Vragen

 

 

 

 

Kolonel Glokta was een bedreven danser, natuurlijk, maar nu zijn been zo stram was viel het hem zwaar om werkelijk te stralen. Het eeuwige gezoem van vliegen was ook een afleiding, en zijn partner hielp niet bepaald. Ardee West zag er mooi uit, dat wel, maar haar constante gegiechel begon aardig irritant te worden.

   ‘Hou daarmee op!’ snauwde de kolonel, die haar liet rondwervelen door het laboratorium van de Adeptus Fysicus, waar de specimens in de potten pulseerden en klotsten op de maat van de muziek.

   ‘Gedeeltelijk opgegeten,’ zei Kandelau grijnzend, en zijn ene oog werd enorm vergroot door zijn oogglas. Hij wees omlaag met zijn tang. ‘Dit is een voet.’

   Glokta duwde de struiken opzij. Het afgeslachte lijk lag daar, glinsterend rood, amper herkenbaar als een mens. Ardee lachte en lachte toen ze het zag. ‘Gedeeltelijk opgegeten,’ kwebbelde ze tegen hem. Kolonel Glokta vond de zaak in het geheel niet grappig. Het geluid van de vliegen werd luider en luider, dreigde de muziek geheel te overstemmen. Erger nog, het werd verschrikkelijk koud in het park. 

   ‘Onzorgvuldig van me,’ zei een stem achter hem.

   ‘Hoe bedoel je?’

   ‘Om het daar zo te laten liggen. Maar soms kun je beter snel zijn dan voorzichtig, nietwaar, kreupele?’

   ‘Ik herinner me dit,’ mompelde Glokta. Het was nog kouder geworden, en hij trilde als een rietje. ‘Ik herinner me dit!’

   ‘Natuurlijk,’ fluisterde de stem. Een vrouwenstem, maar niet die van Ardee. Een diepe, sissende stem, waarvan zijn oog ging trillen.

   ‘Wat kan ik doen?’ De kolonel voelde dat hij misselijk werd. De wonden in het rode vlees gaapten open. De vliegen zoemden zo luid dat hij het antwoord amper kon horen.

   ‘Misschien moet je naar de universiteit gaan en om advies vragen.’ IJzige adem streek langs zijn nek en de rillingen liepen over zijn rug. ‘Misschien kun je ze terwijl je daar toch bent… vragen naar het Zaad.’

 

Glokta duikelde naar de onderste tree en wankelde opzij, viel achteruit tegen de muur en blies sissend zijn adem uit over zijn vochtige tong. Zijn linkerbeen trilde, zijn linkeroog trilde, alsof de twee waren verbonden met een snoer van pijn dat in zijn kont, maag, rug, schouder, nek en gezicht sneed en verstrakte bij elke beweging, hoe gering ook.

   Hij dwong zichzelf stil te blijven staan. Langzaam en diep adem te halen. Hij stuurde zijn geest weg van de pijn en naar andere dingen. Zoals Bayaz en zijn mislukte zoektocht naar het Zaad. Zijne Eminentie zit immers te wachten, en hij staat niet bekend om zijn geduld. Hij strekte zijn nek naar beide kanten en voelde de wervels klikken tussen zijn vergroeide schouderbladen. Hij drukte zijn tong in zijn tandvlees en schuifelde weg van de trap, de koele duisternis van de archieven in. 

   Ze waren niet veel veranderd in het afgelopen jaar. Of waarschijnlijk in de paar eeuwen daarvoor. De koepelvormige zalen roken naar stof en ouderdom, alleen verlicht door een paar flakkerende, vuile lampen, doorbuigende schappen die zich uitstrekten tot in de bewegende schaduwen. Tijd om weer te gaan graven in het stoffige puin van de geschiedenis. De Adeptus Historicus scheen ook niet veel te zijn veranderd. Hij zat aan zijn gevlekte werktafel en bestudeerde een schimmelig uitziende stapel papieren in het licht van een enkele sputterende kaarsvlam. Hij keek turend op toen Glokta dichterbij hobbelde. 

   ‘Wie is daar?’

   ‘Glokta.’ Hij keek wantrouwig naar het beschaduwde plafond. ‘Waar is uw kraai?’

   ‘Dood,’ gromde de oude bibliothecaris droevig.

   ‘Geschiedenis, zou je kunnen zeggen!’ De oude man lachte niet. ‘Nou ja. Het overkomt ons allemaal.’ En sommigen eerder dan anderen. ‘Ik wil wat vragen.’ 

   De Adeptus Historicus boog zich naar voren over zijn tafel en tuurde met vochtige ogen naar Glokta, alsof hij nooit eerder een ander mens had gezien. ‘Ik ken jou.’ Dus de wonderen zijn toch de wereld nog niet uit? ‘Jij vroeg naar Bayaz. Eerste leerling van de grote Juvens, eerste letter in het alfabet van de…’ 

   ‘Ja, ja, dat hebben we al gehad.’

   De oude man fronste nors zijn voorhoofd. ‘Heb je die schriftrol meegenomen?’

   ‘De Maker viel brandend enzovoort? Ik vrees van niet. De hoofdlector heeft hem.’

   ‘Bah. Ik hoor veel te veel over die man tegenwoordig. Zij van boven zaniken constant over hem. Zijne Eminentie dit en Zijne Eminentie dat. Ik ben het kotsbeu!’ Ik weet precies hoe je je voelt. ‘Iedereen is in verwarring tegenwoordig. Verwarring en tumult.’ 

   ‘Een hoop veranderingen boven. We hebben een nieuwe koning.’

   ‘Dat weet ik! Guslav, toch?’

   Glokta zuchtte diep terwijl hij zich in een stoel aan de andere kant van de werktafel liet zakken. ‘Ja, ja, die.’ Hij loopt maar een jaar of dertig achter. Ik sta ervan te kijken dat hij niet denkt dat Harod de Grote nog op de troon zit. 

   ‘Wat wil je deze keer?’

   O, alleen maar in het duister tasten naar antwoorden die altijd net buiten bereik blijven. ‘Ik wil informatie over het Zaad.’ 

   Het gegroefde gezicht vertrok niet. ‘Het wat?’

   ‘Het stond in uw geliefde schriftrol. Dat ding dat Bayaz en zijn magische vrienden zochten in het Huis van de Maker, na de dood van Kanedias. Na de dood van Juvens.’

   ‘Bah!’ De adeptus zwaaide met zijn hand en het slappe vel onder zijn pols wiebelde mee. ‘Geheimen, macht. Het is allemaal een metafoor.’

   ‘Bayaz schijnt daar anders over te denken.’ Glokta schoof zijn stoel dichterbij en dempte zijn stem. Ook al kan niemand me horen, en zou het ze niet kunnen schelen als ze het wel konden horen. ‘Ik heb gehoord dat het een stukje was van de Overzijde, achtergebleven sinds de Oude Tijd, toen er duivels op onze aarde rondliepen. De materie van de magie, in massieve vorm.’ 

   De oude man piepte een papierdroge lach en onthulde een verrotte muil van een mond met nog minder tanden dan Glokta zelf had. ‘Ik had je niet aangezien voor een bijgelovig man, superieur.’ Dat was ik ook niet toen ik hier de vorige keer was. Voor mijn bezoek aan het Huis van de Maker, voor mijn ontmoeting met Yulwei, voordat ik Shickel zag glimlachen terwijl ze haar verbrandden. Wat waren dat gelukkige tijden, voordat ik van Bayaz had gehoord, toen het leven nog logisch was. De adeptus veegde met een trillende hand zijn tranende ogen af. ‘Waar heb je dat gehoord?’ 

   O, van een navigator met zijn voet op een aambeeld. ‘Dat maakt niet uit.’ 

   ‘Nou, je weet er meer over dan ik. Ik heb een keer gelezen dat er soms stenen uit de lucht vallen. Sommigen zeggen dat het stukken van de sterren zijn. Anderen zeggen dat het splinters zijn die uit de chaos van de hel zijn geslingerd. Gevaarlijk om aan te raken. Verschrikkelijk koud.’

   Koud? Glokta voelde bijna die ijzige adem in zijn nek, en hij draaide met zijn schouders en dwong zichzelf niet om te kijken. ‘Vertel me dan eens over de hel.’ Hoewel ik denk dat ik al meer dan de meesten weet over dat onderwerp. 

   ‘Hè?’

   ‘De hel, oude man. De Overzijde.’

   ‘Ze zeggen dat daar de magie vandaan komt, als je in dergelijke dingen gelooft.’

   ‘Ik heb geleerd een open geest te hebben over dat onderwerp.’

   ‘Een open geest is als een open wond. Vatbaar voor…’

   ‘Dat heb ik ook gehoord, maar we hebben het over de hel.’

   De bibliothecaris likte langs zijn slappe lippen. ‘Volgens de legende was er een tijd waarin onze wereld en die hieronder één waren en er demonen over de aarde zwierven. De grote Euz verbande ze en vaardigde de Eerste Wet uit, die iedereen verbood de Overzijde aan te raken, of te spreken met duivels, of te rommelen met de poorten ertussen.’

   ‘De Eerste Wet, hè?’

   ‘Zijn zoon Glustrod, die hongerde naar macht, negeerde de waarschuwingen van zijn vader en ging op zoek naar geheimen, riep duivels op en stuurde die op zijn vijanden af. Ze zeggen dat zijn domheid leidde tot de vernietiging van Aulcus en de val van het Oude Keizerrijk, en dat toen hij zichzelf vernietigde hij de poorten op een kier liet staan… maar ik ben geen expert in die dingen.’

   ‘Wie wel?’

   De oude man trok een grimas. ‘Er waren hier boeken. Heel oud. Mooie boeken, uit de tijd van de Meestermaker. Boeken over de Overzijde. De scheidingslijn ertussen. De poorten en de sloten. Boeken over de Vertellers van Geheimen, en over hoe je ze moest oproepen en wegzenden. Een hoop verzinsels als je het mij vraagt. Mythen en fantasie.’

   ‘Er wáren boeken?’

   ‘Ze zijn al enkele jaren geleden verdwenen van de planken.’

   ‘Verdwenen? Waar zijn ze dan gebleven?’

   De oude man fronste zijn voorhoofd. ‘Vreemd, dat nou juist jij dat moet vragen…’

   ‘Genoeg!’ Glokta draaide zich zo snel mogelijk om en keek achterom. Silber, de universiteitsbeheerder, stond onder aan de trap met een uitdrukking van merkwaardig afgrijzen en verbazing op zijn stramme gezicht. Alsof hij een spook heeft gezien. Of zelfs een demon. ‘Zo is het wel genoeg, superieur! Dank u voor uw bezoek.’ 

   ‘Genoeg?’ Glokta fronste zelf ook. ‘Zijne Eminentie zal niet…’

   ‘Ik weet wat Zijne Eminentie wel of niet zal zijn…’ Een akelig bekende stem. Superieur Goyle daalde langzaam de trap af. Hij wandelde om Silber heen, over de beschaduwde vloer tussen de schappen. ‘En ik zeg: genoeg. We danken u hartelijk voor uw bezoek.’ Hij boog naar voren, en zijn ogen puilden uit. ‘Laat het uw laatste zijn!’ 

   Er waren enkele opvallende veranderingen doorgevoerd in de eetzaal sinds Glokta naar beneden ging. Het was donker geworden buiten de vuile ramen en de kaarsen in de verkleurde kandelaars waren aangestoken. En dan is er natuurlijk nog die kwestie van vijfentwintig zeer uiteenlopende practici van de Inquisitie. 

   Twee smalogige inwoners van Suljuk staarden over hun masker heen naar Glokta, alsof ze een tweeling waren, met hun zwarte laarzen op de stokoude eettafel terwijl vier kromzwaarden in schedes op het hout voor hen lagen. Drie donkerhuidige mannen stonden bij een van de donkere ruiten, met geschoren hoofd, elk met een bijl aan zijn riem en een schild op zijn rug. Een heel lange practicus hing rond bij de haard, mager als een berkenboom met blond haar dat in zijn gemaskerde gezicht hing. Naast hem stond een kleinere, bijna een dwerg, met een riem vol messen.

   Glokta herkende de enorme Noordman die de Stenensplijter werd genoemd van zijn vorige bezoek aan de universiteit. Maar het lijkt erop dat hij sinds onze vorige ontmoeting heeft geprobeerd om stenen te splijten met zijn hoofd, en met grote vasthoudendheid. Zijn wangen waren ongelijk, zijn wenkbrauwen gebogen, de brug van zijn neus wees scherp naar links. Zijn verwoeste gezicht was bijna even verontrustend als de enorme moker die hij in zijn reusachtige vuisten klemde. Maar niet helemaal. 

   En zo ging het door, in een zo vreemde en onrustbarende verzameling van moordenaars als ooit ergens bijeen had kunnen zijn, en allemaal tot de tanden bewapend. Kennelijk heeft superieur Goyle zijn groep circusartiesten uitgebreid. Te midden van hen, alsof ze zich volkomen thuis voelde, stond practicus Vitari alle kanten op te wijzen en bevelen te geven. Je zou niet denken dat ze het moederlijke type is als je haar zo ziet, maar we hebben allemaal zo onze verborgen talenten. 

   Glokta stak zijn rechterarm omhoog. ‘Wie gaan we vermoorden?’

   Alle ogen richtten zich op hem. Vitari beende naar hem toe met een frons boven haar sproeterige neusbrug. ‘Wat doet u verdomme hier?’

   ‘Ik zou jou wel hetzelfde kunnen vragen.’

   ‘Als u weet wat goed voor u is, stelt u helemaal geen vragen.’

   Glokta liet haar wellustig zijn lege glimlach zien. ‘Als ik wist wat goed voor me was, zou ik nooit mijn tanden zijn kwijtgeraakt, en vragen zijn alles wat ik nog over heb. Wat is hier in dit stoffige hol dat voor jou van belang is?’

   ‘Dat gaat mij niets aan, en u nog minder. Als u verraders zoekt, moet u misschien eerst in uw eigen huis kijken, hè?’

   ‘En wat moet dat betekenen?’

   Vitari boog zich dicht naar hem toe en fluisterde door haar masker. ‘U hebt mijn leven gered, dus ik zal u diezelfde gunst verlenen. Ga hier weg. Ga weg, en blijf weg.’

 

Glokta schuifelde door de gang naar de zware deur. Wat Bayaz aangaat zijn we geen stap verder gekomen. Niets wat een zeldzame glimlach op het gezicht van Zijne Eminentie zal toveren. Oproepen en verbannen. Goden en duivels. Altijd maar meer vragen. Hij draaide ongeduldig zijn sleutel in het slot om, popelend om te gaan zitten en zijn trillende been te ontlasten. Wat deed Goyle bij de universiteit? Goyle, en Vitari, en vijfentwintig practici, allemaal gewapend alsof ze naar een oorlog gingen? Hij zette een wankele stap over de drempel. Er moet een of ander 

   ‘Hé!’ Hij voelde dat zijn stok werd weggerukt en duikelde opzij, graaiend naar niets. Iets kraakte tegen zijn gezicht en vulde zijn hoofd met verblindende pijn. Een tel later knalde de vloer tegen zijn buik en perste in een lange zucht de lucht uit zijn longen. Hij knipperde met zijn ogen en kwijlde, zijn mond zilt van het bloed, terwijl de donkere kamer woest om hem heen draaide. O jee, o jee. Een vuist in het gezicht, als ik me niet heel sterk vergis. Dat verliest nooit zijn effect. 

   Een hand greep de kraag van zijn jas en sleurde hem omhoog, waardoor de stof in zijn keel beet en hij kakelde als een gewurgde kip. Een andere hand had zijn riem vast en hij werd lijfelijk meegesleurd, terwijl zijn knieën en de neus van zijn laarzen slap over de planken schraapten. Hij verzette zich automatisch, zij het zwakjes, maar daardoor trok er alleen maar nog een pijnscheut door zijn rug.

   De badkamerdeur sloeg tegen zijn hoofd en stuiterde tegen de muur, en hij werd machteloos door de donkere ruimte naar het bad gesleept, dat nog vol vuil water van die ochtend zat. ‘Wacht!’ kraste hij toen hij over de rand werd gemanoeuvreerd. ‘Wie ben… blurghhh!’

   Het koude water sloot zich over zijn hoofd, luchtbellen stegen op rondom zijn gezicht. Hij werd daar gehouden, worstelend, met wijd open ogen van shock en paniek, tot hij dacht dat zijn longen zouden knappen. Toen werd hij aan zijn haar omhoog gerukt, het water stroomde van zijn gezicht en spetterde in het bad. Een simpele techniek, maar onmiskenbaar effectief. Dit is bijzonder onaangenaam. Hij haalde hijgend adem. ‘Wat wil je… blurghhh!’ 

   Terug in de duisternis, de lucht die hij naar binnen had weten te zuigen borrelde het vuile water in. Maar wie het ook is, ik mocht ademhalen. Ik word niet vermoord. Ik word murw geslagen. Murw geslagen voor vragen. Ik zou lachen om de ironie… als ik nog adem… in mijn lijf had… Hij duwde tegen het bad en maaide in het water. Zijn benen trappelden zinloos, maar de hand in zijn nek was van staal. Zijn maag verkrampte en zijn ribben zwoegden, wanhopig snakkend naar lucht. Niet ademen… Niet ademen… Niet ademen! Hij zoog net een longvol vuil water naar binnen toen hij omhoog werd gerukt uit het bad en op de grond werd gesmeten, hoestend, hijgend en kotsend tegelijk. 

   ‘Jij bent Glokta?’ Een vrouwenstem, afgemeten en hard, met een ruw Kantisch accent.

   Ze hurkte voor hem neer, balancerend op de bal van haar voeten, met haar polsen op haar knieën en slaphangende, lange bruine handen. Ze droeg een mannenhemd, los om haar magere schouders, vochtige mouwen opgestroopt om haar bottige polsen. Haar zwarte haar was kort en stak in vettige plukken op van haar hoofd. Ze had een dun, bleek litteken over haar harde gezicht en een sneer om haar dunne lippen, maar haar ogen waren het meest afstotelijk, geel glanzend in het halflicht vanuit de gang. Geen wonder dat Severard haar liever niet wilde schaduwen. Ik had naar hem moeten luisteren. 

   ‘Jij bent Glokta?’

   Ontkennen had geen zin. Hij veegde met een trillende hand het bittere kwijl van zijn kin. ‘Ik ben Glokta.’

   ‘Waarom hou je me in de gaten?’

   Hij duwde zich pijnlijk op naar een zithouding. ‘Waarom denk je dat ik iets te zeggen heb tegen…’

   Haar vuist raakte hem op de punt van zijn kin en sloeg zijn hoofd achterover, waardoor hij een kreet slaakte. Zijn kaken klapten op elkaar en een tand boorde een gat in de onderkant van zijn tong. Hij zakte achterover tegen de muur terwijl de donkere kamer draaide en zijn ogen vol tranen liepen. Toen hij weer iets kon zien, staarde ze hem met samengeknepen gele ogen aan. ‘Ik blijf je slaan tot je antwoord geeft, of je sterft.’ 

   ‘Dank je.’

   ‘Dank?’

   ‘Ik geloof dat je mijn nek een stukje losser hebt gemaakt.’ Glokta glimlachte en toonde haar zijn weinige, bebloede tanden. ‘Ik ben twee jaar een gevangene geweest van de Gurken. Twee jaar in de duisternis van de gevangenis van de keizer. Twee jaar lang snijden, beitelen en branden. Denk je dat een klap of twee me bang maken?’ Hij grinnikte bloederig in haar gezicht. ‘Pissen doet me meer pijn! Denk je dat ik bang ben om dood te gaan?’ Hij grimaste om de steken in zijn rug toen hij zich naar haar toe boog. ‘Elke morgen… dat ik levend wakker word… is een teleurstelling! Als je iets wilt weten, zul je mij ook iets moeten geven. Gelijk oversteken.’

   Ze staarde hem lange tijd aan zonder met haar ogen te knipperen. ‘Was jij een gevangene van de Gurken?’

   Glokta maakte een wuivend gebaar naar zijn vergroeide lichaam. ‘Zij hebben me dit allemaal gegeven.’

   ‘Ha. Dan zijn we allebei wat kwijtgeraakt aan de Gurken.’ Ze schoof omlaag en ging in kleermakerszit zitten. ‘Vragen. Gelijk oversteken. Maar als je tegen me liegt…’

   ‘Vragen, dan. Ik zou tekortschieten in mijn plicht als gastheer als ik jou niet voor liet gaan.’

   Ze glimlachte niet. Maar ze lijkt me dan ook niet bepaald het humoristische type. ‘Waarom hou je me in de gaten?’ 

   Ik zou kunnen liegen, maar waarvoor? Ik kan net zo goed sterven met de waarheid. ‘Ik hou Bayaz in de gaten. Jullie schijnen op vriendelijke voet te staan, en Bayaz is tegenwoordig lastig in de gaten te houden. Dus hou ik jou in de gaten.’ 

   Ze trok een boos gezicht. ‘Hij is geen vriend van me. Hij had me wraak beloofd, dat is alles. Hij heeft het me nog niet gegeven.’

   ‘Het leven is vol teleurstellingen.’

   ‘Het leven is een en al teleurstelling. Stel je vraag, kreupele.’

   Zodra ze haar antwoorden heeft, is het dan weer badtijd, en deze keer mijn laatste? Haar vlakke gele ogen verraadden niets. Leeg, als de ogen van een dier. Maar wat heb ik voor keus? Hij likte het bloed van zijn lippen en leunde tegen de muur. Ik kan net zo goed een beetje wijzer sterven. ‘Wat is het Zaad?’ 

   Haar frons werd een heel klein beetje dieper. ‘Bayaz zegt dat het een wapen is. Een heel krachtig wapen. Sterk genoeg om Shaffa in stof te veranderen. Hij dacht dat het verborgen was aan de rand van de wereld, maar hij had het mis. Daar was hij niet blij mee.’ Ze keek hem een tijdje fronsend aan. ‘Waarom hou je Bayaz in de gaten?’

   ‘Omdat hij de kroon heeft gestolen en die op een laffe worm heeft gezet.’

   Ze snoof. ‘Daar zijn we het in ieder geval over eens.’

   ‘Er zijn lieden in mijn regering die zich zorgen maken over welke kant hij ons op stuurt. Die zich daar grote zorgen over maken.’ Glokta likte langs een bloederige tand. ‘Waar stuurt hij ons heen?’

   ‘Mij vertelt hij niks. Ik vertrouw hem niet, en hij vertrouwt mij niet.’

   ‘Daar zijn we het ook over eens.’

   ‘Hij wilde het Zaad als wapen gebruiken. Hij heeft het niet gevonden, dus moet hij op zoek naar andere wapens. Ik vermoed dat hij jullie naar de oorlog stuurt. Een oorlog tegen Khalul en zijn Eters.’

   Glokta voelde trillingen langs zijn gezicht trekken en zijn ooglid beroeren. Verrekt, verraderlijk stuk gelei! Haar hoofd ging met een ruk opzij. ‘Weet je daarvan?’ 

   ‘Zijdelings.’ Ach, wat kan het voor kwaad? ‘Ik heb er een gevangen, in Dagoska. Ik heb haar vragen gesteld.’ 

   ‘Wat zei ze?’

   ‘Ze sprak over rechtvaardigheid en gerechtigheid.’ Twee dingen die ik nog nooit heb gezien. ‘Ze sprak over oorlog en offers.’ Twee dingen waar ik te veel van heb gezien. ‘Ze zei dat je vriend Bayaz zijn eigen meester had gedood.’ De vrouw vertrok geen spier. ‘Ze zei dat haar vader, de Profeet Khalul, nog steeds op wraak zint.’ 

   ‘Wraak,’ bitste ze, met haar handen tot vuisten gebald. ‘Ik zal ze wraak laten zien!’

   ‘Wat hebben ze jou aangedaan?’

   ‘Ze hebben mijn volk vermoord.’ Ze strekte haar benen. ‘Ze hebben een slaaf van me gemaakt.’ Ze kwam soepel overeind en torende boven hem uit. ‘Ze hebben mijn leven van me gestolen.’

   Glokta voelde zijn mondhoek omhoogkomen. ‘Nog iets wat we gemeen hebben.’ En ik heb het gevoel dat mijn tijd om is. 

   Ze greep met twee vuisten zijn natte jas vast. Ze sleurde hem met een angstwekkende kracht omhoog van de grond, met zijn rug glijdend langs de muur. Drijvend lijk aangetroffen in de badkuip… Hij voelde hoe zijn neusvleugels zich opensperden, de lucht snel sissend door zijn bloedneus, zijn hart bonzend van verwachting. Ongetwijfeld zal mijn verwoeste lichaam zich zo kranig mogelijk verzetten. Een onweerstaanbare reactie op het gebrek aan lucht. Het onoverwinnelijke instinct om te ademen. Ongetwijfeld zal ik kronkelen en spartelen, net zoals Tulkis, de Gurkense ambassadeur, kronkelde en spartelde toen ze hem ophingen en hem nodeloos van zijn ingewanden ontdeden. 

   Hij deed zijn verwrongen best om op eigen kracht overeind te blijven, zo recht te staan als hij enigszins kon redden. Ik was immers ooit een trots man, ook al ligt dat ver achter me. Amper het einde waar kolonel Glokta op zou hebben gehoopt. Verzopen in een badkuip door een vrouw in een vuil overhemd. Zullen ze me slap over de rand aantreffen, met mijn reet in de lucht? Maar wat maakt het uit? Het gaat er niet om hoe je sterft, maar om hoe je hebt geleefd. 

   Ze liet zijn jas los en sloeg het voorpand glad. En wat is mijn leven in de afgelopen jaren geweest? Wat zou ik er nou echt aan missen? Trappenhuizen? Pijn? In het donker liggen terwijl herinneringen aan de dingen die ik heb gedaan aan me knagen? Wakker worden in de stank van mijn eigen stront? Zal ik theedrinken met Ardee West missen? Een beetje, misschien. Maar zal ik theedrinken met de hoofdlector missen? Je gaat je bijna afvragen waarom ik het jaren geleden al niet zelf heb gedaan. Hij staarde in de ogen van zijn moordenares, hard en fel als geel glas, en glimlachte. Een glimlach van pure opluchting. ‘Ik ben er klaar voor.’ 

   ‘Waarvoor?’ Ze drukte iets in zijn slappe hand. Het handvat van zijn stok. ‘Als je nog meer zaken met Bayaz hebt, laat mij er dan buiten. De volgende keer zal ik niet zo voorzichtig met je zijn.’ Ze liep langzaam achteruit naar de deur, een fel vierkant in de schemerige muur. Ze draaide zich om en het geklos van haar laarzen verwijderde zich door de gang. Afgezien van het zachte druppen van water dat van zijn natte jas viel, was alles stil. 

   En zo, kennelijk, overleef ik het. Alweer. Glokta trok zijn wenkbrauwen op. Misschien zit de kneep ’m erin dat je het niet moet willen.