Thee en dreigementen

 

 

 

 

Logen fronste zijn voorhoofd.

   Hij fronste naar de grote zaal, naar de glinsterende spiegels, en de vele machtige mensen daar. Hij keek boos naar de grote heren van de Unie tegenover hem. Tweehonderd of meer, zittend in een mompelende menigte aan de andere kant van de zaal. Hun valse geklets, hun valse glimlachjes en hun valse gezichten gaven hem een weeiig gevoel, alsof hij te veel honing had gegeten. Maar hij had geen betere gevoelens over de lui aan zijn kant van de zaal, die het hoge platform deelden met hem en de grote koning Jezal.

   Daar was die snerende kreupele die zo veel vragen had gesteld die dag in de toren, nu helemaal in het wit gekleed. Er zat een dikke man met een gezicht vol gebarsten aderen, die eruitzag alsof hij elke dag begon met een fles. Er was een lange, slanke rotzak met een zwarte borstplaat vol protserig goud, met een zachte glimlach en kleine harde oogjes. Het onbetrouwbaarste stel leugenaars dat Logen ooit had gezien, maar één ervan was erger dan de rest bij elkaar.

   Bayaz zat met een ontspannen grijns op zijn gezicht, alsof alles precies zo had uitgepakt als hij het had bedacht. Misschien was dat ook wel zo. Verdomde tovenaar. Logen had beter moeten weten dan een kale kerel te vertrouwen. De geesten hadden hem gewaarschuwd dat magiërs hun eigen doelstellingen hebben, maar hij had zich er niets van aangetrokken en was er blind in gestapt, hopend op het beste, zoals altijd. Je kunt één ding zeggen over Logen Negenvinger, namelijk dat hij nooit luistert. Een van zijn vele gebreken.

   Zijn ogen draaiden de andere kant op, naar Jezal toe. Hij zag er best op zijn gemak uit in zijn koninklijke mantel, zijn gouden kroon glanzend op zijn hoofd, zijn gouden troon nog groter dan die waar Logen in zat. Zijn vrouw zat naast hem. Ze had een ijzige trots over zich, misschien, maar dat deed niets aan haar af. Mooi als een winterochtend. En ze had zo’n uitdrukking op haar gezicht als ze naar Jezal keek. Een felle uitdrukking, alsof ze zich er amper van kon weerhouden hem met haar tanden te verscheuren. Die mazzelende rotzak leek altijd overal goed uit te komen. Ze had best een hapje van Logen mogen nemen als ze wilde, maar welke vrouw bij haar volle verstand wilde dat nou? 

   Hij fronste bovenal naar zichzelf in de spiegels tegenover hem, hoog daarboven op het platform naast Jezal en zijn koningin. Hij zag er naast dat mooie paar uit als een chagrijnig, broeierig, angstaanjagend monster vol littekens. Een man gemaakt van moord, gehuld in diepgekleurde stoffen en zeldzaam wit bont, met gepoetste knopen en schitterende gespen, en dat allemaal bekroond met een dikke gouden ketting om zijn schouders. Dezelfde ketting die Bethod had gedragen. Zijn handen staken uit zijn met bont afgezette mouwen, vol littekens en bruut, met een vinger die ontbrak, geklemd om de leuningen van zijn vergulde stoel. De kleren van een koning, misschien, maar de handen van een doder. Hij zag eruit als de boef in een oud kinderverhaal. De meedogenloze krijger die zich met vuur en staal een weg naar de macht had geklauwd. Die naar de troon was geklommen over een berg lijken. Misschien was hij die man.

   Hij schoof heen en weer en de nieuwe stof kraste over zijn klamme huid. Hij was een heel eind gekomen sinds hij zich uit een rivier had getrokken zonder zelfs maar een paar laarzen. Hij had zich door de Hoge Plekken gesleept met niets dan een pot als gezelschap. Hij was ver gekomen, maar hij wist niet zeker of hij zichzelf voorheen niet meer had gemogen. Hij had gelachen toen hij hoorde dat Bethod zichzelf koning noemde. Nu zat hij hier, deed hetzelfde, en hij was nog minder geschikt voor die taak. Je kunt één ding zeggen over Logen Negenvinger, namelijk dat hij een klootzak is. Zo simpel was het. En dat is niet iets wat een man graag over zichzelf toegeeft.

   De zatlap, Hoff, deed grotendeels het woord. ‘De Herenkoepel is verwoest, helaas. Voorlopig is daarom helaas besloten dat de Open Raad reces houdt tot er een locatie van gepaste praal is gebouwd voor dit nobele instituut: een nieuwe Herenkoepel, groter en mooier dan de vorige.’

   Het bleef even stil. ‘Reces?’ mompelde iemand.

   ‘Hoe moeten we dan gehoord worden?’

   ‘Waar hebben de edelen dan een stem?’

   ‘De edelen spreken via de Gesloten Raad.’ Hoff sloeg de toon aan van een man die tegen een kind praat. ‘Of ze mogen zich tot de ondersecretaris voor audiënties wenden voor een gehoor bij de koning.’

   ‘Maar dat mag elke boer!’

   Hoff trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dat is waar.’

   Een golf van woede verspreidde zich over de edelen die voor hem zaten. Logen begreep dan misschien niet zo veel van politiek, maar hij had het wel door als een groep mannen opzij werd gezet door een andere. Het was nooit fijn om daar deel van uit te maken, maar in ieder geval stond hij nu eens aan de kant van de opzijzetters.

   ‘De koning en de natie zijn één en hetzelfde!’ schalde de harde stem van Bayaz over het geroezemoes heen. ‘U leent uw landgoederen alleen maar van hem. Het spijt hem dat hij er een deel van terug moet eisen, maar het is noodzaak.’

   ‘Een kwart.’ De kreupele likte met een zacht zuigend geluid langs zijn tandvlees. ‘Van elk van u.’

   ‘Dit is onacceptabel!’ riep een kwade oude man op de voorste rij.

   ‘Vindt u, heer Isher?’ Bayaz glimlachte slechts naar hem. ‘Degenen die dat ook vinden mogen zich aansluiten bij heer Brock in stoffige ballingschap en ál hun land aan de kroon afstaan in plaats van slechts een deel.’

   ‘Het is een schande!’ brulde een andere man. ‘De koning is altijd de eerste onder gelijken geweest, de grootste van de edelen, niet boven hen verheven. Onze stemmen hebben hem op de troon gebracht, en we weigeren…’

   ‘U danst dicht bij een grens, heer Heugen.’ Het gezicht van de kreupele vertrok door de ernstige spiertrekkingen terwijl hij fronsend door de zaal keek. ‘U wilt misschien liever aan die kant ervan blijven, waar het veilig is, en warm, en loyaal. De andere kant zal u niet zo bevallen, denk ik.’ Er liep een lange traan uit zijn trillende linkeroog over zijn holle wang. ‘De toezichtgeneraal zal in de komende maanden uw landgoederen taxeren. Het zou verstandig van u allen zijn om hem alle medewerking te verlenen.’

   Er stonden nu een heleboel mannen overeind, met kwade blikken en schuddende vuisten. ‘Dit is een schande!’

   ‘Ongehoord!’

   ‘Onacceptabel!’

   ‘We weigeren ons te laten intimideren!’

   Jezal sprong van zijn troon, tilde zijn met edelstenen bezette zwaard hoog op en sloeg met de punt van de schede op het platform, steeds opnieuw, zodat het door de zaal galmde. ‘Ik ben de koning!’ brulde hij in de plotseling stille zaal. ‘Ik bied u geen keus, ik vaardig een koninklijk besluit uit! Adua wordt herbouwd, mooier dan ooit! Dit is de prijs! U bent te zeer gewend geraakt aan een zwakke kroon, mijne heren! Die tijd ligt nu achter ons!’

   Bayaz boog zich opzij om in Logens oor te fluisteren. ‘Hij is hier verbazingwekkend goed in, vind je ook niet?’

   De heren gromden, maar ze gingen weer zitten toen Jezal verder sprak. Zijn stem galmde met achteloos vertrouwen door de zaal, en hij hield zijn zwaardschede nog steeds stevig in zijn vuist. ‘Degenen die me hun hartgrondige steun hebben verleend in de recente crisis worden ontzien. Maar die lijst, tot schande van u, is maar al te kort. Het waren zelfs vrienden over de grenzen van de Unie die ons bijstonden in onze nood!’

   De man in het zwart kwam zwierig omhoog uit zijn stoel. ‘Ik, Orso van Talins, sta altijd aan de zijde van mijn koninklijke zoon en dochter!’ Hij greep Jezals gezicht vast en kuste hem op beide wangen. Toen deed hij hetzelfde bij zijn dochter. ‘Hun vrienden zijn mijn vrienden.’ Hij zei het met een glimlach, maar de betekenis was moeilijk te missen. ‘En hun vijanden? Ach! U bent allemaal intelligent. U kunt de rest wel raden.’

   ‘Ik dank u voor uw aandeel in onze bevrijding,’ zei Jezal. ‘We zijn u dankbaar. De oorlog tussen de Unie en het noorden is ten einde. De tiran Bethod is dood, en er is een nieuwe orde. Ik ben er trots op dat ik de man die hem omver heeft geworpen mijn vriend kan noemen. Logen Negenvinger! Koning van de Noordmannen!’ Hij stak glimlachend zijn hand uit. ‘Het is passend dat we deze stralende nieuwe toekomst als broeders tegemoet treden.’

   ‘Ja,’ zei Logen, die zich pijnlijk opduwde uit zijn stoel. ‘Natuurlijk.’ Hij knelde Jezal in een omhelzing, sloeg hem op de rug met een klap die weerkaatste door de grote zaal. ‘Ik denk dat wij voortaan maar aan onze kant van de Wittestroom blijven. Behalve als mijn broeder hier problemen heeft, natuurlijk.’ Hij bekeek de chagrijnige oude mannen op de voorste rij met de blik van een doodgraver. ‘Zorg dat ik hier verdomme niet terug hoef te komen.’ Hij ging weer in de grote stoel zitten en keek fronsend voor zich uit. De Bloedige Negen wist dan misschien niet zo veel van politiek, maar hij wist hoe hij een dreigement moest uiten. 

   ‘Wij hebben de oorlog gewonnen!’ Jezal rammelde met het gouden gevest van zijn zwaard, en toen schoof hij het soepel weer in de beugel aan zijn riem. ‘Nu moeten we de vrede winnen!’

   ‘Goed gezegd, Majesteit, goed gezegd!’ De zatlap met zijn rode gezicht stond op en gaf niemand de kans om nog een woord te zeggen. ‘Dan blijft er nog maar één agendapunt open voordat de Open Raad met reces gaat.’ Hij draaide zich handenwrijvend en met een vettige glimlach om en maakte een buiging. ‘Laten we heer Bayaz bedanken, de Eerste van Magiërs, die met de wijsheid van zijn advies en de kracht van zijn Kunst de indringers heeft verdreven en de Unie heeft gered!’ Hij begon te klappen. De kreupele Glokta sloot zich bij hem aan, en toen hertog Orso. 

   Een dikke edele op de voorste rij sprong op. ‘Heer Bayaz!’ brulde hij terwijl hij zijn vette handen tegen elkaar aan sloeg. Weldra beefde de hele zaal van het tegenstribbelende applaus. Zelfs Heugen deed mee. En ook Isher, al had hij een uitdrukking op zijn gezicht alsof hij klapte bij zijn eigen begrafenis. Logen deed niet mee. Eigenlijk was hij een klein beetje misselijk omdat hij hier alleen al was. Hij zakte terug in zijn stoel en bleef fronsen. 

 

Jezal keek de hoogwaardigheidsbekleders van de Unie na terwijl ze ongelukkig de Spiegelzaal uit liepen. Grootse mannen. Isher, Barezin, Heugen en de rest. Mannen naar wie hij ooit met open mond had gekeken. Allemaal vernederd. Hij kon de glimlach amper van zijn gezicht houden toen ze allemaal machteloos gromden van onvrede. Hij voelde zich bijna echt een koning, tot hij zijn koningin in het oog kreeg.

   Terez en haar vader, groothertog Orso, waren bezig met wat eruitzag als een heftige ruzie, gevoerd in het expressieve Styriaans, aan beide zijden onderstreept met woeste handgebaren. Jezal zou opgelucht zijn geweest dat hij niet de enige was die ze kennelijk minachtte, als hij niet het vermoeden had dat hij het onderwerp van hun ruzie was. Hij hoorde een zacht geschraap achter zich en walgde enigszins toen hij het verwrongen gezicht van zijn nieuwe hoofdlector zag.

   ‘Majesteit.’ Glokta sprak zachtjes, alsof hij geheimen wilde bespreken, en hij keek fronsend naar Terez en haar vader. ‘Mag ik vragen… is alles goed tussen u en de koningin?’ Zijn stem werd nog zachter. ‘Ik begrijp dat u zelden in dezelfde kamer slaapt.’

   Jezal stond op het punt de kreupele een mep in zijn gezicht te geven voor zijn brutaliteit. Toen zag hij vanuit zijn ooghoeken dat Terez naar hem keek. Die blik van volkomen minachting die hem als haar echtgenoot regelmatig ten deel viel. Hij liet zijn schouders omlaag zakken. ‘Ze kan het amper verdragen om in hetzelfde land te zijn als ik, laat staan in hetzelfde bed. Dat wijf is een afgrijselijk kreng!’ grauwde hij, maar toen liet hij zijn hoofd zakken en staarde naar de grond. ‘Wat moet ik toch doen?’ 

   Glokta draaide zijn nek eerst de ene kant op en toen de andere, en Jezal onderdrukte een rilling toen hij een luide klik hoorde. ‘Laat mij met de koningin praten, Majesteit. Ik kan heel overredend zijn als ik wil. Ik begrijp uw moeilijkheden. Ik ben zelf ook pas getrouwd.’

   Jezal durfde zich nauwelijks in te denken wat voor monster dit monster als echtgenoot zou willen hebben. ‘Echt waar?’ vroeg hij met geveinsde belangstelling. ‘Wie is de gelukkige?’

   ‘Ik geloof dat u elkaar enigszins kent. Ardee heet ze. Ardee dan Glokta.’ De lippen van de kreupele gleden opzij en onthulden het misselijkmakende gat tussen zijn voortanden.

   ‘Maar toch zeker…’

   ‘De zus van mijn oude vriend Collem West, ja.’

   Jezal staarde hem sprakeloos aan.

   Glokta maakte een stramme buiging. ‘Dank u voor de felicitaties.’ Hij draaide zich om, strompelde naar de rand van het platform en begon de trap af te wankelen, zwaar leunend op zijn stok.

   Jezal kon zijn kille schok, zijn verpletterende teleurstelling en zijn volkomen afgrijzen amper verbergen. Hij kon zich niet indenken wat voor chantage dat schuifelende monster had gebruikt om haar in de val te lokken. Misschien was ze gewoon wanhopig geweest toen Jezal haar liet zitten. Misschien, nu haar broer ziek was, had ze nergens meer heen gekund. Laatst nog, in het ziekenhuis, had de aanblik van haar iets in hem beroerd, zoals vroeger. Hij had gedacht dat misschien op een dag, over een tijd… 

   Nu waren zelfs dat soort plezierige fantasieën de grond ingeboord. Ardee was getrouwd, en nog wel met een man van wie Jezal walgde. Een man die een zetel had in zijn eigen Gesloten Raad. Om het nog erger te maken was het een man aan wie hij in een moment van waanzin zojuist de volkomen leegte van zijn eigen huwelijk had bekend. Hij had zich zwak getoond, kwetsbaar, absurd. Hij vloekte bitter in zichzelf.

   Het scheen hem nu toe dat hij van Ardee had gehouden met een ondraaglijke hartstocht. Dat ze iets hadden gehad wat hij nooit meer zou krijgen. Hoe kon hij dat destijds niet hebben beseft? Hoe kon hij het allemaal hiervoor uit elkaar hebben laten vallen? Het droevige feit was, nam hij aan, dat liefde op zich bij lange na niet genoeg was.

 

Logen voelde een steek van teleurstelling toen hij de deur opende, en vlak daarop een lelijke vlaag van woede. De kamer was leeg, netjes en schoon alsof er nooit iemand had geslapen. Ferro was weg.

   Niks had zo uitgepakt als hij had gehoopt. Hij had het inmiddels moeten verwachten, misschien. Het was immers vroeger ook nooit zo geweest. En toch bleef hij maar tegen de wind in pissen. Hij was net een man met een te lage deur, maar in plaats van uit te zoeken hoe hij moest bukken bleef hij maar elke dag van zijn ellendige leven zijn kop stoten tegen de balk. Hij wilde medelijden met zichzelf hebben, maar hij wist dat hij niet beter verdiende. Een man kan niet doen wat hij allemaal had gedaan en dan hopen op een gelukkig einde.

   Hij beende de gang door, met zijn kaken op elkaar geklemd. Hij duwde de volgende deur open zonder aan te kloppen. De hoge vensters stonden open, zonlicht stroomde de luchtige kamer in, wandtapijten bewogen in de bries. Bayaz zat in een bewerkte stoel voor een ervan, met een theekop in zijn hand. Een kruiperige dienaar met een fluwelen jas schonk in vanuit een zilveren pot, met een dienblad en nog meer kommetjes op zijn gespreide hand gebalanceerd.

   ‘Ah, de koning van de Noordmannen!’ riep Bayaz. ‘Hoe gaat…’

   ‘Waar is Ferro?’

   ‘Weg. Ze had nogal een puinhoop achtergelaten, eigenlijk, maar ik heb opgeruimd, zoals ik zo vaak…’

   ‘Waarheen?’

   De magiër haalde zijn schouders op. ‘Naar het zuiden, denk ik zo. Wraak of zoiets, als ik zou moeten raden. Ze had het altijd over wraak. Een zeer slechtgehumeurde vrouw.’

   ‘Ze is veranderd.’

   ‘Grote gebeurtenissen, mijn vriend. Niemand van ons is nog helemaal hetzelfde. Wil je thee?’

   De bediende dartelde naar voren met een deinend zilveren dienblad. Logen greep hem bij zijn fluwelen jas en smeet hem door de kamer. Hij piepte toen hij tegen de muur knalde en languit op het tapijt viel, terwijl de kommetjes om hem heen kletterden.

   Bayaz trok zijn wenkbrauw op. ‘Een simpel “nee” was afdoende geweest.’

   ‘De pot op, ouwe rotzak.’

   De Eerste van Magiërs fronste zijn voorhoofd. ‘Nou, meester Negenvinger, je lijkt wel in een rotstemming vanochtend. Je bent nu koning, en je moet je niet meer zo laten beheersen door je basale hartstochten. Dat soort koningen houdt nooit stand. Je hebt nog steeds vijanden in het noorden. Calder en Flinter, die onrust stoken in de heuvels, ongetwijfeld. Beleefdheid moet worden beantwoord met beleefdheid, heb ik altijd gevonden. Je hebt me hulp geboden, en ik kan in ruil daarvoor ook hulp bieden.’

   ‘Zoals je bij Bethod hebt gedaan?’

   ‘Precies.’

   ‘Daar had hij lekker veel aan.’

   ‘Toen hij mijn hulp had, ging het hem voor de wind. Toen werd hij trots, en opstandig, en eiste dat dingen gingen zoals hij dat wilde. Zonder mijn hulp… Nou, de rest weet je.’

   ‘Bemoei je niet met mijn zaken, tovenaar.’ Logen liet zijn hand op het gevest van het zwaard van de Maker vallen. Als zwaarden een stem hebben, zoals de magiër hem een keer had verteld, dan uitte dit nu een grimmig dreigement.

   Maar Bayaz’ gezicht vertoonde slechts het geringste spoortje van ergernis. ‘Een minder man zou misschien van streek zijn. Heb ik je leven niet gekocht van Bethod? Heb ik je geen doel gegeven toen je niets had? Heb ik je niet meegenomen naar de rand van de wereld, je wonderen laten zien die maar weinig mensen hebben aanschouwd? Dit zijn slechte manieren. Zelfs het zwaard waarmee je me bedreigt was mijn geschenk aan jou. Ik had gehoopt dat we tot een…’

   ‘Nee.’

   ‘Ik begrijp het. Zelfs niet…’

   ‘We zijn klaar. Het lijkt erop dat ik nooit een beter mens zal worden, maar ik kan proberen geen slechter mens te zijn. Dat kan ik in ieder geval proberen.’

   Bayaz kneep zijn ogen samen. ‘Nou, meester Negenvinger, je verbaast me tot aan het eind. Ik dacht dat je een moedig maar ingetogen man was, een berekenende, maar toch een meelevende man. En ik dacht dat je bovenal een realistisch man was. Maar de Noordmannen hebben altijd al de neiging gehad tot nukkigheid. Ik zie nu een obstinate kant en een destructief temperament in je. Ik zie eindelijk de Bloedige Negen.’

   ‘Het doet me deugd je teleur te stellen. Kennelijk hebben we elkaar helemaal verkeerd beoordeeld. Ik had jou aangezien voor een groot man. Nu besef ik mijn vergissing.’ Logen schudde langzaam zijn hoofd. ‘Wat heb je hier gedaan?’

   ‘Wat ik heb gedaan?’ Bayaz snoof een ongelovige lach. ‘Ik heb drie pure disciplines van magie gecombineerd en een nieuwe gesmeed! Kennelijk begrijp je die prestatie niet, meester Negenvinger, maar dat vergeef ik je. Ik besef dat boekenkennis nooit je sterkste kant is geweest. Zoiets is al niet meer overwogen sinds voor de Oude Tijd, toen Euz zijn geschenken over zijn zoons verdeelde.’ Bayaz zuchtte. ‘Niemand zal mijn grootste prestatie op waarde schatten, schijnbaar. Niemand behalve Khalul, misschien, en het is onwaarschijnlijk dat hij me zal feliciteren. Dergelijke macht was al niet meer in de Cirkel van de Wereld ontketend sinds… sinds…’

   ‘Sinds Glustrod zichzelf vernietigde, en tegelijk ook Aulcus?’

   De magiër trok zijn wenkbrauwen op. ‘Nu je het zegt.’

   ‘En de resultaten zijn ongeveer hetzelfde, heb ik het idee, behalve dat jij een iets minder achteloze slachting hebt aangericht en een kleiner deel van een kleinere stad hebt verwoest in kortere tijd. Wat is verder het verschil tussen jou en hem?’

   ‘Ik dacht dat dat volkomen duidelijk was.’ Bayaz tilde zijn theekom op en keek mild over de rand. ‘Glustrod verloor.’

   Logen bleef daar een hele tijd over staan nadenken. Toen draaide hij zich om en beende de kamer uit, terwijl de dienaar voor hem achteruitdeinsde. De gang in, waar zijn voetstappen weerkaatsten tegen het vergulde plafond en Bethods zware ketting om zijn schouders rammelde als gelach in zijn oor.

   Hij had die meedogenloze ouwe smeerlap misschien te vriend moeten houden. De kans bestond dat Logen zijn hulp nodig zou hebben zoals het er waarschijnlijk voor stond in het noorden, zodra hij terug was. Hij had waarschijnlijk die stinkende pis moeten drinken die hij thee noemde en moeten glimlachen alsof het honing was. Hij had waarschijnlijk moeten lachen en Bayaz oude vriend moeten noemen, zodat hij terug kon kruipen naar de Grote Noordelijke Bibliotheek als het akelig werd. Dat zou de slimme aanpak zijn geweest. Dat zou realistisch zijn geweest. Maar het was net zoals Logens vader altijd zei… 

   Hij was nooit zo realistisch geweest.