Stephanie was geschokt. In de zesentwintig jaar dat ze voor het ministerie van Justitie had gewerkt, waarvan de laatste vijftien jaar als hoofd van Magellan, had ze geleerd dat als het op vier poten stond, een slurf had en naar pinda’s rook, het een olifant was. Je hoefde echt geen bord op zijn romp te hangen. En dat betekende dat de man in het rode jack geen tasjesdief was.
Hij was iets heel anders.
En dat betekende weer dat iemand wist waar ze mee bezig was. Ze had
de dief van de toren zien springen, en het was de eerste keer
dat ze persoonlijk getuige was van iemands dood. Door de jaren heen had ze haar agenten erover horen praten, maar er gaapte altijd een wijde kloof tussen rapporten lezen en iemand daadwerkelijk zien doodgaan. Het lichaam was met een afschuwelijke plof op de straatstenen gesmakt. Was hij gesprongen? Of had Malone hem over de reling gedreven? Was er gevochten? Had hij iets gezegd voordat hij sprong?
Ze was slechts met één doel naar Denemarken gekomen en had besloten om, als ze daar toch was, Malone een bezoek te brengen. Jaren geleden was hij een van de twaalf geweest die ze in eerste instantie voor Magellan had uitgekozen. Ze had Malones vader gekend en had zijn zoon gestaag zien opklimmen. Ze was dan ook oprecht blij geweest toen hij haar aanbod accepteerde en van de marine, waar hij bij jag had gewerkt, naar Justitie overging. Uiteindelijk werd hij haar beste agent en ze had het jammer gevonden toen hij vorig jaar besloot te stoppen.
Ze had hem daarna niet gezien, al hadden ze een paar keer door de telefoon met elkaar gepraat. Toen hij de achtervolging van de dief had ingezet, had ze gezien dat zijn lange lichaam nog steeds gespierd was, en zijn haar dicht en golvend. Hij had ook nog dezelfde lichtbruine teint gehad die ze zich herinnerde, ongeveer de kleur van de oude gebouwen om haar heen. In de meer dan tien jaar dat hij voor haar had gewerkt, was hij altijd oprecht en zelfstandig geweest, en dat maakte hem een goede agent, iemand op wie ze kon bouwen. En toch was hij niet gevoelloos. In feite was hij meer dan alleen een ondergeschikte geweest.
Hij was haar vriend.
Maar dat betekende niet dat ze hem nu bij haar
zaken wilde betrekken.
Het was net iets voor Malone om de man in het rode jack te
achtervolgen. Het leverde ook een probleem op. Als ze hem nu
opzocht, zou hij haar vragen stellen en ze had geen zin om daar
antwoord op te geven.
Haar bezoek aan haar oude vriend zou tot een latere gelegenheid
moeten wachten.
Malone kwam uit de Ronde Toren en ging op zoek naar Stephanie. Toen hij het dak verliet, waren ziekenbroeders het oudere echtpaar aan het verzorgen. De oude man was nog niet bekomen van de klap tegen zijn hoofd, maar het zou wel goed komen met hem. De vrouw bleef hysterisch en hij had een van de broeders horen voorstellen haar naar een wachtende ambulance te brengen.
Het lichaam van Rood Jack lag onder een lichtgeel laken op straat, en de politie hield mensen op een afstand. Toen Malone zich naar voren had gedrongen, zag hij dat het laken werd opgetild en de politiefotograaf aan het werk ging. Het was duidelijk dat de dief zijn keel had doorgesneden. Het bloederige mes lag op een meter afstand van een arm die in een onnatuurlijke stand lag. Uit de snee in de hals was bloed gestroomd dat als een donkere plas op de keistenen was blijven liggen. De schedel was ingedeukt, het bovenlichaam verpletterd, en de benen lagen verdraaid alsof er geen botten in zaten. De politie had tegen Malone gezegd dat hij niet weg moest gaan, ze wilden een verklaring van hem, maar hij moest nu eerst Stephanie vinden.
Hij verliet de menigte nieuwsgierigen en keek
op naar de lucht, waarin de namiddagzon glorieus zijn stralen
verspilde. Geen wolkje te zien. Dit werd een ideale avond om naar
de sterren te kijken, maar er zou niemand naar het observatorium in
de top van de Ronde Toren gaan. Nee, dat was die avond gesloten,
want er was net iemand met fatale afloop naar beneden
gesprongen.
En hoe zat het met die man?
Malones gedachten waren een wirwar van nieuwsgierigheid en
bezorgdheid. Hij wist dat hij naar zijn boekwinkel terug moest gaan
en niet meer moest denken aan Stephanie Nelle en de dingen waar ze
mee bezig was. Haar zaken waren de zijne niet meer. Maar hij wist
dat het niet zo zou gaan.
Er stond iets te gebeuren, en dat was niet
goed.
Hij zag Stephanie vijftig meter voor hem uit lopen op Vestergade,
ook een van die lange boulevards die een spinnenweb vormden in de
winkelwijk van Kopenhagen. Ze liep in een pittig tempo, onversaagd,
en ging toen plotseling naar rechts en verdween in een van de
gebouwen.
Hij draafde verder en zag hansen’s antikvariat – een boekwinkel
waarvan de eigenaar een van de weinige mensen in de stad was die
Malone niet hartelijk hadden verwelkomd. Peter Hansen hield niet
van buitenlanders, zeker niet van Amerikanen, en had zelfs
geprobeerd Malones toelating tot de Deense Antiquarenvereniging
tegen te houden. Gelukkig was Hansens afkeer niet besmettelijk
gebleken.
Meteen kwamen er oude instincten bij hem op, gevoelens en
gewaarwordingen die in hem hadden gesluimerd sinds hij het jaar
daarvoor ontslag had genomen. Gevoelens die hij niet op prijs
stelde maar waardoor hij zich altijd had laten leiden.
Hij bleef bij de voordeur staan en zag Stephanie binnen met Hansen
praten. Ze trokken zich dieper in de winkel terug, die de begane
grond van een gebouw van drie verdiepingen in beslag nam. Hij kende
de indeling van de winkel, want hij had het afgelopen jaar een
studie gemaakt van boekwinkels in Kopenhagen. Ze waren bijna
allemaal toonbeelden van Scandinavische netheid, de stapels
ingedeeld naar onderwerp, de boeken zorgvuldig op de planken gezet.
Maar bij Hansen was het wat rommeliger. In zijn winkel had hij een
eclectische mengeling van oud en nieuw – vooral nieuw, want hij was
niet geneigd veel geld aan particuliere aankopen te
besteden.
Malone glipte de schemerige winkel in en hoopte dat geen van de
personeelsleden zijn naam zou roepen. Hij had twee keer met Hansens
bedrijfsleidster gedineerd en was er op die manier achter gekomen
dat Hansen geen fan van hem was. Gelukkig was ze er niet en waren
er maar een stuk of tien klanten in de winkel. Hij ging vlug naar
achteren, waar, wist hij, een heleboel kleine kamertjes waren,
allemaal boordevol planken met boeken. Hij vond het niet prettig om
daar te zijn – per slot van rekening had Stephanie alleen maar
gebeld om te zeggen dat ze een paar uur in de stad zou zijn en hem
gedag wilde zeggen – maar dat was vóór Rood Jack geweest. En hij
wilde verdomd graag weten wat die man zo graag had
gewild.
Eigenlijk hoefde hij zich niet over Stephanies gedrag te verbazen.
Ze had zich nooit in de kaart laten kijken, soms zelfs te weinig en
dat had wel eens tot botsingen geleid. Het was heel iets anders om
in een kantoor in Atlanta veilig achter de computer te zitten dan
om in het veld te opereren. Goede beslissingen konden nooit genomen
worden zonder goede informatie.
Hij zag Stephanie en Hansen in een raamloze ruimte die als Hansens
kantoor fungeerde. Malone was daar een keer geweest toen hij in het
begin probeerde vriendschap te sluiten met de idioot. Hansen was
een dikke man met een grijze snor onder een lange neus. Malone koos
positie achter een rij zwaarbeladen planken, pakte een boek en deed
of hij las.
‘Waarom hebt u hiervoor zo’n lange reis gemaakt?’ vroeg Hansen met
zijn benepen, ijle stem.
‘Bent u op de hoogte van de veiling in Roskilde?’
Typisch Stephanie: een onwelkome vraag beantwoorden met een eigen
vraag.
‘Daar ga ik vaak heen. Er zijn altijd veel boeken te
koop.’
Malone kende die veiling ook. Roskilde lag een halfuur ten westen
van Kopenhagen. De antiquaren van de stad hielden daar eens per
drie weken een veiling waar kopers uit heel Europa op afkwamen.
Twee maanden nadat hij zijn winkel had geopend, had Malone daar
bijna tweehonderdduizend euro verdiend aan vier boeken die hij op
een obscure veiling van een nalatenschap in Tsjechië had ontdekt.
Dat geld had zijn overgang van het zekere ambtenarenbestaan naar
het onzekere ondernemerschap een stuk gemakkelijker gemaakt. Maar
het had ook jaloezie gewekt, en Peter Hansen had die van hem niet
onder stoelen of banken gestoken.
‘Ik heb dat boek nodig waarover we het hadden. Vanavond. U zei dat
het geen probleem zou zijn om het te kopen,’ zei Stephanie op de
toon van iemand die gewend was bevelen te geven.
Hansen grinnikte. ‘Amerikanen. Allemaal hetzelfde. Alsof de wereld
om hen draait.’
‘Mijn man zei dat u iemand bent die zelfs het onvindbare kan
vinden. Het boek dat ik wil hebben, is al gevonden. Ik wil alleen
dat het wordt aangekocht.’
‘Het gaat naar de hoogste bieder.’
Malone huiverde. Stephanie kende het gevaarlijke terrein niet
waarop ze zich begaf. De eerste regel van het onderhandelen luidde
immers: nooit laten blijken hoe graag je iets wilt
hebben.
‘Het is een obscuur boek waarin niemand geïnteresseerd was,’ zei
ze.
‘Maar u blijkbaar wel. Dat betekent dat er anderen zullen
zijn.’
‘Laten we ervoor zorgen dat we de hoogste bieder zijn.’
‘Waarom is dat boek zo belangrijk? Ik heb er nooit van gehoord. De
auteur is onbekend.’
‘Trekt u de motieven van mijn man in twijfel?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Dat het u niet aangaat. Bemachtig dat boek en ik betaal u uw
honorarium, zoals we hebben afgesproken.’
‘Waarom koopt u het niet zelf?’
‘Ik ben niet van plan iets uit te leggen.’
‘Uw man was inschikkelijker.’
‘Hij is dood.’
Hoewel ze dat zonder enige emotie had gezegd, viel er een korte
stilte.
‘Gaan we samen naar Roskilde?’ vroeg Hansen, die blijkbaar had
begrepen dat hij toch niets van haar te horen zou
krijgen.
‘Ik zie u daar.’
‘Ik kan bijna niet wachten.’
Stephanie liep met grote stappen het kamertje uit en Malone trok
zich nog verder tussen de boeken terug, zijn gezicht afgewend toen
ze hem voorbijliep. Hij hoorde de deur van Hansens kantoortje
dichtklappen en maakte van de gelegenheid gebruik om naar de
voordeur terug te lopen.
Stephanie verliet de schemerige winkel en sloeg links af. Malone
wachtte, sloop toen naar voren en zag zijn vroegere baas tussen het
winkelend publiek in de richting van de Ronde Toren
teruglopen.
Hij volgde haar op een afstand.
Ze keek niet om. Blijkbaar kwam het niet in haar op dat iemand zich
zou kunnen interesseren voor haar activiteiten. Toch kon ze dat
maar beter wel denken, vooral na wat er met Rood Jack was gebeurd.
Hij vroeg zich af waarom ze niet op haar hoede was. Zeker, ze had
nooit als agente in het veld geopereerd, maar ze was ook geen
stommeling. Bij de Ronde Toren ging ze niet rechtsaf, richting
Højbro Plads, waar Malone zijn boekwinkel had, maar rechtdoor. Na
een straat of drie verdween ze in het Hotel d’Angleterre.
Hij zag haar naar binnen gaan.
Hij voelde zich gekwetst omdat ze van plan was in Denemarken een
boek te kopen en hem niet had gevraagd haar daarbij te helpen. Het
was duidelijk dat ze hem er niet bij wilde betrekken. Sterker nog:
na wat er bij de Ronde Toren was gebeurd, wilde ze blijkbaar niet
eens meer met hem praten.
Hij keek op zijn horloge. Het was net halfvijf geweest. De veiling
begon om zes uur en het was een halfuur rijden naar Roskilde. Hij
was niet van plan geweest daarheen te gaan. De catalogus, weken
geleden rondgestuurd, bevatte niets van belang. Maar nu lag het
anders. Stephanie gedroeg zich vreemd, zelfs voor haar doen. En een
vertrouwd stemmetje diep in zijn hoofd, een stemmetje dat hem
twaalf jaar als agent in leven had gehouden, zei dat ze hem nodig
zou hebben.