Eerlijkheid

 

 

 

 

Jezal lag op zijn rug, met zijn handen onder zijn hoofd en de lakens om zijn middel. Hij keek naar Ardee die uit het raam keek, met haar ellebogen op de vensterbank en haar kin op haar handen. Hij keek naar Ardee en dankte het lot dat een reeds lang vergeten ontwerper van militaire uniformen had bedacht dat de officiers van de Koninklijke Lijfwacht een kort jasje moesten dragen. Hij dankte die ontwerper met een diepe en oprechte dankbaarheid, want zijn jasje was alles wat ze droeg.

   Het was onvoorstelbaar hoe de situatie tussen hen was veranderd sinds die bittere, onthutsende hereniging. Een week lang hadden ze geen nacht afzonderlijk doorgebracht, en al een week lang verdween de glimlach amper van zijn gezicht. Af en toe kwam de herinnering natuurlijk bovendrijven, ongevraagd en afgrijselijk verrassend, als een opgezwollen lijk dat plotseling naar het oppervlak van een vijver dreef terwijl je op de oever zat te picknicken, van Ardee die hem beet en sloeg, huilde en in zijn gezicht schreeuwde. Maar als dat gebeurde, grijnsde hij verbeten en zag hij haar glimlach, en weldra kon hij die onplezierige gedachten dan weer wegduwen, althans tijdelijk. Dan feliciteerde hij zichzelf omdat hij zo volwassen deed en haar het voordeel van de twijfel gaf.

   ‘Ardee,’ vleide hij.

   ‘Hmm?’

   ‘Kom weer naar bed.’

   ‘Waarom?’

   ‘Omdat ik van je hou.’ Vreemd, maar hoe vaker hij het zei, hoe makkelijker het werd.

   Ze zuchtte verveeld. ‘Dat zeg je de hele tijd.’

   ‘Het is waar.’

   Ze draaide zich om en zette haar handen op de vensterbank, waardoor haar lichaam een donker silhouet tegen het raam vormde. ‘En wat betekent dat precies? Dat je me al een week neukt en nog geen genoeg van me hebt?’

   ‘Ik denk niet dat ik ooit genoeg van je zal krijgen.’

   ‘Nou,’ en ze zette zich af van het raam en liep over de vloerplanken, ‘het kan vast geen kwaad om daar achter te komen, hè? Niet méér kwaad, in ieder geval.’ Ze bleef aan het voeteneinde van het bed staan. ‘Beloof me alleen één ding.’

   Jezal slikte, ongerust over wat ze hem ging vragen, ongerust over wat hij in antwoord daarop zou zeggen. ‘Wat je wilt,’ mompelde hij met een geforceerde glimlach.

   ‘Stel me niet teleur.’

   Zijn glimlach werd breder. Het was niet zo moeilijk om daar ja op te zeggen. Hij was immers een ander mens geworden. ‘Natuurlijk, dat beloof ik.’

   ‘Mooi.’ Ze kroop op handen en knieën op het bed, met haar blik op zijn gezicht gericht terwijl hij van voorpret met zijn tenen wiebelde onder het laken. Ze knielde over hem heen en trok zijn jasje glad over haar borst. ‘En, kapitein, doorsta ik de inspectie?’

   ‘Ik zou zeggen…’ hij greep het voorpand van het jasje, trok haar op zich en schoof zijn handen eronder, ‘dat je ongetwijfeld…’ en hij legde zijn hand op haar borst en wreef met zijn duim over haar tepel, ‘de best uitziende soldaat in mijn compagnie bent.’

   Ze drukte haar kruis door het laken tegen het zijne aan en draaide met haar heupen. ‘Ah, de kapitein staat al in de houding…’

   ‘Voor jou? Constant…’

   Haar mond likte en zoog aan die van hem, smeerde spuug over zijn gezicht, en hij drukte zijn hand tussen haar benen en ze wreef er een tijdje langs, terwijl zijn plakkerige vingers naar binnen en naar buiten sopten. Ze gromde en zuchtte in haar keel, en hij deed hetzelfde. Ze reikte omlaag en trok het laken uit de weg. Hij pakte zijn pik vast en zij wurmde met haar heupen tot ze de juiste plek vond en zakte over hem heen, met haar haren kriebelend in zijn gezicht en haar raspende ademhaling kriebelend in zijn oor.

   Er werd tweemaal hard aangeklopt, en ze verstijfden allebei. Nog twee bonzen. Ardee keek op en streek haar haar uit haar verhitte gezicht. ‘Wat is er?’ vroeg ze met een dikke, hese stem.

   ‘Er is iemand voor de kapitein.’ De meid. ‘Is hij… is hij er nog?’

   Ardees ogen draaiden omlaag naar die van Jezal. ‘Ik denk dat ik hem wel een boodschap kan doorgeven!’ Hij beet op zijn lip om een lach binnen te houden, kneep in haar tepel en zij sloeg zijn hand weg. ‘Wie is er dan?’

   ‘Een ridderheraut!’ Jezal voelde zijn glimlach vervagen. Die rotzakken kwamen nooit met goed nieuws, en altijd op het slechtst denkbare moment. ‘Maarschalk Varuz wil de kapitein dringend spreken. Ze zijn overal in de stad naar hem op zoek.’ Jezal vloekte binnensmonds. Het leek erop dat het leger eindelijk in de gaten had dat hij terug was. 

   ‘Zeg maar dat als ik de kapitein zie, ik het hem zal laten weten!’ riep Ardee, waarna het geluid van voetstappen in de gang vervaagde.

   ‘Stik!’ siste Jezal zodra hij zeker wist dat de meid weg was, al kon ze onmogelijk nog twijfelen over wat hier de afgelopen paar dagen en nachten gaande was. ‘Ik moet gaan.’

   ‘Nu?’

   ‘Ja, nu. Vervloekte lui. Als ik niet ga, blijven ze zoeken, en hoe eerder ik ga, hoe eerder ik kan terugkomen.’

   Ze zuchtte en ging op haar rug liggen terwijl hij van het bed schoof en door de kamer begon te zoeken naar zijn verspreide kleren. Zijn overhemd had een grote wijnvlek op het voorpand, zijn broek was gekreukeld, maar het zou moeten voldoen. De perfecte indruk wekken was niet langer zijn enige doel in het leven. Hij ging op het bed zitten om zijn laarzen aan te trekken en voelde dat ze achter hem knielde, haar handen over zijn borst schoof en met haar lippen langs zijn oor streek terwijl ze fluisterde: ‘Dus je laat me weer helemaal alleen? Op weg naar Angland, om samen met mijn broer Noordmannen af te slachten?’ 

   Jezal boog zich met enige moeite naar voren en trok zijn laars aan. ‘Misschien wel. Misschien niet.’ Het idee van een soldatenleven was niet langer inspirerend. Hij had genoeg geweld gezien, van dichtbij, om te weten dat het extreem angstaanjagend was en verschrikkelijk veel pijn deed. Glorie en roem leken maar magere beloningen voor alle risico’s die erbij kwamen kijken. ‘Ik overweeg om ontslag te nemen.’

   ‘O ja? En dan?’

   ‘Weet ik nog niet.’ Hij draaide zijn hoofd en trok zijn wenkbrauw naar haar op. ‘Misschien een goeie vrouw zoeken en een gezinnetje stichten.’

   ‘Een goeie vrouw? Ken je die dan?’

   ‘Ik hoopte dat jij misschien een suggestie had.’

   Ze perste haar lippen op elkaar. ‘Even nadenken. Moet ze mooi zijn?’

   ‘Nee, nee, mooie vrouwen zijn altijd zo verrekte veeleisend. Zo gewoontjes mogelijk, alsjeblieft.’

   ‘Slim?’

   Jezal snoof. ‘Allesbehalve slim. Ik ben berucht om mijn leeghoofdigheid. Bij een slimme vrouw steek ik de hele tijd als een ezel af.’ Hij trok zijn andere laars aan, pelde haar handen van zich af en stond op. ‘Een stompzinnige, onbenullige big zou ideaal zijn. Iemand die het altijd met me eens is.’

   Ardee klapte in haar handen. ‘O ja, ik zie het helemaal voor me, hangend aan je arm als een lege jurk, een soort echo op hogere toon. Maar wel van adel, neem ik aan?’

   ‘Natuurlijk, niets dan het beste. Een punt waarop geen compromis mogelijk is. En blond haar, want daar heb ik een zwak voor.’

   ‘O, daar ben ik het volkomen mee eens. Donker haar is zo gewoontjes, zo net de kleur van aarde, en vuil, en modder.’ Ze rilde. ‘Ik voel me al vies als ik eraan denk.’

   ‘En bovenal,’ zei hij terwijl hij zijn zwaard door de gesp aan zijn riem stak, ‘een kalm en gelijkmatig karakter. Ik heb genoeg van verrassingen.’

   ‘Uiteraard. Het leven is al moeilijk genoeg zonder een vrouw die het je lastig maakt. Zo vreselijk onwaardig.’ Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Ik zal mijn kennissen eens langsgaan.’

   ‘Uitstekend. Intussen, en hoewel je het met veel meer flair draagt dan ik, heb ik mijn jasje nodig.’

   ‘O ja, meneer.’ Ze trok het uit en smeet het naar hem toe, en toen strekte ze zich uit op het bed, spiernaakt, met haar handen boven haar hoofd, langzaam wiegend met haar heupen, één knie in de lucht, het andere been gestrekt, met haar grote teen wijzend naar hem. ‘Maar je laat me toch niet al te lang alleen, hè?’

   Hij keek even naar haar. ‘Waag het niet om hier weg te gaan,’ zei hij schor. Hij trok het jasje aan, propte zijn pik tussen zijn bovenbenen en waggelde voorovergebogen de deur uit. Hij hoopte dat het zou afzakken voordat zijn overleg met de maarschalk begon, maar hij was er niet helemaal van overtuigd dat dat zou lukken. 

 

Wederom bevond Jezal zich in een van de enorme vertrekken van hoogrechter Marovia, helemaal alleen in de leegte tegenover de reusachtige gewreven tafel terwijl drie oude mannen hem vanaf de andere kant grimmig opnamen.

   Toen de klerk de deuren met een galmende klap sloot, had hij een diep verontrustend gevoel dat hij dit allemaal al eens eerder had beleefd. De dag dat hij van de boot naar Angland was gehaald, weggerukt bij zijn vrienden en ambities om op een gestoorde, gedoemde reis naar nergens te worden gestuurd. Een reis die hem een deel van zijn fraaie uiterlijk en bijna zijn leven had gekost. Op zijn zachtst gezegd genoot hij er niet bepaald van om hier weer te zijn, en hij hoopte vurig dat het deze keer beter zou aflopen.

   Vanuit dat oogpunt had de afwezigheid van de Eerste van Magiërs al iets van een tonicum, al was het panel verder verre van geruststellend. Tegenover hem zaten maarschalk Varuz, hoogrechter Marovia en schatmeester Hoff met hun harde, oude gezichten.

   Varuz zat te kwelen over Jezals schitterende prestaties in het Oude Keizerrijk. Hij had kennelijk een heel andere versie van de gebeurtenissen gehoord dan Jezal zich zelf herinnerde.

   ‘… grote avonturen in het westen, heb ik begrepen, die eer brengen aan de Unie in het buitenland. Ik was vooral onder de indruk van het verhaal over je bestorming van de brug bij Darmium. Is dat echt zo gebeurd als het mij is verteld?’

   ‘Over die brug, meneer, nou, eigenlijk eh…’ Hij had die ouwe gek waarschijnlijk moeten vragen waar hij het in vredesnaam over had, maar hij had het veel te druk met denken aan Ardee, naakt op het bed. Zijn land kon de pot op. De plicht kon hem de rug op. Hij zou nu meteen ontslag moeten nemen, dan kon hij binnen het uur weer bij haar in bed liggen. ‘Het punt is…’

   ‘Dus dat was jouw favoriet?’ vroeg Hoff, die zijn beker liet zakken. ‘Ik vond het verhaal over de dochter van de keizer het mooist.’ En hij keek naar Jezal met een twinkeling in zijn ogen die wees op een verhaal met een pikant tintje.

   ‘Werkelijk, Excellentie, ik heb geen flauw idee hoe dat gerucht in de wereld is gekomen. Niets van dien aard is gebeurd, verzeker ik u. De hele toestand lijkt op een of andere manier wat opgeblazen te zijn…’

   ‘Nou, één roemrijk gerucht is tien teleurstellende waarheden waard, vind je ook niet?’

   Jezal knipperde met zijn ogen. ‘Nou, eh, ik denk…’

   ‘In ieder geval,’ viel Varuz hem in de rede, ‘heeft de Gesloten Raad uitstekende rapporten ontvangen over je gedrag terwijl je op reis was.’

   ‘O ja?’

   ‘Vele, gevarieerde rapporten, allemaal gloedvol.’

   Jezal kon een grijns niet onderdrukken, al vroeg hij zich wel af van wie die rapporten dan moesten zijn gekomen. Hij kon zich amper voorstellen dat Ferro Maljinn hoog had opgegeven van zijn uitstekende kwaliteiten. ‘Nou heren, u bent bijzonder vriendelijk, maar ik moet…’

   ‘Dankzij je toewijding en moed tijdens deze moeilijke en essentiële taak is het me een groot genoegen bekend te maken dat je bent bevorderd tot de rang van kolonel, met ingang van heden.’

   Jezals ogen werden zo groot als schoteltjes. ‘Echt waar?’

   ‘Echt waar, jongen, en volkomen verdiend.’

   Twee rangen stijgen in één middag was een unieke eer, vooral terwijl hij in geen enkele veldslag had gevochten, recent geen heldendaden had verricht en geen grote offers had gebracht. Behalve als je meetelde dat hij halverwege een vrijpartij met de zus van zijn beste vriend was weggelopen. Dat was ongetwijfeld een offer, maar amper het soort waarmee je doorgaans de gunst van de koning verdiende.

   ‘Ik eh… ik…’ Hij kon een tevreden gevoel niet onderdrukken. Een nieuw uniform met meer vlechtwerk en zo, en meer mensen die hij kon opdragen wat ze moesten doen. Glorie en roem waren misschien magere beloningen, maar hij had de risico’s al genomen, en nu hoefde hij alleen nog maar ja te zeggen. Had hij niet geleden? Had hij het niet verdiend? 

   Hij hoefde er niet zo heel lang over na te denken. Hij hoefde er eigenlijk helemaal niet over na te denken. Het idee om het leger de rug toe te keren en een gezinnetje te stichten verdween snel in de verte. ‘Het zou me een ongelooflijke eer zijn om deze ongelooflijke eh… eer te aanvaarden.’

   ‘Dat doet ons allemaal oneindig veel genoegen,’ zei Hoff zuur. ‘En dan nu ter zake. U bent u ervan bewust, kolonél Luthar, dat er de laatste tijd wat problemen zijn met de boeren?’

   Gek genoeg was er geen nieuws tot Ardees slaapkamer doorgedrongen. ‘Toch niets ernstigs, neem ik aan, Excellentie?’

   ‘Als je een volledige opstand niet ernstig noemt, dan niet.’

   ‘Opstand?’ Jezal slikte.

   ‘Die kerel, die Looier,’ spoog de schatmeester. ‘Hij trekt al maanden door het platteland, zet aan tot ontevredenheid, zaait de zaden van de ongehoorzaamheid, zet de boeren aan tot misdaden tegen hun meesters, tegen hun heren, tegen hun koning!’

   ‘Niemand had ooit verwacht dat het tot een openlijke opstand zou komen.’ Varuz trok boos met zijn mond. ‘Maar na een demonstratie in de buurt van Keln heeft een groep boeren onder aanmoediging van die Looier zich bewapend, en ze weigeren op te breken. Ze hebben een overwinning behaald op de plaatselijke grondbezitter, en toen verspreidde het oproer zich. Nu horen we dat ze gisteren een aanzienlijke troepenmacht van heer Finster hebben verslagen, zijn landhuis in brand hebben gestoken en drie belastinginners hebben opgehangen. Ze trekken nu plunderend over het platteland in de richting van Adua.’ 

   ‘Plunderend?’ mompelde Jezal, met een schielijke blik naar de deur. Plunderen was een heel akelig woord.

   ‘Het is een bijzonder spijtige toestand,’ klaagde Marovia. ‘De helft ervan bestaat uit eerlijke mannen, trouw aan hun koning, die hiertoe zijn gedreven door de hebzucht van hun landheren.’

   Varuz sneerde walgend. ‘Er is geen uitvlucht voor verraad! De rest bestaat uit dieven en schurken en misnoegden. Ze zouden de strop moeten krijgen!’

   ‘De Gesloten Raad heeft een besluit genomen,’ onderbrak Hoff hem. ‘De Looier heeft verklaard dat hij van plan is een lijst met eisen voor te leggen aan de koning. Aan de koning! Nieuwe vrijheden. Nieuwe rechten. Elke man gelijk aan zijn broeder en meer van dat soort gevaarlijke onzin. Weldra zal bekend worden dat ze onderweg zijn, en dan breekt er paniek uit. Rellen om de boeren te steunen, en rellen tegen hen. Alles balanceert al op het scherp van de snede. Twee oorlogen, de koning in slechte gezondheid en zonder erfgenaam?’ Hoff sloeg met zijn vuist op tafel, waardoor Jezal schrok. ‘Ze mogen de stad niet bereiken.’ 

   Maarschalk Varuz verstrengelde zijn handen op tafel. ‘De twee regimenten van de Koninklijke Lijfwacht die in Midderland zijn gebleven worden op pad gestuurd om die dreiging tegen te gaan. Er is een lijst van concessies,’ hij fronste zijn wenkbrauwen bij dat woord, ‘opgesteld. Als de boeren willen onderhandelen en terugkeren naar huis, kan hun leven worden gespaard. Als die Looier niet naar rede wil luisteren, dan moet zijn zogenaamde leger worden vernietigd. Verspreid. Opgebroken.’

   ‘Gedood,’ zei Hoff, die met zijn dikke duim over een vlek op tafel wreef. ‘En de leiders ervan overgeleverd aan de Koninklijke Inquisitie.’

   ‘Spijtig,’ mompelde Jezal zonder nadenken, want hij voelde een koude rilling over zijn rug gaaan bij alleen al het noemen van dat instituut.

   ‘Noodzakelijk,’ zei Marovia, die droevig zijn hoofd schudde.

   ‘Maar niet bepaald eenvoudig.’ Varuz keek fronsend over de tafel naar Jezal. ‘In elk dorp, in elk stadje, op elke akker en bij elke boerderij die ze zijn gepasseerd, hebben ze meer rekruten opgepikt. Het wemelt op het platteland van de misnoegden. Met een slechte discipline, uiteraard, en slecht toegerust, maar volgens onze laatste schatting zijn het er zo’n veertigduizend.’

   ‘Veertig… duizend?’ Jezal verplaatste nerveus zijn gewicht. Hij had aangenomen dat ze het misschien over een paar honderd man hadden, en dan nog zonder fatsoenlijk schoeisel ook. Hier was natuurlijk geen gevaar, veilig achter de muren van de Agriont, de muren van de stad. Maar veertigduizend, dat waren een heleboel kwade mensen. Zelfs al waren het boeren. 

   ‘De Koninklijke Lijfwacht treft voorbereidingen: een regiment te paard en een regiment te voet. Alles wat nu nog ontbreekt is een missiecommandant.’

   ‘Hmm,’ knorde Jezal. Hij benijdde die ongelukkige zijn positie niet, met het bevel over een leger dat met vijf tegen één in de minderheid was tegen een stel wilden die werden gedreven door rechtvaardigheidsgevoel en kleingeestige overwinningen, dronken van hun haat jegens de edelen en de monarchie, dorstend naar bloed en plundering…

   Jezals ogen werden groot. ‘Ik?’

   ‘Jij.’

   Hij zocht naar woorden. ‘Ik wil niet… ondankbaar lijken, begrijpt u, maar ik bedoel, er moeten toch mannen zijn die beter geschikt zijn voor die taak. Maarschalk, uzelf hebt…’

   ‘Dit zijn gecompliceerde tijden.’ Hoff staarde Jezal vanonder zijn borstelige wenkbrauwen streng aan. ‘Zeer gecompliceerde tijden. We hebben iemand nodig zonder… banden. We hebben iemand nodig met een schone lei. Jij voldoet op bewonderenswaardige wijze aan die eisen.’

   ‘Maar… onderhandelen met boeren, Excellentie, Edelachtbare, heer maarschalk, daar heb ik helemaal geen verstand van! Ik heb geen verstand van de wet!’

   ‘We zijn niet blind voor je tekortkomingen,’ zei Hoff. ‘Daarom zal er een afgevaardigde van de Gesloten Raad met je meegaan. Iemand die een ongeëvenaarde expertise op al die gebieden bezit.’

   Plotseling viel er een zware hand op Jezals schouder. ‘Ik zei toch dat we elkaar snel weer zouden zien, jongen!’ Jezal draaide langzaam zijn hoofd om terwijl er een gevoel van vreselijke wanhoop in zijn maag opkwam, en daar stond de Eerste van Magiërs, naar hem grijnzend van een afstand van niet meer dan een voet, tóch zeer beslist aanwezig. Het was eigenlijk geen verrassing dat die kale ouwe bemoeial hierbij betrokken was. Vreemde en pijnlijke gebeurtenissen schenen in zijn kielzog te volgen als zwerfhonden die blaffend achter de wagen van de slager aanlopen. 

   ‘Het boerenleger, als we het zo kunnen noemen, kampeert op vier dagen stevig marcheren van de stad, verspreid over het platteland, op zoek naar eten.’ Varuz boog zich naar voren en priemde met een vinger op de tafel. ‘Je gaat er onmiddellijk naartoe om ze te onderscheppen. Al onze hoop is hierop gevestigd, kolonel Luthar. Begrijp je je bevelen?’

   ‘Ja, meneer,’ fluisterde hij, terwijl hij probeerde enthousiast te klinken, maar daar jammerlijk in faalde.

   ‘Wij twee weer samen?’ Bayaz grinnikte. ‘Ze kunnen maar beter snel op de loop gaan, hè, jongen?’

   ‘Natuurlijk,’ mompelde Jezal ellendig. Hij had zijn kans om te ontsnappen gehad, zijn kans om een nieuw leven te beginnen, maar hij had die opgegeven voor een extra ster op zijn jas. Bayaz’ greep op zijn schouder verstrakte, trok hem tot op vaderlijke afstand en gaf niet de indruk snel te zullen loslaten. Er was echt geen uitweg. 

 

Jezal stapte haastig de deur van zijn vertrekken uit, vloekend terwijl hij zijn kist achter zich aan sleepte. Het was werkelijk een ontzettend ongemak dat hij zijn eigen bagage moest dragen, maar de tijd drong als hij de Unie wilde redden van de waanzin van haar eigen bevolking. Hij had slechts heel even overwogen naar de haven te rennen en het eerste schip naar het verre Suljuk te nemen, voordat hij dat kwaad van de hand had gewezen. Hij had de promotie met open ogen geaccepteerd en had nu hij eigenlijk geen andere keus dan dit door te zetten. Hij kon het beter doen dan ertegen op te blijven zien, en zo. Hij draaide de sleutel in het slot, keerde zich om en stapte met een meisjesachtige kreet van schrik achteruit. Er stond iemand in de schaduwen tegenover zijn deur, en het gevoel van afgrijzen werd erger toen hij besefte wie het was.

   De kreupele Glokta stond tegen de muur, zwaar leunend op zijn wandelstok terwijl hij zijn weerzinwekkende, tandeloze grijns vertoonde. ‘Kan ik je even spreken, kolonel Luthar?’

   ‘Als u het wilt hebben over die toestand met de boeren, dat is allemaal geregeld.’ Jezal kon de uitdrukking van walging niet helemaal van zijn gezicht houden. ‘Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken…’

   ‘Daar wil ik het niet over hebben.’

   ‘Waar dan over?’

   ‘Ardee West.’

   De gang leek plotseling heel erg verlaten, heel erg stil. De soldaten, de officiers, de dienaren, allemaal in Angland. Voor zover Jezal wist waren zij de enige twee in de barakken. ‘Ik zie niet in wat u dat…’

   ‘Haar broer, onze gemeenschappelijke vriend Collem West, die herinner je je toch nog wel? Ongerust kijkende vent, kalend, nogal opvliegend.’ Jezal voelde een schuldbewuste blos over zijn gezicht kruipen. Hij herinnerde zich die man uiteraard goed, en vooral zijn opvliegendheid. ‘Hij kwam vlak voor hij naar de oorlog in Angland vertrok naar me toe. Hij vroeg me om op zijn zus te passen terwijl hij weg was en zijn leven zou riskeren. Ik heb beloofd dat ik dat zou doen.’ Glokta schuifelde een stukje dichterbij en Jezal kreeg kippenvel. ‘Een verantwoordelijkheid, zo verzeker ik je, die ik even serieus neem als een taak die de hoofdlector me zou geven.’

   ‘Ik begrijp het,’ kraste Jezal. Dat verklaarde de aanwezigheid van de kreupele in haar huis onlangs, waar hij tot nu toe nogal verward over was geweest. Hij voelde zich echter bepaald niet opgeluchter. Stukken minder, in feite.

   ‘Ik kan me niet voorstellen dat Collem West erg ingenomen zou zijn met wat er de afgelopen paar dagen is voorgevallen, jij wel?’

   Jezal verplaatste zijn gewicht van de ene voet naar de andere. ‘Ik geef toe dat ik bij haar op bezoek ben geweest…’

   ‘Je bezoekjes,’ fluisterde de kreupele, ‘zijn niet goed voor de reputatie van dat meisje. We hebben drie opties. Ten eerste, en dat is mijn persoonlijke favoriet, kun je weglopen, doen alsof je haar nooit hebt ontmoet, en haar nooit meer zien.’

   ‘Onaanvaardbaar,’ hoorde Jezal zichzelf zeggen, en zijn stem klonk verrassend driest.

   ‘Ten tweede, je trouwt met de dame en alles is vergeten.’

   Natuurlijk was dat al wat Jezal overwoog, maar hij mocht hangen als hij ertoe zou worden gedwongen door die kreupele schim van een kerel. ‘En ten derde?’ vroeg hij met, vond hij zelf, gepaste minachting.

   ‘Ten derde?’ Een bijzonder walgelijke uitbarsting van spiertrekkingen schoot over de zijkant van Glokta’s ingevallen gezicht. ‘Ik denk niet dat je heel veel wilt weten over optie drie. Laten we zeggen dat die een lange nacht van passie omvat, met een oven en een stel scheermessen, en een nog langere ochtend met een zak, een aambeeld en de bodem van het kanaal. Ik denk dat een van de twee andere opties je beter zou bevallen.’

   Voordat hij wist wat hij deed had Jezal een stap naar voren gezet, zodat Glokta grimassend achteruit wankelde naar de muur. ‘Ik hoef geen verantwoording aan u af te leggen! Mijn bezoekjes zijn iets tussen de dame in kwestie en mij, maar voor uw informatie: ik heb allang besloten met haar te trouwen, en ik wacht alleen nog op het juiste moment!’ Jezal stond daar in de duisternis, en hij kon amper geloven wat hij zichzelf had horen zeggen. Die grote mond van hem ook, die bracht hem altijd in de problemen. 

   Glokta’s smalle linkeroog knipperde. ‘Ach, wat een geluk voor haar.’

   Jezal merkte dat hij weer naar voren stapte, de kreupele bijna een kopstoot gaf en hem hulpeloos tegen de muur plette. ‘Inderdaad! Dus die dreigementen van je kun je in je kreupele reet steken!’

   Zelfs tegen de muur gedrukt duurde Glokta’s verbazing maar even. Toen grijnsde hij tandeloos, terwijl zijn ooglid trilde en een lange traan over zijn magere wang liep. ‘Ach, kolonel Luthar, ik kan me moeilijk concentreren met jou zo dichtbij.’ Hij streelde met de rug van zijn hand over het voorpand van Jezals uniform. ‘Vooral gezien je onverwachte belangstelling voor mijn reet.’ Jezal ging met een ruk achteruit, en zijn mond werd zuur van walging. ‘Schijnbaar heeft Bayaz succes behaald waar Varuz heeft gefaald, hè? Hij heeft je geholpen om je ruggengraat te vinden! Mijn felicitaties met je aanstaande huwelijk. Maar ik denk dat ik mijn scheermessen toch maar bij de hand hou, voor het geval je het niet doorzet. Ik ben zo blij dat we de kans hebben gehad om even te praten.’ Glokta hinkte naar de trap, met zijn stok tikkend op de vloerplanken en zijn linkervoet schrapend achter zich aan. 

   ‘Ik ook!’ riep Jezal hem na, maar niets was verder bezijden de waarheid.