De Eerste Wet
Ferro zat naar haar hand te staren. De hand die het Zaad had vastgehouden. Hij zag er nog net zo uit als vroeger, maar hij voelde anders. Koud, nog steeds. Heel koud. Ze had er dekens omheen gewikkeld. Ze had hem in warm water gestopt. Ze had hem bij het vuur gehouden, zo dichtbij dat ze zich had gebrand.
Niks hielp.
‘Ferro…’ Een fluistering, zo zacht dat het bijna de wind om het raamkozijn had kunnen zijn.
Ze kwam met een ruk overeind, een mes in haar vuist geklemd. Ze staarde in de hoeken van haar kamer. Allemaal leeg. Ze bukte en keek onder het bed, onder de hoge kast. Ze trok de gordijnen opzij. Niemand. Ze had geweten dat er niemand zou zijn.
Maar toch bleef ze ze horen.
Een gebons op de deur en ze draaide zich weer abrupt om, terwijl haar adem tussen haar tanden door siste. Weer een droom? Weer een geest? Er werd nog eens geklopt.
‘Binnen,’ gromde ze.
De deur ging open. Bayaz. Hij keek met een opgetrokken wenkbrauw naar haar mes. ‘Je bent veel te gek op messen, Ferro. Je hebt hier geen vijanden.’
Ze loerde met samengeknepen ogen naar de magiër. Ze was daar nog niet zo zeker van. ‘Wat is er gebeurd, in de wind?’
‘Wat er is gebeurd?’ Bayaz haalde zijn schouders op. ‘We hebben gewonnen.’
‘Wat waren die vormen? Die schaduwen?’
‘Ik heb niets gezien, behalve Mamun en zijn Honderd Woorden die de straf kregen die ze verdienden.’
‘Heb je geen stemmen gehoord?’
‘Boven het gedonder van onze overwinning uit? Ik heb niks gehoord.’
‘Ik wel.’ Ferro liet het mes zakken en stak het achter haar riem. Ze strekte de vingers van haar hand; hetzelfde, maar toch veranderd. ‘Ik hoor ze nog steeds.’
‘En wat zeggen ze tegen je, Ferro?’
‘Ze hebben het over sloten, en poorten, en deuren, en over het openmaken ervan. Ze hebben het altijd maar over het openmaken ervan. Ze vragen naar het Zaad. Waar is het?’
‘Veilig.’ Bayaz keek haar vlak aan. ‘Als je echt de schepsels van de Overzijde hoort, denk er dan aan dat ze uit leugens bestaan.’
‘Dan zijn ze niet de enigen. Ze vragen me om de Eerste Wet te schenden. Net zoals jij hebt gedaan.’
‘Dat is voor meerdere uitleg vatbaar.’ Bayaz had een trotse trek om zijn mondhoek. Alsof hij iets schitterends had gepresteerd. ‘Ik heb Glustrods disciplines getemperd met de technieken van de Meestermaker, en het Zaad als energiebron voor mijn Kunst gebruikt. De resultaten waren…’ Hij haalde diep en tevreden adem. ‘Nou, je was erbij. Het was bovenal een overwinning van de wil.’
‘Je hebt met de zegels geprutst. Je hebt de wereld in gevaar gebracht. De Vertellers van Geheimen…’
‘De Eerste Wet is een paradox. Telkens als je iets verandert, leen je van de wereld hieronder, en er zijn altijd risico’s. Als ik al een grens heb overschreden, was het alleen maar een schaalgrens. De wereld is toch veilig? Ik ga me niet verontschuldigen voor de ambitie van mijn visie.’
‘Ze begraven mannen, en vrouwen, en kinderen, in kuilen voor honderd lijken. Net als in Aulcus. Die ziekte… die komt door wat wij hebben gedaan. Is dat dan ambitie? De grootte van de graven?’
Bayaz gaf een achteloze ruk met zijn hoofd. ‘Een onverwacht neveneffect. De prijs van de overwinning, vrees ik, is nu hetzelfde als in de Oude Tijd, en dat zal altijd zo blijven.’ Hij pinde haar vast met zijn oog, en er lag dreiging in. Uitdaging. ‘Maar als ik de Eerste Wet heb geschonden, wat dan? In welke rechtszaal wil je me laten beoordelen? Door welke jury? Wil je Tolomei uit de duisternis bevrijden om te getuigen? Wil je Zacharus opzoeken om de aanklacht voor te lezen? Wil je Cawneil meesleuren van de rand van de wereld om het oordeel uit te spreken? Wil je de grote Juvens uit het land van de doden halen om het vonnis voor te lezen? Ik denk het niet. Ik ben de Eerste van Magiërs. Ik vertegenwoordig het hoogste gezag en ik zeg… dat ik rechtschapen ben.’
‘Jij? Nee.’
‘Ja, Ferro. Macht maakt alles goed. Dat is mijn eerste wet, en mijn laatste. Dat is de enige wet die ik erken.’
‘Zacharus had me gewaarschuwd,’ mompelde ze, denkend aan de eindeloze vlakte, de oude man met zijn wilde ogen en zijn rondcirkelende vogels. ‘Hij zei dat ik moest wegrennen en nooit meer moest blijven staan. Ik had naar hem moeten luisteren.’
‘Naar die opgeblazen blaaskaak van zelfingenomenheid?’ Bayaz snoof. ‘Misschien had je dat inderdaad moeten doen, maar dat schip is uitgezeild. Je hebt het blijmoedig staan uitzwaaien op de oever, en besloot in plaats daarvan je woede te voeden. Gelukkig maar dat je dat deed. Laten we niet doen alsof ik je heb misleid. Je wist dat we over duistere paden zouden lopen.’
‘Ik had niet verwacht…’ ze balde haar ijzige vingers tot een trillende vuist. ‘Dit had ik niet verwacht.’
‘Wat dan wel? Ik moet zeggen dat ik dacht dat je taaier was. Laten we het filosoferen overlaten aan lieden met meer tijd en minder schulden te innen. Schuldgevoel, spijt en rechtschapenheid? Het is net alsof ik met de grote koning Jezal sta te praten. En wie heeft daar het geduld voor?’ Hij draaide zich om naar de deur. ‘Je kunt beter bij me in de buurt blijven. Misschien zal Khalul mettertijd nieuwe agenten sturen. Dan zal ik je talenten weer nodig hebben.’
Ze snoof. ‘En tot die tijd? Hier blijven zitten met de schaduwen als gezelschap?’
‘Tot die tijd moet je glimlachen, Ferro, als je nog weet hoe dat moet.’ Bayaz liet zijn witte grijns fonkelen. ‘Je hebt je wraak gekregen.’
De wind raasde om haar heen, ruiste om haar heen, vol schaduwen. Ze knielde achter in een krijsende tunnel die naar de hemel zelf leidde. De wereld was dun en broos als een glasplaat, klaar om te barsten. Daarachter een bodemloze leegte, gevuld met stemmen.
‘Laat ons erin…’
‘Nee!’ Ze worstelde zich vrij en omhoog, stond hijgend op de vloer naast haar bed, met al haar spieren gespannen. Maar er was niemand om tegen te vechten. Weer niets dan een droom.
Haar eigen schuld omdat ze in slaap was gevallen.
Een lange streep maanlicht strekte zich over de tegels naar haar uit. Het raam aan het uiteinde ervan stond op een kier, en een koude nachtbries kwam binnen en verkilde haar vochtige, bezwete huid. Ze liep er fronsend naartoe, deed het dicht en schoof de grendel ervoor. Ze draaide zich om.
Een gestalte stond in de diepe schaduwen bij de deur. Een gestalte met één arm, gehuld in lompen. De paar stukken pantser die nog aan hem vastgegespt zaten waren geschramd en gedeukt. Zijn gezicht was een stoffige ruïne, met gescheurde huid die in flarden van wit bot hing, maar toch herkende Ferro hem.
Mamun.
‘We ontmoeten elkaar weer, duivelsbloed.’ Zijn droge stem ruiste als oud papier.
‘Ik droom,’ snauwde ze.
‘Dat zou je wel willen.’ Hij stak in een ademloze oogwenk de kamer over. Zijn ene hand sloot zich om haar keel als een slot dat dichtklapte. ‘Ik heb me met een handvol zand tegelijk uit die puinhopen moeten graven, en nu heb ik honger.’ Zijn droge adem kriebelde in haar gezicht. ‘Ik zal een nieuwe arm maken van jouw vlees, en daarmee zal ik Bayaz neerslaan en wraak nemen voor de grote Juvens. De Profeet heeft het gezien, en ik zal zijn visioen in realiteit omzetten.’ Hij tilde haar moeiteloos op, drukte haar rug tegen de muur, en haar hielen trappelden tegen de lambrisering.
De hand kneep. Haar borst zwoegde, maar er stroomde geen adem door haar hals. Ze prutste aan de vingers, scheurde erin met haar nagels, maar ze waren van ijzer, van steen, strak als de kraag van een gehangene. Ze vocht en kronkelde, maar hij verroerde geen vin. Ze trok aan Mamuns verwoeste gezicht, werkte haar vingers in zijn gescheurde wang, rukte aan het stoffige vlees binnenin, maar hij knipperde niet eens met zijn ogen. Het was koud geworden in de kamer.
‘Zeg je gebeden, kind,’ fluisterde hij met knarsende, gebroken tanden, ‘en hoop maar dat God genadig is.’
Ze verzwakte. Haar longen knapten bijna. Ze bleef aan hem trekken, maar elke inspanning werd minder. Zwakker en zwakker. Haar armen zakten omlaag, haar benen bungelden, haar oogleden waren zwaar, zo zwaar. Alles was verschrikkelijk koud.
‘Nu,’ fluisterde hij met dampende adem. Hij liet haar zakken, opende zijn mond en zijn gescheurde lippen trokken zich terug van versplinterde tanden. ‘Nu.’
Haar vinger stak in zijn nek. Door de huid en in zijn droge vlees, tot aan de knokkel. Zijn hoofd draaide opzij. Haar andere hand wurmde zich om die van hem, wrong die van haar keel, boog zijn vingers naar achteren. Ze voelde de botten erin breken, kraken, versplinteren terwijl ze op de grond viel. Witte rijp kroop over de zwarte ruiten naast haar, piepte onder haar blote voeten terwijl ze Mamun omdraaide en tegen de muur ramde, hem plette tegen de brekende houten schroten, het barstende pleisterwerk. Er dwarrelde stof omlaag door de kracht ervan.
Ze dreef haar vinger verder in zijn keel, naar binnen, omhoog. Het was gemakkelijk. Haar kracht had geen einde. Het kwam van de andere kant van de scheidslijn. Het Zaad had haar veranderd, net zoals het Tolomei had veranderd, en er was geen weg terug.
Ferro glimlachte.
‘Dus je wou me mijn vlees afpakken? Je hebt je laatste maaltijd gehad, Mamun.’
Haar vingertop schoof tussen zijn tanden door, kwam bij haar duim en haakte hem vast als een vis. Met een ruk van haar pols trok ze het kaakbeen van zijn hoofd en smeet het kletterend opzij. Zijn tong kronkelde rond in een rafelige massa stoffig vlees.
‘Zeg je gebeden, Eter,’ snauwde ze, ‘en hoop maar dat God genadig is.’ Ze zette haar handpalmen aan weerskanten van zijn hoofd. Er klonk een langgerekte piep uit zijn neus. Zijn verbrijzelde hand klauwde nutteloos naar haar. Zijn schedel boog door, werd plat en knapte toen uit elkaar, zodat de botsplinters in het rond vlogen. Ze liet het lijk vallen, en stof gleed over de vloer, krulde om haar voeten.
‘Ja…’
Ze schrok niet. Ze staarde niet. Ze wist waar de stem vandaan kwam. Van overal en nergens.
Ze liep naar het raam en zette het open. Ze sprong erdoor, viel een tiental passen omlaag en stond op. De nacht was vol geluiden, maar zij was stil. Ze liep over het maanverlichte gras, dat bevroren knerpte onder haar blote voeten, sloop een lange trap op naar de muren. De stemmen volgden haar.
‘Wacht.’
‘Het Zaad!’
‘Ferro.’
‘Laat ons erin…’
Ze negeerde ze. Een gepantserde man staarde de nacht in, in de richting van het Huis van de Maker, een zwartere omtrek tegen de zwarte hemel. Een wig van duisternis over de Agriont waarbinnen geen sterren waren, geen maanverlichte wolken, helemaal geen licht. Ferro vroeg zich af of Tolomei zich in de schaduwen daarbinnen ophield, krabbend aan de poorten. Krabbend, krabbend, voor eeuwig. Ze had haar kans op wraak verspeeld.
Ferro zou niet hetzelfde doen.
Ze gleed langs de borstwering omlaag, om de wachter heen, die zijn mantel dicht om zich heen sloeg toen ze passeerde. Ze klom tegen de kantelen op en sprong, met de wind ruisend langs haar huid. Ze vloog de gracht over terwijl knarsend ijs zich over het water onder haar verspreidde. De keien erachter kwamen naar haar toe. Haar voeten landden erop en ze rolde om, en om, weg naar de gebouwen. Haar kleren waren gescheurd van de val, maar op haar huid zat geen schrammetje. Nog geen bloeddruppeltje.
‘Nee, Ferro.’
‘Terug, en zoek het Zaad!’
‘Het is bij hem in de buurt.’
‘Bayaz heeft het.’
Bayaz. Misschien zou ze terugkeren als ze klaar was in het zuiden. Als ze de grote Uthman-ul-Dosht had begraven in de ruïnes van zijn eigen paleis. Als ze Khalul, zijn Eters en zijn priesters naar de hel had gestuurd. Misschien zou ze dan terugkomen en de Eerste van Magiërs het lesje leren dat hij verdiende. Het lesje dat Tolomei hem had willen leren. Maar aan de andere kant, leugenaar of niet, uiteindelijk had hij zijn belofte aan haar ingelost. Hij had haar de middelen voor wraak gegeven.
Nu zou ze die nemen.
Ferro sloop door de stille ruïnes van de stad, geruisloos en snel als de nachtwind. Naar het zuiden, naar de haven. Ze zou een weg zoeken. Zuidwaarts over de zee naar Gurkhul en dan…
De stemmen fluisterden tegen haar. Duizend stemmen. Ze spraken over de poorten die Euz had gesloten, en over de zegels die Euz erop had aangebracht. Ze smeekten haar die te openen. Ze zeiden dat ze die moest breken. Ze vertelden haar hoe en bevolen haar het te doen.
Maar Ferro glimlachte enkel. Laat ze maar praten.
Zij had geen meesters.