M
alone had verwacht dat de vrouw naar hen toe
zou komen, maar deze stem was niet van haar. Hij greep naar zijn
wapen. ‘Geen beweging, meneer Malone. Er zijn wapens op u
gericht.’
‘Het is de man uit de kathedraal,’ zei Stephanie.
‘Ik heb u gezegd dat we elkaar terug zouden zien. En u, monsieur
Claridon. U was niet zo overtuigend in die inrichting. Krankzinnig?
Kom nou.’
Malone tuurde in het donker. De ruimte was zo groot dat het geluid
van alle kanten leek te komen. Maar hij zag menselijke silhouetten
boven hen, achter de houten reling voor de bovenste rij
planken.
Hij telde er vier.
‘Evengoed ben ik onder de indruk van uw kennis, monsieur Claridon.
Uw theorieën over de grafsteen lijken me logisch. Ik heb altijd
geloofd dat er veel van die grafsteen te leren was. Ook ik ben hier
al eerder geweest en heb tussen de boeken gezocht. Een moeilijke
taak. Er is zoveel te verkennen. Ik stel het op prijs dat u mij het
zoeken gemakkelijker hebt gemaakt. Leest de regels van Caridad. Wie
zou dat hebben gedacht?’
Claridon maakte het teken van het kruis en Malone zag angst in de
ogen van de man. ‘Moge God ons beschermen.’
‘Kom nou, monsieur Claridon,’ zei de stem in het duister. ‘Moeten
we de hemel hierbij betrekken?’
‘U bent Zijn strijders.’ Claridons stem beefde.
‘En wat brengt u tot die conclusie?’
‘Wie zou u anders kunnen zijn?’
‘Misschien zijn we van de politie. Nee. Dat zou u niet geloven.
Misschien zijn we avonturiers, zoekers, net als u. Maar nee. Dus
laten we het er maar op houden dat we Zijn strijders zijn. Hoe kunt
u drieën óns helpen?’ Niemand gaf hem antwoord.
‘Mevrouw Nelle bezit het notitieboek van haar man en het boek
van de veiling. Die zal zij bijdragen.’
‘Val dood,’ snauwde ze.
Een geluid als van een knallende ballon klonk boven de regen uit,
en een kogel ketste een paar centimeter van Stephanie vandaan
op het tafelblad.
‘Fout antwoord,’ zei de stem.
‘Geef ze aan hem,’ zei Malone.
Stephanie keek hem woedend aan.
‘Anders schiet hij je dood.’
‘Hoe weet u dat?’ vroeg de stem.
‘Dat zou ik doen.’
Een grinniklachje. ‘Ik mag u wel, meneer Malone. U bent een
professional.’
Stephanie greep in haar schoudertas en haalde het boek en
notitieboek eruit.
‘Gooi ze naar de deur, tussen de kasten,’ zei de stem.
Ze deed wat haar gezegd werd.
Er verscheen een silhouet dat de boeken oppakte.
Malone voegde in stilte een man aan de lijst toe. Er waren er
dus minstens vijf in het archief. Hij voelde het pistool dat
onder zijn jasje tegen zijn middel gedrukt zat. Jammer genoeg kon
hij dat niet te pakken krijgen voordat minstens een van hen
was neergeschoten. En hij had nog maar drie kogels in het
magazijn.
‘Uw man, mevrouw Nelle, zag kans om veel puzzelstukjes aan
elkaar te leggen, en zijn theorieën over de ontbrekende
elementen waren over het geheel genomen juist. Hij bezat een
opmerkelijk intellect.’ ‘Wat wilt u?’ vroeg Malone. ‘Ik maak nog
maar een paar dagen deel uit van dit gezelschap.’
‘We streven naar gerechtigheid, meneer Malone.’
‘En moet u daarvoor een oude man in Rennes-le-Château overrijden?’
Hij gooide een knuppel in het hoenderhok om te kijken wat er
gebeurde.
‘En over wie hebt u het nu?’
‘Ernst Scoville. Hij werkte met Lars Nelle samen. U hebt toch
wel van hem gehoord?’
‘Meneer Malone, u bent een jaar uit het vak. Misschien hebt u
het niet meer in de vingers. Ik hoop dat u een betere
ondervrager was toen u nog fulltime werkte.’
‘Moet u niet weg, nu u het notitieboek en het boek hebt?’ ‘Ik heb
die litho nodig. Monsieur Claridon, wilt u zo goed zijn
hem naar mijn medewerker te brengen, daar voorbij de
tafel?’
Claridon wilde dat duidelijk niet doen.
Weer een plof van een wapen met geluiddemper en een kogel die
het tafelblad trof. ‘Ik zeg de dingen niet graag twee
keer.’
Malone pakte de litho op en gaf hem aan Claridon. ‘Doe het.’
Claridon pakte het papier bevend aan en deed een paar stappen uit
de lichtkring van de zwakke lamp. Het donderde buiten zo hard
dat de muren ervan schudden. De regen kwam nog steeds met bakken
uit de hemel. Toen barstte er een nieuw geluid los.
Een schot.
En de lamp explodeerde in een regen van vonken.
De Roquefort hoorde het schot en zag de loop
flitsen bij de uitgang van het archief. Verdomme. Er was hier nog
iemand anders.
De kamer was in duisternis gehuld.
‘Weg hier,’ riep hij naar zijn mannen op de galerij boven, en hij
hoopte dat ze wisten wat ze moesten doen.
Malone besefte dat iemand het licht had uitgeschoten. De vrouw. Ze was op een andere manier naar binnen gekomen.
Toen het opeens donker was, pakte hij Stephanie vast en lieten ze zich op de vloer vallen. Hij hoopte dat de mannen boven hem net zo hevig waren geschrokken.
Hij haalde het pistool onder zijn jasje
vandaan.
Er klonken beneden nog twee schoten, en de kogels joegen de mannen
die boven waren op de vlucht. Er dreunden voetstappen op de houten
galerij. Malone maakte zich meer zorgen om de man die beneden was,
maar hij had niets gehoord uit de richting waar hij hem het laatst
had gezien, en evenmin iets van Claridon.
Het rennen hield op.
‘Wie u ook bent,’ zei de stem van de man. ‘Moet u zich hiermee
bemoeien?’
‘Ik zou u hetzelfde kunnen vragen,’ zei de vrouw met een lome
stem.
‘Dit zijn uw zaken niet.’
‘Dat ben ik niet met u eens.’
‘U hebt in Kopenhagen twee van mijn broeders
aangevallen.’
‘Laten we zeggen dat ik een eind maakte aan uw aanval.’
‘U kunt op vergelding rekenen.’
‘Probeert u het maar.’
‘Houd haar tegen,’ riep de man.
Zwarte silhouetten renden over de bovengalerij. Malones ogen waren
aan het donker gewend geraakt en hij zag een trap aan het eind van
die galerij.
Hij gaf Stephanie het pistool. ‘Blijf hier.’
‘Waar ga je heen?’
‘Een wederdienst bewijzen.’
Hij boog zich diep voorover en rende naar voren, tussen de
boekenkasten door. Hij wachtte en liet een van de mannen struikelen
op het moment dat die van de laatste trede kwam. De grootte en het
postuur van de man deden hem denken aan Rood Jack, maar ditmaal was
Malone er klaar voor. Hij pompte zijn knie in de maag van de man en
stompte toen tegen zijn nek.
De man verslapte.
Malone tuurde in de duisternis en hoorde rennende voetstappen, een
paar gangpaden verder.
‘Nee. Alstublieft, laat u me gaan.’
Claridon.
De Roquefort ging regelrecht naar de uitgang van het archief. Hij was de trap af gekomen en wist dat de vrouw zich snel zou willen terugtrekken, maar ze had niet veel mogelijkheden. Er was maar één deur naar de gang en nog een deur via het kantoor van de beheerder. Maar de man die hij daar had geposteerd, had hem net over de radio verteld dat ze daar niet langs was gekomen.
Hij wist nu dat de vrouw dezelfde persoon was als die in Kopenhagen tussenbeide was gekomen en waarschijnlijk was ze ook degene die hij de vorige avond in Rennes-le-Château had gezien. En dat besef stimuleerde hem. Hij moest achter haar identiteit komen.
De deur van het archief ging open en dicht. In de wig van licht die vanuit de gang naar binnen viel, zag hij twee benen die languit tussen de boekenkasten op de vloer lagen. Hij ging er vlug naartoe en trof een van zijn ondergeschikten bewusteloos aan, met een pijltje in zijn hals. Deze broeder was op de begane grond geposteerd en had het boek, het notitieboek en de litho in ontvangst genomen.
Zowel van de boeken als van de litho was niets
meer te bekennen. Die vervloekte vrouw.
‘Doe wat ik zei,’ riep hij naar zijn overgebleven mannen. Hij rende
naar de deur.
Malone hoorde het bevel van de man en besloot naar Stephanie terug te gaan. Hij had geen idee wat de mannen bevolen was, maar hij nam aan dat het hen betrof en dat het niets goeds was.
Hij boog zich voorover en sloop tussen de
boekenkasten naar de tafel terug.
‘Stephanie,’ fluisterde hij.
‘Hier, Cotton.’
Hij kwam dicht naar haar toe. Alleen de regen was nu nog te horen.
‘Er moet een andere uitweg zijn,’ fluisterde hij in het
donker.
Hij nam het pistool van haar over. ‘Er is iemand door de deur
weggegaan. Waarschijnlijk de vrouw. Ik zag alleen een schim. De
anderen moeten achter Claridon aan zijn gegaan door een andere
deur.’
De deur naar de gang ging weer open.
‘Nu gaat hij weg,’ zei hij.
Ze stonden op en renden tussen de kasten door.
Bij de deur aarzelde Malone. Hij hoorde en zag niets en ging
verder.
De Roquefort zag de vrouw door de lange gang
rennen. Ze draaide zich om en loste een schot zonder de pas in te
houden.
Hij dook naar de vloer en ze verdween om een hoek.
Hij kwam overeind en rende achter haar aan. Voordat ze had
geschoten, had hij gezien dat ze het notitieboek en het boek in
haar handen had.
Ze moest tot staan gebracht worden.
Malone zag een man in een zwarte broek en een donkere coltrui, een
pistool in de hand, vijftien meter van hem vandaan een hoek
omgaan.
‘Dit wordt interessant,’ zei hij.
Ze renden allebei.
De Roquefort zette zijn achtervolging voort. De vrouw probeerde natuurlijk het paleis uit te komen, en blijkbaar wist ze hier de weg. Elke afslag die ze nam, was de goede. Ze had zich erg handig meester gemaakt van datgene waar ze voor kwam, en hij moest dus aannemen dat ze haar vluchtweg niet aan het toeval had overgelaten.
Door weer een deuropening kwam hij in een zaal met een ribgewelf. De vrouw was al aan het eind en ging een hoek om. Hij draafde daarheen en zag een brede stenen trap naar beneden leiden. De Grote Trap van Eer. Ooit had deze trap, met ijzeren hekken, Perzische lopers en fresco’s op de wanden, zich geleend voor de majesteitelijke plechtigheid van pauselijke ceremonies. Nu waren de treden en wanden kaal.
Beneden, zo’n dertig meter van hem vandaan, heerste volslagen duisternis. Hij wist dat daar deuren naar een binnenplaats waren. Hij hoorde de dalende voetstappen van de vrouw, maar kon haar silhouet niet zien.
En dus vuurde hij zomaar.
Tien schoten.
Malone hoorde iets wat klonk als een hamer waarmee meermalen op een spijker werd geslagen. Het ene gedempte schot na het andere. Hij vertraagde zijn pas en ging naar een deuropening, een meter of drie van hem vandaan.
Onder aan de inktzwarte trap piepten scharnieren. De Roquefort herkende het geluid van een deur die knarsend openging. Buiten was het onweer heviger geworden. Blijkbaar hadden zijn lukraak afgevuurde schoten hun doel gemist. De vrouw ging het paleis uit. Hij hoorde voetstappen achter zich en sprak toen in het microfoontje dat aan zijn overhemd was geklemd.
‘Heb je wat ik wilde?’
‘Ja,’ klonk het antwoord in zijn oor.
‘Ik ben in de conclaafzaal. Meneer Malone en
mevrouw Nelle zijn achter me. Reken met hen af.’
Hij rende de trap af.
Malone zag de man met de coltrui de spelonkachtige zaal verlaten die zich voor hen uitstrekte. Met het pistool in de hand rende hij door, gevolgd door Stephanie.
Drie gewapende mannen doken uit andere
deuropeningen op en versperden hun de weg.
Malone en Stephanie bleven staan.
‘Laat het pistool vallen,’ zei een van de mannen.
Hij kon ze onmogelijk alle drie neerschieten voordat hij, Stephanie
of zij beiden neergingen. En dus liet hij het wapen op de vloer
kletteren.
De drie mannen kwamen dichterbij.
‘Wat doen we nu?’ vroeg Stephanie.
‘Ik sta open voor suggesties.’
‘Er valt voor jullie niets meer te doen,’ zei een van de andere
kortharigen.
Ze bleven staan.
‘Draai je om,’ kwam het bevel.
Hij keek Stephanie aan. Hij had vaker in hachelijke situaties
verkeerd, een paar keer in ongeveer dezelfde situatie als nu. Zelfs
wanneer hij een of twee van hen kon overmeesteren, was er altijd
nog de derde man, en ze waren alle drie gewapend.
Een plof werd gevolgd door een kreet van Stephanie, en haar lichaam
zakte op de vloer. Voordat Malone naar haar toe kon gaan, sloeg er
iets hards tegen zijn achterhoofd en werd het zwart voor zijn
ogen.
De Roquefort volgde de vrouw, die over het Place du Palais rende, het lege plein snel ontvluchtte en zigzaggend een weg zocht door de verlaten straten van Avignon. De warme regen viel met vlagen neer. Plotseling opende de hemel zich, gespleten door een immense flits van de bliksem die het zwarte koepelgewelf doorbrak. De donder daverde door de lucht.
Ze lieten de huizen achter zich en kwamen bij de rivier.
Hij wist dat verderop de Pont St. Bénézet zich over de Rhône uitstrekte. Door de regen zag hij de vrouw een route volgen die haar bij de brug zou brengen. Wat deed ze? Waarom ging ze daarheen? In elk geval moest hij haar volgen. Ze bezat de rest van wat hij was komen halen, en hij was niet van plan Avignon te verlaten zonder het boek en het notitieboek. Wel vroeg hij zich af wat de regen met dat papier deed. Zijn haar plakte tegen zijn hoofdhuid en zijn kleren kleefden aan zijn lichaam.
Vijftig meter voor hem zag hij een flits. De
vrouw had in de deur geschoten die naar het begin van de brug
leidde.
Ze verdween in het gebouw.
Hij rende naar de deur en keek voorzichtig naar binnen. Rechts van
hem was een kaartjesloket. Links stonden tafels met souvenirs. Drie
draaihekjes leidden de brug op. De onvolledige brug was al heel
lang alleen nog maar een toeristische attractie.
De vrouw was dertig meter van hem vandaan. Ze rende over de brug
naar de rivier.
Toen verdween ze.
Hij kwam meteen naar voren, sprong over een draaihekje en rende
achter haar aan.
Aan het eind van de tweede pijler stond een gotische kapel. Hij
wist dat het de Chapelle Saint-Nicholas was. Het stoffelijk
overschot van St. Bénézet, die de brug oorspronkelijk had laten
bouwen, was daar ooit bewaard geweest. Ten tijde van de Revolutie
was het gebeente verloren gegaan en nu stond alleen de kapel er nog
– boven gotisch, beneden romaans. En daar was de vrouw heen gegaan.
De stenen trap af.
Er flitste weer een groenige schicht van de bliksem door de
lucht.
Hij schudde de regen uit zijn ogen en bleef boven aan de trap
staan.
Toen zag hij haar.
Ze was niet beneden, maar weer boven, en rende naar het eind van de
vierde overspanning. Als ze daar was, zou ze midden op de Rhône
zijn en kon ze nergens heen, aangezien de overspanningen naar de
andere kant van de rivier al driehonderd jaar geleden waren
weggespoeld. Blijkbaar had ze de trap gebruikt om onder de kapel te
komen en het hem onmogelijk te maken op haar te schieten.
Hij rende om de kapel heen achter haar aan.
Hij wilde niet schieten. Hij moest haar levend in handen hebben.
Nog belangrijker: hij moest hebben wat ze bij zich had. Daarom
schoot hij links van haar, bij haar voeten.
Ze bleef staan en draaide zich naar hem om.
Hij rende door, zijn pistool in de aanslag.
Ze bleef aan het eind van de vierde pijler staan, met niets dan
duisternis en water achter haar. Een donderslag daverde door de
lucht. De wind kwam met wilde vlagen. De regen stroomde over zijn
gezicht.
‘Wie ben jij?’ vroeg hij.
Ze droeg een zwarte bodystocking die bij haar donkere huid paste.
Ze was slank en gespierd, haar hoofd in een strakke capuchon,
alleen haar gezicht was te zien. In haar linkerhand had ze een
pistool en in haar andere hand een plastic draagtas. Ze hield de
draagtas over de rand.
‘Niet zo haastig,’ zei ze.
‘Ik kan je gewoon neerschieten.’
‘Er zijn twee redenen waarom je dat niet wilt.’
‘Ik luister.’
‘Eén, de tas valt in de rivier en dan ben je datgene wat je echt
wilt hebben kwijt. En twee, ik ben een christen. Jij doodt geen
christenen.’
‘Hoe weet je wat ik doe?’
‘Je bent een tempelridder, net als de anderen. Je hebt gezworen
geen christenen kwaad te doen.’
‘Ik heb geen idee of jij een christen bent.’
‘Laten we het dan op reden één houden. Als je op mij schiet, vallen
de boeken in de Rhône. De snelle stroming voert ze meteen
mee.’
‘Blijkbaar willen we hetzelfde.’
‘Dat heb je snel begrepen.’
Haar arm bleef over de rand gestrekt. Hij vroeg zich af waar hij
haar het best kon raken, maar ze had gelijk: de draagtas zou al in
het water liggen voordat hij de drie meter kon afleggen die tussen
hen in lagen.
‘Dit lijkt me een patstelling,’ zei hij.
‘Dat zou ik niet zeggen.’
Ze liet de draagtas los en die verdween in de duisternis. Toen
gebruikte ze zijn verbazing om haar pistool omhoog te brengen en te
schieten, maar De Roquefort had zich snel naar links gedraaid en
liet zich op de natte stenen vallen. Toen hij de regen uit zijn
ogen wreef, zag hij de vrouw over de rand springen. Hij stond op en
rende erheen. Hij verwachtte de kolkende Rhône voorbij te zien
stromen, maar in plaats daarvan was er daar een stenen platform,
ruim twee meter beneden hem. Het maakte deel uit van een pijler die
de buitenste boog ondersteunde. Hij zag de vrouw vlug de draagtas
oppakken en onder de brug verdwijnen.
Hij aarzelde maar even, sprong toen ook en kwam op zijn voeten
terecht. Zijn enkels van middelbare leeftijd protesteerden tegen de
schok.
Een motor bulderde en hij zag een boot die zich met grote snelheid
van de andere kant van de brug verwijderde, naar het noorden toe.
Hij bracht zijn pistool omhoog om te schieten, maar zag op
datzelfde moment een flits: zij schoot ook.
Hij liet zich weer plat op de natte steen vallen.
De boot verdween in de duisternis.
Wie was die feeks? Blijkbaar wist ze wat hij was, al wist ze niet
wie hij was, want ze had hem niet bij de naam genoemd. En blijkbaar
wist ze ook welke betekenis het boek en het notitieboek hadden. En
wat nog het belangrijkst was: ze wist precies wat hij
deed.
Hij kwam overeind en ging onder de brug staan, uit de regen, bij de
plaats waar de boot had gelegen. Ze had een slimme ontsnapping
voorbereid. Hij wilde net weer naar boven klimmen over een ijzeren
ladder die aan de buitenkant van de brug was bevestigd, toen hij
iets in het donker zag liggen.
Hij bukte zich.
Op de drijfnatte steen onder de brug lag een boek.
Hij bracht het dicht bij zijn ogen, tuurde naar de vochtige
bladzijden en las een paar woorden.
Lars Nelles notitieboek.
Ze was het op de vlucht kwijtgeraakt.
Hij glimlachte.
Nu bezat hij een deel van de puzzel – niet alles, maar misschien
genoeg – en hij wist precies hoe hij de rest te weten moest
komen.