat ze opgewonden was. ‘We zijn ons allemaal bewust van de situatie,’ mompelde hij. ‘Blijf nou maar kalm.’
Ook hij wilde De Roquefort. Voor Geoffrey.
‘Ik heb even tijd nodig bij de gereedschapstas,’ fluisterde Cassiopeia toen ze neerhurkte en de schroevendraaier die ze had gebruikt in de tas teruglegde. Vier van de bewakers stonden aan de andere kant van de kerk, voorbij een van de vuren. Twee anderen stonden links van hen, bij het andere vuur. Geen van hen schonk hun veel aandacht. Ze gingen ervan uit dat de kooi veilig was.
Cassiopeia bleef gehurkt bij de gereedschapstas zitten, haar hand er nog in, en knikte hem vaag toe. Klaar. Hij stond op en riep: ‘We moeten de generator aanzetten.’
De man die de leiding had, gaf een teken dat het goed was.
Hij draaide zich om en fluisterde tegen Stephanie: ‘Als ik hem heb aangezet, gaan wij naar de twee mannen die bij elkaar staan. Ik neem de een, jij de ander.’
‘Met genoegen.’
Hij merkte weer dat ze gespannen was. ‘Rustig maar. Het is niet zo makkelijk als je denkt.’
‘Let maar eens op.’

Mark liep naar een van de ongeveer tien overgebleven sokkels toe. Er was hem iets opgevallen. Terwijl bij de andere sokkels het bovenblad werd ondersteund door allerlei zuilen, soms één, soms twee, werd deze op zijn plaats gehouden door een rechthoekige steun, ongeveer zoals het altaar boven. En zijn aandacht was getrokken door de aantallen steenblokken. Negen stenen breed, zeven stenen hoog.

Hij bukte zich en scheen met zijn lamp op de onderkant. Er zat geen specie boven de hoogste rij blokken. Alleen het altaar.
‘Deze boeken moeten eraf,’ zei hij.
‘Je zei dat we ze niet mochten verstoren.’
‘Het belangrijke zit hierin.’
Hij legde de lamp neer en pakte een handvol van de oude manuscripten. Er kwam meteen een stofwolk omhoog. Hij legde ze voorzichtig op de gruizige bodem. De Roquefort deed hetzelfde. Drie ladingen per persoon en de bovenkant was leeg.
‘Hij moet kunnen glijden,’ zei hij.
Samen pakten ze een uiteinde vast en het bovenblad kwam in beweging, veel gemakkelijker dan het altaar boven, want dit blad was maar half zo groot. Ze duwden het opzij en het brok kalksteen dreunde op de vloer en viel in stukken.
Binnenin zag Mark weer een kist, kleiner, ongeveer zestig centimeter lang, half zo breed en zo’n vijftig centimeter hoog. De kist was gemaakt van grijsbeige steen – kalksteen, als hij zich niet vergiste – en verkeerde in opmerkelijk goede staat.
Mark pakte de lamp en stak hem in de opening. Zoals hij al vermoedde, stond er iets op de zijkant geschreven.
‘Het is een ossuarium,’ zei De Roquefort. ‘Staat er een naam?’
Hij bestudeerde het schrift en zag tot zijn genoegen dat het Aramees was. Om authentiek te zijn moest dat ook. De gewoonte om de doden in ondergrondse crypten te leggen tot alles wat er overbleef kurkdroog was, en de botten dan te verzamelen en in een stenen kist te doen, was in de eerste eeuw populair bij joden. Hij wist dat zo’n duizend ossuaria behouden waren gebleven. Niet meer dan een kwart daarvan had een inscriptie om de inhoud aan te geven, waarschijnlijk omdat de overgrote meerderheid van de mensen in die tijd ongeletterd was. Er waren in de loop van de eeuwen veel vervalsingen opgedoken, een paar jaar geleden nog een die het gebeente van Jakobus, Jezus’ halfbroer, beweerde te bevatten. De authenticiteit bleek ook uit het soort materiaal dat was gebruikt, krijtkalksteen uit groeven bij Jeruzalem, en uit de stijl van de inscripties. Verder zouden koolstofonderzoek en microscopisch onderzoek van het patina enige duidelijkheid kunnen verschaffen.
Hij had in zijn studietijd Aramees geleerd. Dat was een moeilijke taal, die nog ingewikkelder werd gemaakt door de uiteenlopende stijlen, de dialecten en de vele fouten van de klerken in die tijd. De manier waarop de letters waren aangebracht, leverde ook een probleem op. Meestal waren de inscripties ondiep ingekrast met een spijker. Het gebeurde ook wel dat ze min of meer lukraak waren gekrabbeld, als graffiti. Soms waren ze, net als hier, met een schrijfstift aangebracht en dan waren de letters duidelijk. Daarom waren deze woorden niet moeilijk te vertalen. Hij had ze zelfs al eerder gezien. Hij las van rechts naar links, zoals het moest, en keerde de volgorde in gedachten om.

yeshua bar yehosef ‘Jezus, zoon van Jozef,’ vertaalde hij hardop.
‘Zijn beenderen?’
‘Dat valt te bezien.’ Hij keek naar het deksel. ‘Pak het eraf.’ De Roquefort stak zijn handen in de opening en pakte het deksel

van de kist vast. Hij bewoog het heen en weer totdat de steen meegaf. Toen pakte hij het deksel op en zette het verticaal tegen het ossuarium.

Mark hield zijn adem in.
In de kist lagen botten.
Sommige waren tot stof vergaan. Vele waren nog intact. Een dijbeen.

Een scheenbeen. Wat ribben, een bekken. Botjes die eruitzagen als vingers, tenen, delen van een wervelkolom.
En een schedel.
Had Saunière dit gevonden?
Onder de schedel lag een boekje dat in opmerkelijk goede staat verkeerde. Dat was begrijpelijk, want het had in het afgesloten ossuarium gelegen, dat zelf ook weer in een afgesloten houder had gezeten. Het omslag was prachtig, bedekt met goudblad en geslepen stenen die in de vorm van een kruis waren aangebracht. Christus lag op het kruis, ook van goud. Om het kruis heen zaten nog meer stenen in schakeringen van vuurrood, jadegroen en citroengeel.
Hij pakte het boek uit de kist, blies het stof en gruis van het omslag en liet het op de hoek van de ondersteuning rusten. De Roquefort kwam dichterbij met zijn lamp. Hij sloeg het omslag open en las het incipit. Het was in het Latijn geschreven, in een lopend gotisch schrift zonder interpunctie. De inkt was een mengeling van blauw en rood.

hier begint een verslag gevonden door de broeders die de orde hebben gesticht tijdens hun verkenning van de tempelberg in de winter van 1121 het origineel verkeerde in zo’n staat van verval dat het exact gekopieerd is zoals het was in een taal die slechts een van ons kon begrijpen zulks geschiedde in opdracht van grootmeester william de chartres gedateerd 4 juni 1217 de tekst is vertaald in de woorden van de broeders en behouden opdat allen weten
De Roquefort las over zijn schouder mee en zei: ‘Dat boek is met een reden in dat ossuarium gelegd.’

Mark was het daarmee eens.
‘Zie je wat erop volgt?’
‘Ik dacht dat je hier voor de broeders was. Moet dit niet naar de abdij, waar het aan iedereen kan worden voorgelezen?’

‘Daarover beslis ik als ik het heb gelezen.’

Hij vroeg zich af of de broeders het ooit te weten zouden komen. Maar hij wilde het zelf weten en daarom bestudeerde hij de tekst op de volgende bladzijde en herkende de chaos van krabbels en hanenpoten. ‘Het is in het Aramees. Ik kan daar maar een paar woorden van lezen. Die taal bestaat al tweeduizend jaar niet meer.’

‘In het incipit was sprake van een vertaling.’

Hij sloeg zorgvuldig de bladzijden om en zag dat het Aramees acht bladzijden besloeg. Toen zag hij woorden die hij kon begrijpen. de woorden van de broeders. Latijn. Het velijn was uitstekend bewaard gebleven en had de kleur van oud perkament. De gekleurde inkt was ook nog helder. Er stond een titel boven de tekst.

de getuigenis van simon Hij begon te lezen.