Te veel meesters

 

 

 

 

Ondanks de warme zomerdag was de bank een koele, schemerige en schaduwrijke plek. Een plek vol fluisteringen en zachte echo’s, gebouwd van scherp, donker marmer als een nieuwe tombe. Stofdeeltjes wervelden in de dunne bundels zonlicht die door de smalle vensters naar binnen vielen. Er hing geen bepaalde geur. Behalve de stank van oneerlijkheid, die zelfs ik bijna overstelpend vind. De omgeving mag dan schoner zijn dan het Huis van Vragen, maar ik vermoed dat er onder criminelen meer waarheid wordt verteld. 

   Er lagen geen stapels glanzende goudstaven tentoongesteld. Er was nog niet een enkele munt te zien. Alleen pennen, en inkt, en stapels saai papier. De medewerkers bij Valint en Balk waren niet gehuld in schitterende mantels zoals magister Kault van de manufacturiers had gedragen. Ze droegen geen fonkelende juwelen zoals magister Eider van de specerijenhandelaren had gedaan. Het waren kleine, in het grijs geklede mannen met een ernstig gezicht. Het enige fonkelen kwam af en toe van een studieus brilletje.

   Dus zo ziet werkelijke rijkdom eruit. Zo ziet ware macht eruit. De grimmige tempel van de gouden godin. Hij keek naar de klerken die aan hun nette stapels documenten werkten, aan hun nette werkta-fels die waren opgesteld in nette rijen. Daar de acolieten, ingewijd in de laagste mysteriën van de kerk. Zijn ogen schoten naar de wachtenden. Kooplieden en geldverstrekkers, winkeliers en beunhazen, handelaren en oplichters in lange rijen of nerveus wachtend op een van de harde stoelen tegen de harde muren. Mooie kleding, misschien, maar onrustig gedrag. De angstige congregatie, klaar om zich ter aarde te werpen als de godin van de commercie zich van haar wraakzuchtige kant laat zien. 

   Maar ik ben geen schepsel van haar. Glokta wurmde zich langs de langste rij, met de punt van zijn stok luid krassend over de tegels, en als een van de handelaren het waagde zijn kant op te kijken, grauwde hij: ‘Ik ben kreupel!’ 

   De klerk keek hem onthutst aan toen hij voor aan de rij kwam. ‘Hoe kan ik…’

   ‘Mauthis,’ blafte Glokta.

   ‘En wie kan ik zeggen…’

   ‘De kreupele.’ Verwijs me naar de hogepriester, zodat ik mijn misdaden kan wegwassen met bankbiljetten. 

   ‘Ik kan niet zomaar…’

   ‘U wordt verwacht!’ Een andere klerk, een paar rijen naar achteren, was opgestaan van zijn werktafel. ‘Als u met mij mee wilt komen?’

   Glokta schonk de ongelukkige rij wachtenden een tandeloze grijns toen hij tussen de werktafels door strompelde naar een deur in de tegenoverliggende, van lambrisering voorziene muur, waar zijn glimlach al snel verdween. Daarachter was een lange trap omhoog, en licht filterde omlaag door een smal venster bovenaan.

   Wat is dat toch met macht, dat het zich hoger moet bevinden dan ieder ander? Kan een man niet machtig zijn op de begane grond? Hij vloekte en werkte zich omhoog achter zijn ongeduldige gids aan, en sleepte zijn nutteloze been vervolgens door een lange gang met aan weerskanten vele deuren. De klerk boog zich naar voren en klopte nederig op een van de deuren, wachtte op het gedempte ‘Binnen’, en deed hem open. 

   Mauthis zat aan een reusachtige schrijftafel en keek toe terwijl Glokta de drempel over hobbelde. Zijn gezicht had uit hout gesneden kunnen zijn, zo veel warmte of welkom straalde het uit. Op het grote stuk bloedrode leer voor hem waren pennen, inkt en nette stapels papieren gerangschikt met de genadeloze precisie van rekruten op een paradeterrein.

   ‘De bezoeker die u verwachtte, meneer.’ De klerk haastte zich naar voren met een stapel documenten. ‘En deze behoeven ook uw aandacht.’

   Mauthis richtte zijn emotieloze ogen erop. ‘Ja… ja… ja… ja… deze allemaal naar Talins.’ Glokta wachtte niet tot hij werd uitgenodigd. Ik heb al te lang pijn om te doen alsof het niet zo is. Hij zette wankel een stap en liet zich in de dichtstbijzijnde stoel zakken, en het stijve leer kraakte onbehaaglijk onder zijn pijnlijke kont. Maar hij voldoet wel. 

   De papieren knisperden toen Mauthis erdoor bladerde en zijn naam onder aan elk ervan kraste. Hij wachtte even bij het laatste. ‘En nee. Deze moet onmiddellijk worden afgelost.’ Hij pakte een stempel met een houten handvat dat glom van het veelvuldige gebruik, en wiebelde hem zorgvuldig heen en weer in een bakje rode inkt. Hij bonsde met verontrustende onomkeerbaarheid op het papier. En wordt nu het leven van een of andere koopman geplet onder die stempel? Zijn dat faillissement en wanhoop, zo achteloos uitgedeeld? Zijn dat vrouwen en kinderen die nu op straat staan? Er is hier geen bloed, er wordt niet geschreeuwd, maar toch worden mannen hier even grondig verwoest als in het Huis van Vragen, en met slechts een fractie van de inspanning. 

   Glokta’s blik volgde de klerk die zich met de documenten naar buiten repte. Of is het alleen maar een reçu voor tien cent dat wordt geweigerd? Wie zal het zeggen? De deur werd zachtjes en nauwkeurig dichtgetrokken met een heel zachte, soepele klik. 

   Mauthis legde zijn pen heel precies parallel aan de rand van zijn tafel en keek Glokta aan. ‘Ik ben werkelijk dankbaar dat u zo prompt reageert.’

   Glokta snoof. ‘De toonzetting van uw brief duidde op enige haast.’ Hij grimaste terwijl hij zijn pijnlijke been met beide handen optilde en zijn vuile laars op de stoel naast zich tilde. ‘Ik hoop dat u me diezelfde gunst wilt verlenen en meteen ter zake wilt komen. Ik heb het bijzonder druk.’ Ik moet magiërs vernietigen, koningen ten val brengen en als het een of het ander niet lukt, dan heb ik een dringende afspraak om mijn keel te laten doorsnijden en in zee gesmeten te worden. 

   Mauthis vertrok geen spier. ‘Wederom moet ik constateren dat mijn superieuren niet bijzonder ingenomen zijn met de richting van uw onderzoek.’

   Is dat zo? ‘Uw superieuren zijn lieden met diepe zakken en een ondiep geduld. Wat krenkt hun delicate gevoelens nu weer?’ 

   ‘Uw onderzoek naar de afkomst van onze nieuwe koning, Zijne Doorluchtige Majesteit Jezal de Eerste.’ Glokta voelde zijn oog trillen en drukte zijn hand ertegenaan terwijl hij zuur op zijn tandvlees zoog. ‘Vooral uw navraag naar de persoon van Carmee dan Roth, de omstandigheden van haar voortijdige heengaan en de hechtheid van haar vriendschap met onze voormalige koning Guslav de Vijfde. Is dat ter zake genoeg naar uw smaak?’

   Een beetje meer dan ik zou willen, eigenlijk. ‘Die onderzoeken zijn nog maar nauwelijks begonnen. Ik sta ervan te kijken dat uw superieuren zo goed op de hoogte zijn. Krijgen ze hun informatie uit een kristallen bol of een magische spiegel?’ Of van iemand in het Huis van Vragen die graag praat? Of van iemand die zelfs nog dichter bij me staat, misschien? 

   Mauthis zuchtte, of hij liet althans wat lucht uit zijn gezicht ontsnappen. ‘Ik zei u al dat u ervan uit moet gaan dat ze alles weten. U zult nog wel merken dat ik niet overdrijf, vooral als u hen wilt misleiden. Ik zou die aanpak ten sterkste afraden.’

   ‘Geloof me,’ mompelde Glokta met stramme lippen, ‘dat ik geen enkele belangstelling heb voor de afkomst van de koning, maar Zijne Eminentie heeft het geëist, en hij wacht ongeduldig op een rapport over mijn voortgang. Wat moet ik hem vertellen?’

   Mauthis staarde hem met een blik vol sympathie aan. Net zo veel sympathie als de ene steen voor de andere heeft. ‘Het kan mijn werkgevers niet schelen wat u hem vertelt, als u hen maar gehoorzaamt. Ik begrijp dat u zich in een lastige positie bevindt, maar eerlijk gezegd, superieur, denk ik niet dat u een keus hebt. U zou neem ik aan naar de hoofdlector kunnen stappen en hem de hele geschiedenis van onze relatie kunnen voorleggen. Het geschenk dat u van mijn werkgevers hebt aangenomen, de voorwaarden waaronder dat is gegeven, de medewerking die u ons al hebt verleend. Misschien is Zijne Eminentie vergevingsgezinder over verdeelde loyaliteit dan hij lijkt.’ 

   ‘Hmm,’ snoof Glokta. Als ik niet beter wist, zou ik bijna denken dat dat een grapje was. Zijne Eminentie is slechts iets minder vergevingsgezind dan een schorpioen, en dat weten we allebei. 

   ‘Of u kunt uw belofte aan mijn werkgevers nakomen en doen wat ze eisen.’

   ‘Ze hebben om gunsten gevraagd toen ik dat verrekte reçu ondertekende. Nu stellen ze eisen? Wanneer houdt het op?’

   ‘Het is niet aan mij om dat te zeggen, superieur. En niet aan u om ernaar te vragen.’ Mauthis’ blik schoot naar de deur. Hij boog zich over zijn tafel en sprak zachtjes. ‘Maar als ik op mijn eigen ervaring kan afgaan… dan nu nog niet. Mijn werkgevers hebben betaald. En ze krijgen altijd waarvoor ze betalen. Altijd.’

   Glokta slikte. Het lijkt erop dat ze in dit geval hebben betaald voor mijn kruiperige gehoorzaamheid. Dat zou normaal gesproken geen probleem zijn, natuurlijk, aangezien ik even goed kruip als wie dan ook, of beter nog. Maar de hoofdlector eist hetzelfde. Twee goed geïnformeerde en genadeloze meesters die recht tegenover elkaar staan, dat lijkt me er één te veel. Twee te veel, zouden sommigen zeggen. Maar zoals Mauthis zo vriendelijk heeft uitgelegd, ik heb geen keus. Hij schoof zijn laars van de stoel, liet een lange streep vuil op het leer achter en verschoof pijnlijk zijn gewicht toen hij aan het lange proces van opstaan begon. ‘Was er nog iets anders, of willen uw werkgevers alleen maar dat ik de machtigste man in de Unie tegenwerk?’ 

   ‘Ze wensen ook dat u hem in het oog houdt.’

   Glokta verstijfde. ‘Wát wensen ze?’

   ‘Er zijn de laatste tijd veel dingen veranderd, superieur. Veranderingen betekenen nieuwe kansen, maar te veel verandering is slecht voor de zaken. Mijn werkgevers denken dat een periode van stabiliteit in ieders belang is. Ze zijn tevreden met de situatie zoals die is.’ Mauthis verstrengelde zijn bleke handen op het rode leer. ‘Ze zijn bezorgd dat sommige figuren binnen de regering mogelijk niet tevreden zijn. Dat die zullen streven naar nog meer verandering. Dat hun overhaaste acties tot chaos kunnen leiden. Vooral Zijne Eminentie baart hen zorgen. Ze willen weten wat hij doet. Wat hij van plan is. Ze willen vooral weten wat hij bij de universiteit doet.’

   Glokta lachte ongelovig. ‘Is dat alles?’

   De ironie was verspild aan Mauthis. ‘Voorlopig wel. Het is misschien beter als u door de achterdeur vertrekt. Mijn werkgevers verwachten binnen een week nieuws van u.’

   Glokta grimaste terwijl hij zich over de smalle trap aan de achterkant van het gebouw omlaag werkte, zijdelings als een krab, met het zweet op zijn voorhoofd, en niet alleen van inspanning. Hoe konden ze dit weten? Eerst dat ik onderzoek deed naar de dood van prins Raynault, tegen het bevel van de hoofdlector in, en nu dat ik onderzoek doe naar de moeder van onze majesteit, in opdracht van de hoofdlector. Ik moet ervan uitgaan dat ze alles weten, natuurlijk, maar niemand weet iets zonder dat het hem wordt verteld. 

   Wie… heeft het verteld?

   Wie heeft de vragen gesteld, over de prins en over de koning? Wiens eerste loyaliteit is aan geld? Wie heeft mij al opgeofferd om zijn hachje te redden? Glokta bleef even staan, midden op de trap, en hij fronste zijn voorhoofd. O jee, o jee. Is het dan nu ieder voor zich? Is dat altijd zo geweest? 

   De pijn die door zijn weggeteerde been omhoogschoot was het enige antwoord.