Voorbereid op het ergste

 

 

 

 

Glokta zat in zijn eetkamer, starend naar de tafel terwijl hij met één hand over zijn pijnlijke bovenbeen wreef. Met de andere roerde hij verstrooid door het fortuin aan edelstenen dat op het zwartleren etui uitgespreid lag.

   Waarom doe ik dit? Waarom blijf ik hier en stel ik vragen? Ik zou met het volgende tij kunnen vertrekken, en niemand zou me missen. Misschien een reis langs de mooie steden van Styria? Een cruise rond de Duizend Eilanden? Eindelijk naar het verre Thond, of het afgelegen Suljuk, om mijn vergroeide dagen in vrede te slijten onder een volk dat geen woord verstaat van wat ik zeg? Niemand kwaad doen? Geen geheimen hoeven bewaren? Niet meer geven om onschuld of schuld, waarheid of leugens, dan die stukken steen. 

   De edelstenen twinkelden in het kaarslicht, klikten tegen elkaar, kietelden tegen zijn vingers terwijl hij ze eerst de ene en dan weer de andere kant op schoof. Maar Zijne Eminentie zou huilen om mijn plotselinge verdwijning. En, zo stel ik me voor, het bankiershuis Valint en Balk ook. Zou ik ergens in de hele wijde Cirkel van de Wereld veilig zijn voor de tranen van mijn machtige meesters? En waarom? Zodat ik de hele lange dag op mijn kreupele reet kan zitten wachten tot de huurmoordenaars komen? Zodat ik in bed kan liggen, met pijn, en denken aan alles wat ik ben kwijtgeraakt? 

   Hij keek fronsend naar de stenen: schoon, hard en mooi. Ik heb lang geleden mijn keuzes al gemaakt. Toen ik het geld van Valint en Balk aannam. Toen ik de ambtsring kuste. Voor de gevangenis van de keizer al, toen ik over de brug reed, ervan overtuigd dat alleen de geweldige Sand dan Glokta de wereld kon redden… 

   Er galmde een luid geklop door de kamer en Glokta’s hoofd kwam met een ruk naar boven, zijn tandeloze mond open. Zolang het de hoofdlector maar niet is… 

   ‘Doe open, in naam van Zijne Eminentie!’

   Hij grimaste bij een spastische trek in zijn rug toen hij zich uit zijn stoel werkte en de stenen bij elkaar griste. Glinsterende handenvol, van onschatbare waarde. Het zweet stond op zijn voorhoofd.

   Stel dat de hoofdlector mijn schatkistje zou ontdekken? Hij giechelde in zichzelf terwijl hij het leren etui greep. Ik was van plan het te vertellen, echt waar, maar het leek nooit helemaal het juiste moment. Het stelt immers ook niet zo veel voor, niet meer dan een koninkrijk. Zijn vingers struikelden over de edelstenen en in zijn haast schoot hij er een weg, die fonkelend met een scherp klik, klik op de vloer belandde. 

   Nog meer geklop, luider deze keer, en het zware slot trilde van de kracht ervan. ‘Doe open!’

   ‘Ik kom al!’ Hij liet zich met een kreun op zijn knieën zakken, speurend langs de vloer terwijl zijn nek brandde van de pijn. Hij zag hem: een platte groene steen op de planken, fel glanzend in het licht van het vuur.

   Hebbes, rotzak! Hij griste hem van de grond, trok zich aan de rand van de tafel op, vouwde het etui op, één, twee keer. Geen tijd om het te verstoppen. Hij duwde het onder zijn hemd, helemaal omlaag achter zijn riem, toen greep hij zijn stok en hinkte naar de voordeur, vegend over zijn bezwete gezicht, trekkend aan zijn kleding om nog enigszins netjes voor de dag te komen. 

   ‘Ik kom al! Je hoeft niet…’

   Vier reusachtige practici persten zich langs hem heen zijn appartement in, en ze duwden hem bijna omver. Achter hen, in de gang voor de deur, stond Zijne Eminentie de hoofdlector, woest fronsend, met nog twee enorme practici achter zich. Een vreemd tijdstip voor zo’n eervol bezoek. Glokta hoorde de vier mannen door zijn appartement stampen, deuren opengooien, kasten opentrekken. Let maar niet op mij, heren, doe maar alsof u thuis bent. Even later marcheerden ze weer terug. 

   ‘Niks,’ gromde een van hen achter zijn masker.

   ‘Hmm,’ sneerde Sult, die soepel over de drempel stapte en met een minachtende frons om zich heen staarde. Mijn nieuwe onderkomen is kennelijk amper indrukwekkender dan het oude. Zijn zes practici namen positie in tegen de muren van Glokta’s eetkamer, met hun armen over elkaar geslagen, en keken toe. Een heleboel ontzettend grote mannen om een kleine kreupele in de gaten te houden. 

   Sults schoenen klikten luid op de vloer terwijl hij met uitpuilende blauwe ogen en een woeste frons op zijn gezicht heen en weer beende. Je hoeft geen meesterlijk mensenkenner te zijn om te zien dat hij geen gelukkig man is. Zou een van mijn akelige geheimpjes onder zijn aandacht zijn gekomen? Een van mijn kleine ongehoorzaamheden? Glokta voelde een zweterige rilling langs zijn vergroeide rug omhoogkomen. De niet-executie van magister Eider misschien? Mijn overeenkomst met practicus Vitari om niet de hele waarheid te vertellen? De hoek van het leren etui groef zachtjes in zijn ribben toen hij van houding veranderde. Of misschien enkel de kleine kwestie van het grote fortuin waarmee ik ben gekocht door een zeer verdacht bankiershuis? 

   Plotseling kwam er een beeld in Glokta’s geest op van het etui dat opensprong achter zijn riem, waardoor edelstenen uit zijn broekspijp rolden in een lawine van onschatbare waarde terwijl de hoofdlector en zijn practici in stomme verbazing toekeken. Ik vraag me af hoe ik zou proberen dat uit te leggen. Hij moest oppassen dat hij niet ging giechelen bij de gedachte. 

   ‘Die smeerlap van een Bayaz!’ grauwde Sult terwijl hij zijn wit gehandschoende handen tot trillende vuisten balde.

   Glokta voelde zich een heel klein beetje ontspannen. Ik ben dus niet het probleem. Nog niet, althans. ‘Bayaz?’ 

   ‘Die kale leugenaar, die grijnzende charlatan, die ouwe nepperd! Hij heeft de Gesloten Raad gestolen!’ Houd de dief! ‘Hij heeft gezorgd dat die worm van een Luthar ons de wet voorschrijft! Jij zei dat hij een kwezelige niemendal was!’ Ik zei dat hij vroeger een laffe niemendal was, en jij negeerde me. ‘Die vervloekte jonge hond blijkt tanden te hebben, en hij is niet bang om ze te gebruiken, en die Eerste van de verrekte Magiërs houdt hem aan de riem! Hij lacht ons uit! Hij lacht mij uit! Mij!’ schreeuwde Sult, wijzend naar zijn eigen borst met een gebogen vinger. 

   ‘Ik…’

   ‘De pot op met je uitvluchten, Glokta! Ik verzuip in een zee van uitvluchten, verdomme, en ik heb informatie nodig! Ik heb oplossingen nodig! Ik moet meer over die leugenaar weten!’

   Dan maakt dit misschien indruk op je. ‘Ik heb in feite al de vrijheid genomen om enkele stappen in die richting te ondernemen.’ 

   ‘Wat voor stappen?’

   ‘Ik heb zijn navigator weten te onderscheppen,’ zei Glokta met een heel flauw glimlachje.

   ‘De navigator?’ Sult leek nog niet onder de indruk. ‘En wat heeft die sterrenstarende imbeciel je verteld?’

   Glokta zweeg even. ‘Dat hij door het Oude Keizerrijk naar de rand van de wereld is gereisd, samen met Bayaz en onze nieuwe koning voordat hij werd gekroond.’ Hij zocht naar woorden die zouden passen in Sults denkwereld van logica, redenen en passende verklaringen. ‘Dat ze zochten naar… een relikwie uit de Oude Tijd…’

   ‘Relikwieën?’ vroeg Sult met een nog diepere frons. ‘Oude Tijd?’

   Glokta slikte. ‘Inderdaad, maar ze hebben het niet gevonden…’

   ‘Dus nu weten we een van de duizend dingen die Bayaz níét heeft gedaan? Bah!’ Sult hakte woest met zijn hand door de lucht. ‘Hij is niemand, en hij heeft je minder dan niks verteld! Nog meer van je stomme mythen en onzin!’

   ‘Natuurlijk, Eminentie,’ mompelde Glokta. Sommige mensen zijn echt nooit tevreden. 

   Sult keek fronsend neer op het spelbord dat onder het raam stond, met zijn wit gehandschoende hand zwevend boven de stukken alsof hij een zet wilde doen. ‘Ik ben de tel kwijtgeraakt van hoe vaak je me hebt teleurgesteld, maar ik zal je nog één kans geven om je te verbeteren. Doe nog wat meer onderzoek naar die Eerste van Magiërs. Zoek een of andere zwakke plek, een of ander wapen dat we tegen hem kunnen gebruiken. Hij is een ziekte, en we moeten hem eruit branden.’ Hij porde kwaad tegen een van de witte stukken. ‘Ik wil hem vernietigd hebben! Ik wil dat het afgelopen is met hem! Ik wil hem geketend in het Huis van Vragen hebben!’

   Glokta slikte. ‘Eminentie, Bayaz zit verschanst in het paleis, ver buiten mijn bereik… zijn protegé is nu onze koning…’ Deels dankzij onze eigen wanhopige inspanningen. Glokta grimaste bijna, maar hij kon zich er niet van weerhouden de vraag te stellen. ‘Hoe moet ik dat doen?’ 

   ‘Hoe?’ krijste Sult. ‘Hoe, jij kreupele worm?’ Hij veegde woest met zijn hand over het spelbord en smeet de stukken stuiterend op de vloer. En wie moet zich straks bukken om ze op te rapen? De zes practici maakten zich los van de muren en stapten dreigend de kamer in, alsof ze werden bestuurd door de toon van de stem van de hoofdlector. ‘Als ik zelf elk detail wilde regelen, had ik jouw waardeloze diensten niet nodig! Ga op pad en doe het, kromme slak!’ 

   ‘Uwe Eminentie is te vriendelijk,’ mompelde Glokta, die nederig zijn hoofd boog. Maar zelfs de laagste hond moet af en toe achter de oren worden gekrabd, anders vliegt hij zijn baas misschien een keer naar de strot 

   ‘En verdiep je ook in zijn verhaal als je toch bezig bent.’

   ‘Verhaal, hoofdlector?’

   ‘Dat sprookje over Carmee dan Roth!’ Sults ogen werden nog kleiner en harde rimpels sneden door de brug van zijn neus. ‘Als we de riem niet zelf in de hand kunnen nemen, moet de hond worden afgemaakt, begrepen?’

   Glokta voelde zijn oog trillen, ondanks zijn inspanningen om het stil te houden. We zoeken een manier om een abrupt einde te maken aan het bewind van koning Jezal. Gevaarlijk. Als de Unie een schip is, is het net uit een storm gekomen en maakt het ernstig slagzij. We zijn al één kapitein kwijt. Als we de volgende nu alweer vervangen, kan het schip helemaal in stukken breken. Dan zwemmen we allemaal in diep, koud, onbekend water. Wie heeft er zin in een burgeroorlog, jongens? Hij keek fronsend naar de spelstukken die over de grond verspreid lagen. Maar Zijne Eminentie heeft gesproken. Wat zei Shickel ook alweer? Als je meester je een taak geeft, doe je je best erop. Zelfs als het een duistere taak is. En sommigen van ons zijn alleen maar geschikt voor duister werk 

   ‘Carmee dan Roth en haar bastaard. Ik zal de waarheid achterhalen, Eminentie, u kunt op me rekenen.’

   Sults sneer krulde naar nog grotere hoogten van minachting. ‘Was dat maar waar!’

 

Het was druk in het Huis van Vragen, zo op een doordeweekse avond. Glokta zag niemand terwijl hij door de gang strompelde, met zijn weinige tanden in zijn lip gedrukt en zijn hand strak om het handvat van zijn stok geklemd, glibberig van het zweet. Hij zag niemand, maar hij hoorde ze.

   Stemmen borrelden op achter de met ijzer beslagen deuren. Zacht en indringend. De vragenstellers. Schril en wanhopig. De beantwoorders. Af en toe een gil, of een gejank van pijn dat de stilte doorbrak. Die behoeven nauwelijks uitleg. Severard leunde tegen de vuile muur, met zijn voet omhoog tegen het pleisterwerk terwijl hij toonloos floot achter zijn masker. 

   ‘Wat is er loos?’ vroeg Glokta.

   ‘Een paar mensen van heer Brock waren dronken en werden luidruchtig. Vijftig stuks, en ze hebben een behoorlijke rotzooi gemaakt nabij de Vier Hoeken. Klagend over rechten, jammerend over dat het volk was misleid, zeurend dat Brock koning had moeten worden. Zij noemden het een demonstratie. Wij noemen het verraad.’

   ‘Verraad, hè?’ De definitie daarvan is berucht flexibel. ‘Pik er een paar leiders uit en laat wat papieren ondertekenen. Angland is weer in handen van de Unie. Hoog tijd dat we het vullen met verraders.’ 

   ‘Zijn ze al mee bezig. Anders nog iets?’

   ‘O, natuurlijk.’ Messen jongleren. Eén komt omlaag, twee gaan er omhoog. Altijd weer meer messen die door de lucht tuimelen, en elk ervan met een dodelijk scherpe rand. ‘Ik heb vandaag een bezoekje van Zijne Eminentie gehad. Het was kort, maar naar mijn smaak toch nog te lang.’ 

   ‘Werk voor ons?’

   ‘Niets wat je rijk zal maken, als je daar soms op hoopte.’

   ‘Ik hoop altijd. Ik ben wat je een optimist zou kunnen noemen.’

   ‘Heb jij even geluk.’ Ik neig meer de andere kant op. Glokta haalde diep adem en blies die in een lange zucht uit. ‘De Eerste van Magiërs en zijn koene kameraden.’ 

   ‘Alweer?’

   ‘Zijne Eminentie wil informatie.’

   ‘Maar die Bayaz. Is hij geen vriendjes met onze nieuwe koning?’

   Glokta trok een wenkbrauw op toen er een gedempte brul van pijn door de gang galmde. Vriendjes? Hij had hem net zo goed zelf uit de klei kunnen trekken. ‘Daarom moeten we onze ogen op hem gericht houden, practicus Severard. Voor zijn eigen bestwil. Machtige mannen hebben machtige vijanden, en machtige vrienden.’ 

   ‘Denkt u dat die navigator nog meer weet?’

   ‘Niets waar we wat aan hebben.’

   ‘Jammer. Ik begon eraan gewend te raken die kleine smeerlap bij ons te hebben. Hij vertelt een schitterend verhaal over een enorme vis.’

   Glokta zoog op zijn tandvlees. ‘Laat hem nog maar even zitten waar hij zit. Misschien stelt practicus Vorst prijs op zijn grootse verhalen.’ Vorst heeft namelijk gevoel voor humor. 

   ‘Als de navigator niet van nut is, wie zetten we dan onder druk?’

   Ja, wie eigenlijk? Negenvinger is weg. Bayaz zelf zit veilig in het paleis, en zijn leerling wijkt amper van zijn zijde. De vroegere Jezal dan Luthar, moeten we toegeven, is nu ver buiten ons bereik… ‘Hoe zit het met die vrouw?’ 

   Severard keek op. ‘Wat, die bruine teef?’

   ‘Die is toch nog in de stad?’

   ‘Voor zover ik weet wel.’

   ‘Volg haar dan en zoek uit wat ze uitvreet.’

   De practicus zweeg even. ‘Moet dat?’

   ‘Wat? Ben je bang?’

   Severard tilde zijn masker op en krabde eronder. ‘Ik kan mensen bedenken die ik liever zou schaduwen.’

   ‘Het leven is een aaneenschakeling van dingen die we liever niet zouden doen.’ Glokta keek links en rechts de gang in om te controleren of er verder niemand was. ‘We moeten ook een paar vragen stellen over Carmee dan Roth, de veronderstelde moeder van onze huidige koning.’

   ‘Wat voor vragen?’

   Hij boog zich naar Severard toe en siste hem in zijn oor. ‘Vragen zoals: heeft ze echt een kind gekregen voordat ze overleed? Was dat kind werkelijk een vrucht van de overactieve lendenen van koning Guslav? Is dat kind werkelijk dezelfde man die nu op de troon zit? Je weet wel, dat soort vragen.’ Vragen die ons een heleboel problemen kunnen opleveren. Vragen die sommige mensen verraad zouden noemen. De definitie daarvan is immers berucht flexibel. 

   Severards masker zag er nog net zo uit als altijd, maar de rest van zijn gezicht stond beslist bezorgd. ‘Weet u zeker dat we daarin moeten gaan graven?’

   ‘Waarom vraag je de hoofdlector niet of hij het zeker weet? Hij leek in ieder geval zeker. Laat Vorst je helpen als je er moeite mee hebt.’

   ‘Maar… wat zoeken we? Hoe moeten we…?’

   ‘Hoe?’ snauwde Glokta. ‘Als ik elk detail zelf wilde regelen, had ik geen behoefte aan jouw diensten. Ga op pad en regel het!’

 

Toen Glokta nog jong en knap was, snel en veelbelovend, bewonderd en benijd, bracht hij veel tijd door in de taveernes van Adua. Hoewel ik me niet kan herinneren ooit zo diep te zijn gezonken, zelfs in mijn duisterste stemmingen. 

   Hij voelde zich er nu meer op zijn plaats terwijl hij tussen de gasten door hobbelde. Het was hier de norm om kreupel te zijn, en hij had meer tanden dan gemiddeld. Bijna iedereen had lelijke littekens of ernstige verwondingen, zweren of wratten waar een pad van zou blozen. Er waren mannen met een gezicht zo ruw als het vel op een kom oude havermout. Mannen die erger trilden dan bladeren in een orkaan en stonken naar pis van een week oud. Mannen die eruitzagen alsof ze de keel van een kind zouden afsnijden alleen om hun mes scherp te houden. Een dronken hoer hing tegen een paal in een houding die zelfs de wanhopigste matroos niet zou opwinden. Dezelfde walm van verschaald bier en moedeloosheid, zuur zweet en voortijdige dood die ik me herinner van de plaatsen van mijn ergste uitspattingen. Maar dan sterker. 

   Er waren wat afzonderlijke nissen achter in de stinkende gelagkamer, met hoge plafonds, vol ellendige schaduwen en nog ellendiger zatlappen. En wie zou je kunnen verwachten aan te treffen in een dergelijke omgeving? Glokta kwam schuifelend tot stilstand bij de laatste nis. 

   ‘Nou, nou, nou. Nooit gedacht dat ik jou nog levend terug zou zien.’

   Nicomo Cosca zag er nog slechter uit dan toen Glokta hem voor het eerst zag, als dat al mogelijk was. Hij hing onderuitgezakt tegen de slijmerige muur, met bungelende handen, zijn hoofd opzij gezakt, zijn ogen amper open terwijl hij toekeek hoe Glokta zich gepijnigd in een stoel tegenover hem liet zakken. Zijn huid was zepig bleek in het flakkerende licht van het enkele magere kaarsvlammetje, hij had donkere wallen onder zijn ogen, donkere schaduwen over zijn ingevallen, puntige gezicht. De uitslag in zijn nek was vuriger geworden en had zich over de zijkant van zijn wang verspreid, als klimop tegen een ruïne. Met nog een klein beetje meer inspanning zou hij er bijna net zo ziek uitzien als ik. 

   ‘Superieur Glokta,’ hijgde hij met een stem zo ruw als boombast. ‘Ik ben dolblij dat u mijn boodschap hebt ontvangen. Wat een eer om onze kennismaking te hernieuwen, hoe onwaarschijnlijk ook. Uw meesters hebben uw inspanningen in het zuiden dus niet beloond met een doorgesneden keel, hè?’

   ‘Ik was even verbaasd als jij, maar nee.’ Hoewel er nog meer dan genoeg tijd is. ‘Hoe ging het in Dagoska, na mijn vertrek?’ 

   De Styriaan blies zijn holle wangen op. ‘Dagoska was een puinhoop, als u het weten wilt. Heel veel doden. Heel veel in de boeien geslagen als slaven. Dat gebeurt er als de Gurken langskomen, hè? Goede mannen met wie het slecht afloopt, en met de slechte mannen ging het al weinig beter. Een slecht einde voor iedereen. Uw vriend generaal Vissbruck behoorde daartoe.’

   ‘Ik heb gehoord dat hij zich de keel heeft doorgesneden.’ Onder luidruchtige aanmoedigingen van het publiek. ‘Hoe ben jij ontkomen?’ 

   De hoek van Cosca’s mond kwam omhoog, alsof hij wel wilde lachen maar er de fut niet voor had. ‘Ik heb me vermomd als keukenmeid en me naar buiten geneukt.’

   ‘Ingenieus.’ Maar een veel waarschijnlijker scenario is dat jij de poort hebt opengezet voor de Gurken, in ruil voor je vrijheid. Ik vraag me af of ik hetzelfde zou hebben gedaan als ik in jouw schoenen had gestaan. Waarschijnlijk wel. ‘En wat een geluk voor ons beiden.’ 

   ‘Ze zeggen dat het geluk een vrouw is. Ze wordt aangetrokken tot diegenen die haar het minst verdienen.’

   ‘Misschien wel.’ Hoewel ik het niet verdien en bovendien geen geluk heb. ‘Het is beslist een gelukkig toeval dat jij op dit moment in Adua bent. De toestand is… onrustig.’ 

   Glokta hoorde een piepend, krassend geluid, en een grote rat schoot onder zijn stoel vandaan en bleef even in het volle zicht zitten. Cosca graaide onhandig onder zijn gevlekte jas. Toen zijn hand weer tevoorschijn kwam, zat er een werpmes in, dat fonkelend door de lucht vloog. Het belandde trillend in de planken, een goede stap of twee bij het doelwit vandaan. De rat bleef nog even zitten als om blijk te geven van zijn minachting, schoot toen tussen de stoelpoten en de versleten laarzen van de klanten door en verdween.

   Cosca zoog op zijn gevlekte tanden toen hij de nis uit glipte om zijn mes te pakken. ‘Vroeger was ik een ster met mijn werpmessen, weet u.’

   ‘Mooie vrouwen hingen vroeger aan mijn lippen.’ Glokta zoog op zijn tandvlees. ‘De tijden veranderen.’

   ‘Dat heb ik ook gehoord. Allerlei soorten veranderingen. Nieuwe heersers betekenen nieuwe zorgen. Zorgen betekenen werk voor mensen in mijn vakgebied.’

   ‘Het kan zijn dat ik behoefte heb aan jouw specifieke talenten, binnenkort.’

   ‘Ik kan niet zeggen dat ik u zou weigeren.’ Cosca kantelde zijn fles en stak zijn tong in de hals om er het laatste beetje vocht uit te likken. ‘Mijn beurs is leeg als een droge put. Zo leeg, in feite, dat ik niet eens een beurs heb.’

   Daar kan ik in ieder geval wel assistentie bieden. Glokta controleerde of er niemand naar hen keek en gooide iets over de tafel. Het kwam stuiterend, klikkend en draaiend voor Cosca tot stilstand. De huurling pakte het tussen wijsvinger en duim op, hield het bij de kaarsvlam en staarde ernaar met een bloeddoorlopen oog. ‘Dit lijkt wel een diamant.’ 

   ‘Je bent aangenomen. Ik denk dat je wel een paar gelijkgestemde mannen kunt vinden om je te assisteren. Een paar betrouwbare mannen, die niet praten en geen vragen stellen. Een paar goeie mannen om je bij te staan.’

   ‘Een paar slechte mannen, bedoelt u?’

   Glokta grijnsde en onthulde de spleten tussen zijn tanden. ‘Nou, ik neem aan dat dat er helemaal van afhangt of je de werkgever of de klus bent.’

   ‘Dat geloof ik ook.’ Cosca liet de lege fles op de kromme vloerplanken vallen. ‘En wat is de klus, superieur?’

   ‘Voorlopig alleen maar wachten en uit het zicht blijven.’ Hij boog zich met een grimas uit de nis en knipte met zijn vingers naar een norse dienster. ‘Nog een fles van wat mijn vriend drinkt!’

   ‘En dan?’

   ‘We kunnen vast wel iets voor je vinden.’ Hij schoof gepijnigd naar voren in zijn stoel en fluisterde: ‘Tussen ons, ik heb het gerucht gehoord dat de Gurken eraan komen.’

   Cosca grimaste. ‘Zij weer? Moet dat? Die rotzakken spelen niet volgens de regels. God, en rechtschapenheid, en geloof.’ Hij huiverde. ‘Ik word er zenuwachtig van.’

   ‘Nou, wie er ook op de deur bonst, ik ben ervan overtuigd dat ik een heldhaftige laatste strijd kan organiseren, hoe klein de kans ook is, zonder hoop op versterking.’ Ik heb immers geen gebrek aan vijanden. 

   De ogen van de huurling glinsterden toen het meisje met een bons een volle fles op de kromme tafel voor hem zette. ‘Ah, hopeloze zaken. Die heb ik het liefst.’