M

alone was de laatste die naar boven ging. T oen hij van de ladder stapte, zag hij dat de kerk bezet was door zes gewapende mannen en De Roquefort. Buiten was de zon onder. Het interieur van de kerk werd nu verlicht door twee kleine vuurtjes, waarvan de rook door de open raamspleten in de avondlucht verdween.

‘Meneer Malone, eindelijk ontmoeten we elkaar persoonlijk,’ zei Raymond de Roquefort. ‘U hebt u in de kathedraal van Roskilde goed geweerd.’

‘Blij dat u een fan van me bent.’
‘Hoe heb je ons gevonden?’ vroeg Mark.
‘Zeker niet dankzij dat vervalste notitieboek van je vader, hoe slim

hij ook was. Hij noemde dingen die al bekend waren en veranderde de details net genoeg om ze waardeloos te maken. Toen monsieur Claridon het cryptogram dat erin staat had ontcijferd, hadden we natuurlijk niets aan de boodschap. De oplossing luidde dat hij de geheimen van God verborg. Zeg, jullie zijn daar beneden geweest. Heeft hij die geheimen verborgen?’

‘We hadden niet de kans om dat uit te zoeken,’ zei Malone.

‘Dan moeten we daar iets aan doen. Maar om je vraag te beantwoorden...’
‘Geoffrey heeft ons verraden,’ zei Thorvaldsen.
Mark keek stomverbaasd. ‘Wat?’
Malone had het pistool in Geoffreys hand al gezien. ‘Is dat waar?’
‘Ik ben een broeder in de tempel, trouw aan mijn grootmeester. Ik deed mijn plicht.’
‘Je plicht?’ riep Mark uit. ‘Vuile leugenaar.’ Mark ging op Geoffrey af, maar twee broeders versperden hem de weg. Geoffrey bleef staan. ‘Je hebt me al die tijd alleen maar geholpen om De Roquefort te laten winnen? Betekende onze grootmeester niet meer voor jou? Hij vertrouwde jou. Ik vertrouwde jou.’
‘Ik wist wel dat jij een probleem was,’ zei Cassiopeia. ‘Alles aan jou wees daarop.’
‘En jij kunt het weten,’ zei De Roquefort, ‘want jij was voor mij ook een probleem. In Avignon liet je Lars Nelles notitieboek met opzet voor me achter. Je dacht dat het me wel een tijdje zou bezighouden. Maar weet je, mademoiselle, de trouw van onze broederschap gaat voor. En dus is al je moeite voor niets geweest.’ De Roquefort keek Malone aan. ‘Ik heb hier zes broeders, en zes buiten, en ze staan allemaal hun mannetje. Jullie hebben geen wapens, tenminste, dat zegt broeder Geoffrey. Maar voor alle zekerheid...’ De Roquefort gaf een teken en een van de mannen fouilleerde Malone en ging toen naar de anderen toe.
‘Wat deed je, belde je de abdij toen je inkopen ging doen in het dorp?’ vroeg Mark aan Geoffrey. ‘Ik vond het al vreemd dat je je daarvoor aanbood. Je had me in twee dagen niet uit het oog verloren.’
Geoffrey bleef staan, zijn gezicht stijf van overtuiging.
‘Jij bent een walgelijk stuk vreten,’ snauwde Mark.
‘Dat ben ik met je eens,’ zei De Roquefort, en hij bracht zijn pistool omhoog en schoot drie kogels in Geoffreys borst. De kogels gooiden de jongere man naar achteren, en De Roquefort maakte hem af met een kogel in zijn hoofd.
Geoffreys lichaam zakte op de vloer. Het bloed stroomde uit de wonden. Malone beet op zijn lip. Hij kon niets doen.
Mark deed een uitval naar De Roquefort.
Het pistool was nu op Marks borst gericht.
Hij bleef staan.
‘Hij heeft me aangevallen in de abdij,’ zei De Roquefort. ‘Wie de grootmeester aanvalt, wordt met de dood bestraft.’
‘Dat is in geen vijfhonderd jaar gebeurd,’ riep Mark.
‘Hij was een verrader. Hij heeft jullie en mij verraden. Niemand van ons heeft nog iets aan hem. Dat is het beroepsrisico van spionage. Hij moet hebben geweten welk risico hij nam.’
‘Weet jij welke risico’s je neemt?’
‘Een vreemde vraag van iemand die een broeder van de orde heeft gedood. Daar staat ook de doodstraf op.’
Malone besefte dat er een toneelspel werd opgevoerd voor de andere aanwezigen. De Roquefort had zijn vijand voorlopig nog nodig.
‘Ik deed wat ik moest doen,’ snauwde Mark.
De Roquefort liet de haan van het pistool klikken. ‘Dat zal ik ook doen.’
Stephanie kwam tussen de twee mannen staan om Mark met haar lichaam af te schermen. ‘En ga je mij ook doden?’
‘Als het moet.’
‘Maar ik ben een christen en ik heb geen broeders aangevallen.’
‘Woorden, mevrouw. Alleen maar woorden.’
Ze viste een ketting met een medaille om haar hals vandaan. ‘De Maagd. Die gaat altijd met me mee, waar ik ook ga.’
Malone wist dat De Roquefort haar niet kon neerschieten. Ook zij had aangevoeld dat er een toneelspel werd opgevoerd en ze was in het bijzijn van zijn mannen op zijn bluf ingegaan. De Roquefort kon het zich niet veroorloven hypocriet te zijn. Hij was onder de indruk. Er was lef voor nodig om de confrontatie met een geladen pistool aan te gaan. Niet slecht voor een kantoordame.
De Roquefort liet het wapen zakken.
Malone ging op Geoffreys bloedende lichaam af. Een van de mannen stak zijn arm omhoog om hem tegen te houden. ‘Als ik jou was, zou ik die arm laten zakken,’ zei Malone.
‘Laat hem erdoor,’ zei De Roquefort.
Malone liep naar het lichaam toe. Henrik stond naar het lijk te staren. Er kwam een gekwelde uitdrukking op het gezicht van de Deen en hij zag daar iets wat hij nooit had gezien in het jaar dat hij hem kende.
Tranen.
‘Jij en ik gaan weer naar beneden,’ zei De Roquefort tegen Mark. ‘En je laat me zien wat je hebt gevonden. De anderen blijven hier.’
‘Val dood.’
De Roquefort haalde zijn schouders op en richtte zijn pistool op Thorvaldsen. ‘Hij is een jood. Andere regels.’
‘Voorzichtig,’ zei Malone tegen Mark. ‘Doe wat hij zegt.’ Hopelijk begreep Mark dat er een tijd was om koppig te zijn en een tijd om in te binden.
‘Goed. We gaan naar beneden,’ zei Mark.
‘Ik wil graag mee,’ zei Malone.
‘Nee,’ zei De Roquefort. ‘Dit is een zaak voor de broederschap. Hoewel ik Nelle nooit als een van de onzen heb beschouwd, heeft hij de eed afgelegd, en dat zegt iets. Trouwens, ik heb zijn deskundigheid misschien nodig. Jij daarentegen zou een probleem kunnen vormen.’
‘Hoe weet je dat Mark zich goed gedraagt?’
‘Dat doet hij. Anders sterven jullie allemaal, christenen of niet, voordat hij ooit uit dat gat kan klimmen.’

Mark ging de ladder af, gevolgd door De Roquefort. Hij wees naar links en vertelde De Roquefort over de kamer die ze hadden gevonden.

De Roquefort stak zijn pistool in een schouderholster en scheen met de zaklantaarn naar voren. ‘Jij gaat voorop. En je weet wat er gebeurt als je iets verkeerds doet.’

Mark begon te lopen en scheen ook met zijn eigen zaklantaarn naar voren. Ze liepen om het gat met de staken heen waar Stephanie bijna in was gevallen.

‘Slim,’ zei De Roquefort toen hij in de kuil keek.
Ze vonden het open hek.
Mark herinnerde zich Malones waarschuwing over nog meer vallen en nam alleen kleine stapjes. De gang versmalde tot minder dan een meter en maakte toen een bocht naar rechts. Na een meter of zo was er weer een bocht naar links. Stapje voor stapje ging hij verder.

Hij ging de laatste bocht om en bleef staan.
Hij scheen met zijn zaklantaarn en zag dat hij in een kamer van zo’n tien bij tien meter met een hoog gerond plafond was gekomen. Cassiopeia’s veronderstelling dat de ondergrondse kluizen van Romeinse herkomst zouden zijn, bleek te kloppen. De zaal vormde een volmaakte bergplaats, en terwijl hij met zijn zaklantaarn in de duisternis scheen, zag hij het ene wonder na het andere.
Hij zag eerst beelden. Kleine kleurrijke stukken. Een aantal getroonde Maagden met Kind. Vergulde piëta’s. Engelen. Bustes. Ze stonden opgesteld in rechte rijen, als soldaten tegen een achtermuur. Dan het glinsterend goud van rechthoekige kisten. Sommige waren bedekt met ivoren panelen, andere met een mozaïek van onyx en verguldsel, enkele bekleed met koper en versierd met wapenschilden en Bijbelse taferelen. Elk van die kisten was te kostbaar om hem gewoon voor opslag te gebruiken. Het waren relikwieënkisten, gemaakt voor de resten van heiligen, waarschijnlijk opgeëist in de haast om weg te komen: men had de transportmiddelen genomen die toevallig voorhanden waren.
Hij hoorde De Roquefort zijn rugzak afdoen, en plotseling baadde de kamer in het fel oranje schijnsel van een lamp met batterijvoeding. De Roquefort gaf hem er een. ‘Deze zijn beter.’
Hij hield er niet van om met het monster samen te werken, maar hij wist dat hij gelijk had. Hij pakte de lamp en ze gingen elk een kant op om te kijken wat er in de kamer te vinden was.

‘Bedek hem,’ zei Malone tegen een van de broeders. Hij wees naar Geoffrey.
‘Waarmee?’ was de vraag.
‘De kabels voor de lampen zitten in een deken. Die kan ik gebruiken.’ Hij wees door de kerk. De kabels lagen voorbij een van de vuurtjes.
De man dacht even over het verzoek na en zei toen: ‘Oui. Doe het.’
Malone liep over de onregelmatige vloer en vond de deken. Intussen beoordeelde hij hun situatie. Hij kwam terug en legde de deken over Geoffreys lichaam. Drie van de bewakers hadden zich bij het andere vuur teruggetrokken. De drie anderen stonden bij de uitgang.
‘Hij was geen verrader,’ fluisterde Henrik.
Ze keken hem allemaal aan. ‘Hij kwam alleen binnen en zei tegen me dat De Roquefort er was. Hij had hem gebeld. Hij moest wel. De vroegere grootmeester had hem laten beloven dat hij De Roquefort zou inlichten zodra de Nalatenschap werd gevonden. Hij had geen keus. Hij wilde het niet doen, maar hij vertrouwde de oude man. Hij zei dat ik het moest meespelen, smeekte me om vergeving en zei dat hij me zou beschermen. Jammer genoeg kon ik dat van mijn kant niet doen.’
‘Dat was idioot van hem,’ zei Cassiopeia.
‘Misschien,’ zei Thorvaldsen. ‘Maar zijn woord betekende iets voor hem.’
‘Zei hij ook waarom hij het hem moest vertellen?’ mompelde Stephanie.
‘Alleen dat de grootmeester een confrontatie van Mark en De Roquefort voorzag. Het was Geoffreys taak om daarvoor te zorgen.’
‘Mark is geen partij voor die man,’ zei Malone. ‘Hij heeft hulp nodig.’
‘Dat vind ik ook.’ Cassiopeia praatte met haar tanden op elkaar. Haar mond bewoog niet.
‘De kansen zijn ongunstig,’ zei Malone. ‘Twaalf mannen met wapens, en wij zonder.’
‘Dat zou ik niet zeggen,’ fluisterde Cassiopeia.
En hij hield van die twinkeling in haar ogen.

Mark keek naar de schat die om hem heen lag. Hij had nog nooit zoveel rijkdom bij elkaar gezien. De relikwiekisten bevatten allerlei goud en zilver, munten en ongemunt ruw metaal. Er waren gouden dinars, zilveren drachmen, Byzantijnse munten, allemaal in keurige stapeltjes. En sieraden. Drie kisten tot de rand toe gevuld met ruwe edelstenen. Zoveel dat het onvoorstelbaar was. Kelken en reliekhouders, de meeste van ebbenhout, glas, zilver en gedeeltelijk verguld. Sommige waren bedekt met reliëffiguren en bespikkeld met kostbare stenen. Hij vroeg zich af wiens resten ze bevatten. In één geval kon hij dat zien. Hij las de inscriptie, en terwijl hij in de buis van bergkristal keek die zich in de reliekhouder bevond, fluisterde hij: ‘De Molay.’

De Roquefort kwam dichterbij.
In de reliekhouder bevonden zich stukjes zwart geworden bot. Mark kende het verhaal. Jacques de Molay was levend geroosterd op een eiland in de Seine, in de schaduw van de Notre Dame. Hij had geschreeuwd dat hij onschuldig was en Filips iv vervloekt, die onbewogen naar de terechtstelling had gekeken. ’s Nachts zwommen broeders de rivier over en zochten in de warme as. Ze zwommen terug met de zwartgeblakerde botten van De Molay in hun mond. Nu keek hij naar een van die relikwieën.
De Roquefort bekruiste zich en mompelde een gebed. ‘Zie toch wat ze gedaan hebben.’
Maar Mark besefte iets wat van nog grotere betekenis was. ‘Dit betekent dat iemand hier na maart 1314 is geweest. Blijkbaar kwamen ze steeds terug tot ze allemaal dood waren. Vijf van hen wisten van deze plaats. In het midden van de dertiende eeuw zullen ze wel aan de Zwarte Dood zijn bezweken. Maar ze hebben niemand iets verteld, en deze kluis ging voor altijd verloren.’ Hij voelde zich intens bedroefd bij die gedachte.
Hij draaide zich om en scheen met zijn zaklantaarn op crucifixen en ebbenhouten beelden die een muur bedekten. Het waren er ongeveer vijftig, in stijl variërend van romaans tot Germaans, Byzantijns en hooggotisch. De gedetailleerd gesneden lichamelijke rondingen waren zo volmaakt dat de beelden bijna leken te ademen.
‘Het is spectaculair,’ zei De Roquefort.
Er was ontelbaar veel. De stenen nissen in twee muren stonden helemaal vol. Mark had de geschiedenis en de betekenis van middeleeuws houtsnijwerk grondig bestudeerd aan de hand van de stukken die in musea bewaard waren gebleven, maar wat hij nu voor zich zag, was een breed, spectaculair vertoon van middeleeuws vakmanschap.
Rechts van hem zag hij een groot boek op een stenen voetstuk. Het omslag glansde nog – goudfolie, veronderstelde hij – en was bezet met parels. Blijkbaar had iemand het boek al eerder opengeslagen, want er lag verkruimeld perkament onder, verspreid als bladeren. Hij bukte zich, scheen van dichtbij op de fragmenten en zag Latijn. Hij kon iets van de tekst lezen en stelde vast dat het ooit een inventarislijst was geweest.
De Roquefort zag zijn belangstelling. ‘Wat is het?’
‘Een inventaris. Waarschijnlijk probeerde Saunière hem te bestuderen toen hij hier kwam. Maar met perkament moet je voorzichtig zijn.’
‘Een dief. Dat was hij. Een ordinaire dief. Hij had niet het recht om hier iets van te nemen.’
‘En wij wel?’
‘Het is van ons. Het is ons nagelaten door De Molay zelf. Hij werd gekruisigd op een deur, maar hij vertelde zijn vijanden niets. Zijn beenderen zijn hier. Dit is van óns.’
Mark zag een enigszins open kist. Hij scheen erop en zag nog meer perkament. Hij trok het deksel langzaam omhoog; het bood nauwelijks weerstand. Hij durfde de vellen perkament, die in stapels lagen, niet aan te raken. Daarom probeerde hij te ontcijferen wat er op de bovenste pagina stond. Oud Frans, concludeerde hij algauw. Hij kon er genoeg van lezen om te weten dat het een testament was.
‘Papieren die de orde bewaarde. Deze kist zit waarschijnlijk vol dertiende- en veertiende-eeuwse testamenten en akten.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Tot het eind toe deden de broeders hun plicht.’ Hij dacht aan de verschillende mogelijkheden. ‘Wat kunnen we veel van deze documenten leren!’
‘Dit is niet alles,’ zei De Roquefort plotseling. ‘Geen boeken. Niet één. Waar is de kennis?’
‘Wat je ziet, is de kennis.’
‘Je liegt. Er is meer. Waar?’
Hij keek De Roquefort aan. ‘Dit is het.’
‘Neem me niet in de maling. Onze broeders hebben de kennis veilig opgeborgen. Dat weet je. Filips heeft daar niets van gevonden. Het moet hier dus zijn. Ik zie het in je ogen. Er is meer.’ De Roquefort greep naar zijn wapen en wees met de loop naar Marks voorhoofd. ‘Vertel het me.’
‘Ik ga liever dood.’
‘Maar wil je ook liever dat je moeder sterft? Of je vrienden boven. Want die dood ik eerst, terwijl jij toekijkt, net zolang tot ik te horen krijg wat ik wil weten.’
Mark dacht na over die mogelijkheid. Niet dat hij bang was voor De Roquefort – vreemd genoeg voelde hij geen enkele angst – maar hij wilde het zelf ook graag weten. Zijn vader had jarenlang gezocht en niets gevonden. Wat had de grootmeester zijn moeder over hem geschreven? Hij bezit niet het doorzettingsvermogen om een strijd te voltooien. Onzin. De oplossing van het raadsel dat zijn vader wilde oplossen, was hier dichtbij.
‘Goed. Kom mee.’

‘Het is hier vreselijk donker,’ zei Malone tegen de broeder die blijkbaar de leiding had. ‘Mogen we de generator aanzetten om die lichten te laten branden?’

‘We wachten tot de grootmeester terugkomt.’
‘Straks hebben ze die lichten beneden nodig, en het duurt een paar minuten voordat alles het doet. Je grootmeester wil misschien niet graag wachten als hij ze nodig heeft.’ Hij hoopte de man daarmee aan het twijfelen te brengen. ‘Wat kan het voor kwaad? We laten alleen maar wat lichten branden.’
‘Goed. Doe het maar.’
Malone ging naar de anderen toe. ‘Hij trapte erin. Laten we ze installeren.’
Stephanie en Malone gingen naar een stel lichten en Henrik en Cassiopeia pakten een ander stel. De lichten bestonden uit twee halogeenschijnwerpers op een oranje driepoot. De generator was klein en draaide op benzine. Ze zetten de driepoten aan weerskanten van de kerk en richtten de schijnwerpers naar boven. Ze maakten de kabels vast en liepen vlug naar de generator, die bij het altaar stond.
Er lag een gereedschapstas naast de generator. Cassiopeia greep daarin, maar een van de bewakers hield haar tegen.
‘Ik moet de kabels direct aansluiten. Je kunt geen stekkers gebruiken voor dit soort amperage. Ik moet een schroevendraaier hebben.’
De man aarzelde en deed toen een stap terug, het pistool in de aanslag bij zijn zijde. Cassiopeia greep in de tas en haalde er voorzichtig de schroevendraaier uit. In het licht van de vuren maakte ze de kabels aan voedingsdraden in de generator vast.
‘Laten we de verbindingen met de lampen controleren,’ zei ze tegen Malone.
Ze liepen nonchalant naar de eerste driepoot. ‘Mijn pijltjespistool zit in de gereedschapstas,’ fluisterde ze.
‘Die kleine dingetjes die je in Kopenhagen gebruikte?’ Hij hield zijn lippen stil als een buikspreker.
‘Ze werken snel. Ik heb maar een paar seconden nodig.’
Ze prutste aan de driepoot, maar deed niets.
‘En hoeveel schoten heb je?’
Ze was zogenaamd klaar met wat ze deed. ‘Vier.’
Ze gingen naar de andere driepoot. ‘We hebben zes gasten.’
‘Die andere twee zijn jouw probleem.’
Ze bleven bij de tweede driepoot staan. Hij ademde uit: ‘We moeten ze even afleiden. Ik heb een idee.’
Ze prutste aan de achterkant van de lampen. ‘Dat werd tijd.’