Beste vijanden

 

 

 

 

‘Pok, pok.’

   ‘Niet nu!’ brieste kolonel Glokta. ‘Ik moet die hele stapel nog door!’ Op tafel lagen wel tienduizend bekentenissen die hij moest ondertekenen. Zijn werktafel kreunde onder de grote stapels, en de punt van zijn pen was zo zacht als boter. Met de rode inkt erbij leken zijn merktekens wel donkere bloedvlekken op het bleke papier. ‘Verdomme!’ tierde hij toen hij met zijn elleboog een inktpot omgooide, waardoor inkt over de werktafel spatte, in de stapels papieren trok en op de vloer droop met een gestaag pok, pok, pok. 

   ‘Je hebt straks nog wel tijd om te bekennen. Meer dan genoeg tijd.’

   De kolonel fronste zijn voorhoofd. Het was hier beslist koud geworden. ‘Jij weer! Altijd op het slechtste moment!’

   ‘Dus je kent me nog?’

   ‘Ik schijn…’ In feite had de kolonel moeite zich te herinneren waarvan. Het leek een vrouw daar in de hoek, maar hij kon haar gezicht niet zien.

   ‘De Maker viel brandend omlaag… Hij brak op de brug beneden…’ Die woorden kwamen hem bekend voor, maar Glokta zou niet hebben kunnen zeggen waarom. Oude verhalen en onzin. Hij grimaste. Verdomme, wat deed zijn been zeer.

   ‘Ik schijn…’ Zijn gebruikelijke zelfvertrouwen ebde helemaal weg. Het was nu ijskoud in de kamer, en hij zag zijn adem dampen voor zijn gezicht. Hij kwam onhandig overeind uit zijn stoel toen zijn onwelkome gast naderde, en zijn been begon te steken. ‘Wat wil je?’ wist hij krakend uit te brengen.

   Het gezicht kwam in het licht. Het was niemand minder dan Mauthis, van het bankiershuis Valint en Balk. ‘Het Zaad, kolonel.’ En hij toonde zijn vreugdeloze glimlach. ‘Ik wil het Zaad.’

   ‘Ik… Ik…’ Glokta’s rug raakte de muur. Hij kon niet verder achteruit.

   ‘Het Zaad!’ Nu was het Goyles gezicht, nu dat van Sult, nu van Severard, maar ze eisten allemaal hetzelfde. ‘Het Zaad! Mijn geduld raakt op!’

   ‘Bayaz,’ fluisterde hij. Hij kneep zijn ogen dicht, waardoor de tranen naar buiten werden geperst. ‘Bayaz weet…’

   ‘Pok, pok, folteraar.’ De snerpende stem van de vrouw weer. Een vingertop priemde tegen zijn slaap, pijnlijk hard. ‘Als die ouwe leugenaar het wist, dan zou het al van mij zijn. Nee. Jij moet het zoeken.’ Hij kon niet spreken van angst. ‘Jij gaat het opzoeken, anders scheur ik het uit je verwrongen vlees. Dus pok, pok, tijd om wakker te worden.’

   De vinger porde weer tegen zijn schedel, groef als een mespunt in zijn slaap. ‘Pok, pok, kreupele!’ snauwde die afgrijselijke stem in zijn oor, met adem zo koud dat het leek te branden op zijn blote wang. ‘Pok, pok!’

 

Pok, pok.

   Even wist Glokta niet waar hij was. Hij kwam met een ruk overeind, worstelde met de lakens, staarde om zich heen, aan alle kanten omringd door dreigende schaduwen, zijn eigen jammerende ademhaling fluitend in zijn hoofd. Toen viel alles ineens op zijn plek. Mijn nieuwe appartement. Een aangenaam briesje zette de gordijnen in beweging in de warme nachtlucht die door het ene open venster naar binnen kwam. Glokta zag de schaduw ervan verschuiven op de gepleisterde muur. Het gordijn zwaaide tegen het kozijn, open en toen weer dicht. 

   Pok, pok. 

   Hij sloot zijn ogen en slaakte een diepe zucht. Grimaste terwijl hij zich achterover liet zakken in zijn bed, strekte zijn benen, wiebelde met zijn tenen tegen de kramp. De paar tenen die de Gurken me hebben laten houden, althans. Gewoon weer een droom. Alles is… 

   Toen herinnerde hij het zich weer, en zijn ogen schoten open. De koning is dood. Morgen kiezen we een nieuwe. 

 

De driehonderdtwintig vellen papier hingen levenloos aan de spijkers. Ze waren in de afgelopen paar weken steeds gekreukelder, beduimelder, vettiger en vuiler geworden. Net zoals deze hele zaak zelf verder naar de smerigheid is afgegleden. Veel ervan waren met inkt besmeurd, bedekt met kwaad neergekrabbelde aantekeningen, met aanvullingen en doorhalingen. Terwijl mannen werden gekocht en verkocht, gekoeioneerd en gechanteerd, omgekocht en misleid. Veel ervan waren gescheurd waar waszegels waren verwijderd, toegevoegd, vervangen door andere kleuren. Terwijl de trouw verschoof, beloften werden gebroken, het evenwicht eerst deze en toen weer die kant op schoof. 

   Hoofdlector Sult stond er woest naar te loeren, als een herder naar zijn lastige kudde, met kreukels in zijn witte jas en zijn grijze haar in de war. Glokta had hem nooit anders dan perfect verzorgd gezien. Hij moet eindelijk bloed proeven. Zijn eigen bloed. Ik zou bijna lachen als mijn eigen mond niet zo vreselijk ziltig smaakte. 

   ‘Brock heeft er vijfenzeventig.’ Sult siste het in zichzelf, terwijl zijn wit gehandschoende handen friemelden op zijn rug. ‘Brock heeft er vijfenzeventig. Isher heeft er vijfenvijftig. Skald en Barezin veertig de man. Brock heeft er vijfenzeventig…’ Hij mompelde de getallen steeds opnieuw, alsof het een bezwering was die hem tegen het kwaad zou behoeden. Of tegen het goede, misschien. ‘Isher heeft er vijfenvijftig…’ 

   Glokta moest een glimlach onderdrukken. Brock, dan Isher, dan Skald en Barezin, terwijl de Inquisitie en Justitie om de kliekjes vechten. Ondanks al onze inspanningen is alles nog ongeveer net zoals toen we begonnen met deze akelige dans. We hadden net zo goed meteen het land uit kunnen gaan en ons de moeite kunnen besparen. Misschien is het nog niet te laat 

   Glokta schraapte luidruchtig zijn keel, en Sult draaide met een ruk zijn hoofd om. ‘Heb je er wat aan toe te voegen?’

   ‘Bij wijze van spreken, Eminentie.’ Glokta liet zijn stem zo onderdanig mogelijk klinken. ‘Ik heb recent nogal… onrustbarende informatie gekregen.’

   Sult fronste zijn voorhoofd en knikte naar de papieren. ‘Nog onrustbarender dan dit?’

   Op zijn minst van gelijke orde. Degene die de verkiezing wint zal de overwinning immers slechts kort kunnen vieren als de Gurken een week later komen en ons allemaal afslachten. ‘Er is me ingefluisterd… dat de Gurken een invasie in Midderland voorbereiden.’ 

   Er viel een korte, onbehaaglijke stilte. Amper een veelbelovende ontvangst, maar nu moeten we uitzeilen. Wat kunnen we anders dan recht op de storm afkoersen? ‘Een invasie?’ sneerde Goyle. ‘Waarmee?’ 

   ‘Het is niet de eerste keer dat ik heb gehoord dat ze een vloot hebben.’ En ik probeer wanhopig mijn zinkende scheepje te breeuwen. ‘Een aanzienlijke vloot, in het geheim gebouwd sinds de laatste oorlog. Het is geen probleem om voorbereidingen te treffen, en als de Gurken dan inderdaad komen…’ 

   ‘En als je het mis hebt?’ De hoofdlector fronste diep zijn voorhoofd. ‘Van wie komt die informatie?’

   O, jeetje, nee, dat kan natuurlijk niet. Carlot dan Eider? In leven? Maar hoe kan dat? Drijvend lijk gevonden bij de haven… ‘Een anonieme bron, hoofdlector.’ 

   ‘Anoniem?’ Zijne Eminentie loerde met samengeknepen ogen naar hem. ‘En wil je soms dat ik naar de Gesloten Raad stap, op een moment als dit, en ze de onbewezen roddels van je anonieme bron voorleg?’ De golven spoelen al over het dek 

   ‘Ik wilde Uwe Eminentie alleen maar wijzen op de mogelijkheid…’

   ‘Wanneer komen ze?’ De gescheurde zeilen flapperen in de orkaan 

   ‘Mijn informant heeft niet…’

   ‘Waar komen ze aan land?’ De zeelieden tuimelen schreeuwend uit het want 

   ‘Wederom, Eminentie, kan ik niet…’

   ‘Met z’n hoevelen komen ze?’ Het stuurwiel breekt af in mijn trillende handen 

   Glokta grimaste en besloot helemaal niets te zeggen.

   ‘Leid ons dan alsjeblieft niet verder af met geruchten,’ sneerde Sult, met zijn lip walgend opgetrokken. Het schip verdwijnt onder de genadeloze golven, zijn lading van kostbare waarschuwingen aan de diepte toevertrouwd, en zijn kapitein zal niet worden gemist. ‘We hebben dringender zorgen dan een legioen van Gurkense fantomen!’ 

   ‘Natuurlijk, Eminentie.’ En als de Gurken komen, wie zullen we dan eens ophangen? O, superieur Glokta natuurlijk. Waarom heeft die stomme kreupele verdomme niks gezegd? 

   Sults geest was alweer teruggekeerd naar zijn versleten kringetjes. ‘Wij hebben eenendertig stemmen, en Marovia iets meer dan twintig. Eenendertig. Niet genoeg om de doorslag te geven.’ Hij schudde grimmig zijn hoofd en zijn blauwe ogen schoten langs de papieren. Alsof hij er op een andere manier naar kan kijken waardoor de verschrikkelijke optelsom zou veranderen. ‘Bij lange na niet.’ 

   ‘Behalve als we het op een akkoordje gooien met hoogrechter Marovia.’ Weer een stilte, nog onbehaaglijker dan de vorige. O jee. Dat heb ik vast hardop gezegd. 

   ‘Een akkoordje?’ snauwde Sult.

   ‘Met Marovia?’ piepte Goyle, terwijl zijn ogen uitpuilden van triomf. Als alle veilige opties uitgeput zijn, moeten we risico’s nemen. Is dat niet wat ik mezelf voorhield toen ik omlaag reed naar de brug terwijl de Gurken zich aan de overkant verzamelden? Nou ja, dan de orkaan maar weer in 

   Glokta haalde diep adem. ‘Marovia’s zetel in de Gesloten Raad is niet veiliger dan die van ieder ander. We hebben elkaar misschien tegengewerkt, maar alleen maar uit gewoonte. Wat zijn stem aangaat zijn onze doelen gelijk. Een zwakke kandidaat regelen en het evenwicht bewaren. Samen hebt u meer dan vijftig stemmen. Dat zou wel eens genoeg kunnen zijn om de weegschaal te laten doorslaan.’

   Goyle sneerde minachtend. ‘De krachten bundelen met die hypocriete boerenvriend? Ben je je verstand kwijt?’

   ‘Hou je mond, Goyle.’ Sult keek lange tijd naar Glokta, met zijn lippen peinzend getuit. Overweegt hij wellicht mijn straf? Nog een bijtende vermaning, of bijtend zuur? Of ik drijvend… ‘Je hebt gelijk. Ga met Marovia praten.’ 

   Sand dan Glokta, opnieuw de held! Goyles mond viel open. ‘Maar… Eminentie!’ 

   ‘De tijd voor trots ligt ver achter ons!’ grauwde Sult. ‘We moeten elke kans aangrijpen om Brock en de anderen van de troon weg te houden. We moeten compromissen zoeken, hoe pijnlijk ook, en alle mogelijke bondgenoten verzamelen. Ga erheen!’ snauwde hij over zijn schouder. Hij sloeg zijn armen over elkaar en draaide zich weer om naar zijn knisperende papieren. ‘Sluit een akkoord met Marovia.’

   Glokta hees zich stram uit zijn stoel. Jammer om zulk prettig gezelschap te verlaten, maar als de plicht roept. Hij trakteerde Goyle op een heel korte, tandeloze glimlach, pakte zijn stok en hinkte naar de deur. 

   ‘En Glokta!’ Hij grimaste toen hij zich weer omdraaide. ‘Marovia’s doelen en die van ons komen misschien momenteel overeen, maar we kunnen hem niet vertrouwen. Wees voorzichtig.’

   ‘Natuurlijk, Eminentie.’ Doe ik altijd. Wat heb ik voor keus, terwijl elke stap helse pijn veroorzaakt? 

 

De privéwerkkamer van de hoogrechter was zo groot als een schuur, het plafond bedekt met wervelingen van oude sierlijsten, wemelend van de schaduwen. Hoewel het pas eind van de middag was, was het er door de dichte klimop voor de ramen en de dikke laag vuil op de ruiten eeuwig schemerig. Wankele stapels papier lagen op elk beschikbaar oppervlak. Stapels documenten met zwarte banden eromheen. Stapels in leer gebonden registers. Stapels stoffige perkamenten vol sierlijk, zwierig schrift, met enorme zegels van rode was en glinsterend verguldsel. Een hoeveelheid wetgeving ter waarde van een koninkrijk, leek het wel. En dat is het waarschijnlijk ook. 

   ‘Superieur Glokta, goedenavond.’ Marovia zelf zat vlak bij de lege haard aan een lange tafel gedekt voor het diner, en een flakkerende kroonluchter wierp in het karige licht glanzende fonkelingen op de schotels. ‘Ik hoop dat u het niet erg vindt als ik eet terwijl we praten? Ik zou liever in het comfort van mijn eigen vertrekken dineren, maar ik eet steeds vaker hier. Zo veel te doen, snapt u? En een van mijn secretarissen schijnt onaangekondigd vakantie te hebben genomen.’ Een vakantie naar de vloer van het slachthuis, in feite, via de ingewanden van een kudde zwijnen. ‘Kan ik u iets aanbieden?’ Marovia gebaarde naar een enorm stuk vlees, bijna rauw in het midden, drijvend in bloedige jus. 

   Glokta likte langs zijn tandvlees terwijl hij zich in een stoel tegenover de man werkte. ‘Het zou me een groot genoegen zijn, Edelachtbare, maar de wetten van de tandheelkunde verbieden het me.’

   ‘Ah, natuurlijk. Die wetten laten zich niet omzeilen, zelfs niet door een hoogrechter. U hebt mijn sympathie, superieur. Een van mijn grootste genoegens is een goed stuk vlees, en hoe bloediger hoe beter. Laat ze de vlam alleen maar zien, zeg ik altijd tegen mijn kok. Alleen maar even laten zien.’ Grappig, zo laat ik mijn practici ook altijd beginnen. ‘En waar heb ik dit onverwachte bezoek aan te danken? Bent u hier op eigen initiatief of op aandringen van uw werkgever hoofdlector Sult, mijn gewaardeerde collega uit de Gesloten Raad?’ 

   Je bittere doodsvijand uit de Gesloten Raad, zul je bedoelen. ‘Zijne Eminentie weet dat ik hier ben.’ 

   ‘O ja?’ Marovia sneed een plak vlees af en legde die druipend op zijn bord. ‘En met welke boodschap stuurt hij u? Iets wat te maken heeft met de zaak die morgen in de Open Raad speelt, misschien?’

   ‘U bederft mijn verrassing, Edelachtbare. Mag ik klare taal spreken?’

   ‘Als u dat kunt.’

   Glokta toonde de hoogrechter zijn lege grijns. ‘Die toestand met de verkiezing is vreselijk voor de zaken. De twijfels, de onzekerheid, de zorgen. Slecht voor ieders zaken.’

   ‘Voor sommigen meer dan anderen.’ Marovia’s mes kraste over het bord terwijl hij een reepje vet van het vlees afsneed.

   ‘Uiteraard. De leden van de Gesloten Raad, en zij die werken ten behoeve van hen, lopen het grootste risico. Ze zullen waarschijnlijk minder de vrije hand krijgen als machtige mannen zoals Brock of Isher op de troon worden gestemd.’ Sommigen van ons zullen waarschijnlijk zelfs het eind van de week niet eens halen. 

   Marovia spietste een stukje wortel op zijn vork en staarde er zuur naar. ‘Een betreurenswaardige toestand. Het zou beter voor iedereen zijn geweest als Raynault of Ladisla nog leefde.’ Hij dacht daar even over na. ‘Als Raynault nog leefde, in ieder geval. Maar de stemming vindt morgen plaats, hoe wij ons daar de haren ook om uit het hoofd trekken. Ik zou daar nu geen oplossing voor weten.’ Hij keek van de wortel naar Glokta. ‘Of hebt u een voorstel?’

   ‘U, Edelachtbare, hebt zeggenschap over twintig tot dertig stemmen in de Open Raad.’

   Marovia haalde zijn schouders op. ‘Ik heb enige invloed, dat kan ik niet ontkennen.’

   ‘De hoofdlector kan zelf op dertig stemmen rekenen.’

   ‘Fijn voor Zijne Eminentie.’

   ‘Niet per se. Als u beiden elkaar tegenwerkt, zoals u altijd hebt gedaan, dan betekenen uw stemmen niets. De een voor Isher, de ander voor Brock, en het maakt geen verschil.’

   Marovia zuchtte. ‘Een droevig einde van twee glansrijke carrières.’

   ‘Behalve als u uw middelen bundelt. Dan hebt u samen zestig stemmen. Evenveel bijna als Brock heeft. Genoeg om een koning te maken van Skald, of Barezin, of Heugen, of zelfs een of andere onbekende, afhankelijk van hoe het gaat. Iemand die in de toekomst misschien gemakkelijker te beïnvloeden is. Iemand die mogelijk de bestaande Gesloten Raad aanhoudt in plaats van een nieuwe te kiezen.’

   ‘Een koning die ons allemaal blij maakt, hè?’

   ‘Als u een voorkeur zou uitspreken voor de ene of andere man, dan zou ik die naam kunnen voorleggen aan Zijne Eminentie.’ Nog meer stapjes, nog meer vleien, nog meer teleurstellingen. O, om toch een grote werkkamer voor mezelf te hebben, de hele dag lekker te zitten terwijl kruiperige rotzakken de trap naar mijn kamer op sjokken en glimlachen om mijn beledigingen, mijn leugens slikken, smeken om mijn giftige steun. 

   ‘Zal ik u vertellen wat mij blij zou maken, superieur Glokta?’

   Daar komen de overpeinzingen van de zoveelste machtsgeile ouwe zak. ‘Graag, Edelachtbare.’ 

   Marovia smeet zijn bestek op zijn bord, ging achteroverzitten in zijn stoel en slaakte een lange, vermoeide zucht. ‘Ik zou liever helemaal geen koning hebben. Ik zou willen dat elke man gelijk is onder de wet, zeggenschap heeft over het bestuur van zijn eigen land en het kiezen van zijn leiders. Ik zou liever geen koning hebben, en geen edelen, en een Gesloten Raad die werd verkozen door en verantwoording aflegde aan de burgers zelf. Een Gesloten Raad die voor iedereen openstond, zou je kunnen zeggen. Wat denkt u daarvan?’ 

   Ik denk dat sommige mensen zouden zeggen dat het verdacht veel lijkt op verraad. De rest zou het simpelweg waanzin noemen. ‘Ik denk, Edelachtbare, dat uw idee een fantasie is.’ 

   ‘Hoezo?’

   ‘Omdat de overgrote meerderheid van de mensen veel liever te horen krijgt wat ze moeten doen dan hun eigen keuzes te maken. Gehoorzamen is makkelijker.’

   De hoogrechter lachte. ‘Misschien hebt u gelijk. Maar er gaan dingen veranderen. Daar heeft die rebellie me van overtuigd. Er gaan dingen veranderen, in kleine stapjes.’

   ‘Ik weet zeker dat heer Brock op de troon een klein stapje is dat niemand van ons graag genomen zou zien worden.’

   ‘Heer Brock heeft inderdaad zeer sterke overtuigingen, de meeste gerelateerd aan zichzelf. U bepleit uw zaak overtuigend, superieur.’ Marovia legde zijn handen op zijn buik en staarde Glokta met samengeknepen ogen aan. ‘Goed dan. U kunt hoofdlector Sult vertellen dat we voor deze ene keer een gezamenlijk doel hebben. Als een neutrale kandidaat met voldoende steun zich presenteert, zal ik mijn stemmen bij die van hem scharen. Wie had dat ooit gedacht? De Gesloten Raad, verenigd.’ Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Het zijn echt vreemde tijden.’ 

   ‘Dat zijn het zeker, Edelachtbare.’ Glokta hees zich overeind, grimassend toen hij zijn gewicht op zijn brandende been zette, en schuifelde door de schemerige, weergalmende kamer naar de deur. Toch vreemd dat onze hoogrechter zo filosofisch is, terwijl hij morgen zijn functie kwijt kan zijn. Ik heb nog maar zelden een man zo kalm zien blijven. Hij bleef staan toen hij de deurklink pakte. Je zou bijna denken dat hij iets weet wat wij niet weten. Je zou bijna denken dat hij al een plan heeft. 

   Hij draaide zich om. ‘Kan ik u vertrouwen, hoogrechter?’

   Marovia keek scherp op, met het vleesmes in zijn hand. ‘Wat een heerlijk aandoenlijke vraag van iemand in uw vakgebied. Ik neem aan dat u erop kunt vertrouwen dat ik in mijn eigen belang handel. Net zoals ik erop kan vertrouwen dat u datzelfde zult doen. Verder strekt onze overeenkomst niet. En dat moet ook niet. U bent een intelligent man, superieur, en u amuseert me.’ Hij wendde zich weer naar zijn homp vlees, porrend met een vork zodat er bloed uitkwam. ‘U zou een andere meester moeten zoeken.’

   Glokta schuifelde naar buiten. Goed idee. Maar ik heb er al twee meer dan me lief is. 

 

De gevangene was een mager, pezig schepsel, naakt en met een zak over zijn hoofd zoals gebruikelijk, met zijn handen stevig geboeid op zijn rug. Glokta keek toe terwijl Vorst hem vanuit de cellen naar de kamer met het koepelplafond sleurde, met zijn struikelende blote voeten kletsend op de koude vloer.

   ‘Hij was niet zo moeilijk te pakken,’ zei Severard. ‘Hij is al een tijdje bij de anderen weg, maar hij is sindsdien in de stad blijven rondhangen als de stank van pis. We hebben hem gisteravond opgepikt.’

   Vorst smeet de gevangene in de stoel. Waar ben ik? Wie zijn dit? Wat willen ze? Een angstaanjagend moment net voordat het werk begint. De angst en hulpeloosheid, het misselijke tintelen van de verwachting. Mijn eigen herinnering eraan is scherp opgefrist, laatst nog, door de charmante magister Eider. Alleen ben ik ongeschonden weer vrijgelaten. De gevangene zat daar, met zijn hoofd schuin, terwijl het canvas aan de voorzijde van de zak heen en weer bewoog door zijn gejaagde ademhaling. Ik betwijfel zeer of hij zo veel geluk zal hebben. 

   Glokta’s ogen dwaalden met tegenzin naar de schildering boven het hoofd van de gevangene. Onze oude vriend Kanedias. Het geschilderde gezicht staarde grimmig omlaag van het koepelplafond, de armen gespreid, het kleurige vuur erachter. De Maker viel brandend… Hij woog de zware hamer op zijn hand. ‘Laten we dan maar beginnen.’ Severard trok met een zwierig gebaar de zak weg. 

   De navigator kneep zijn ogen samen in het felle lamplicht; een verweerd gezicht, gebruind en diep gegroefd, het hoofd geschoren als van een priester. Of van een verrader die heeft bekend, natuurlijk. 

   ‘Ben jij broeder Langvoet?’

   ‘Inderdaad! Van de nobele Orde van Navigators! Ik verzeker u dat ik onschuldig ben aan enige misdaad!’ Die woorden kwamen in een waterval naar buiten. ‘Ik heb niets onwettigs gedaan. O nee, dat zou helemaal niets voor mij zijn. Ik ben een gezagsgetrouw man, altijd geweest ook. Ik kan geen enkele reden bedenken waarom ik op deze manier moet worden behandeld! Geen enkele!’ Zijn ogen draaiden omlaag en hij zag het aambeeld, glanzend op de grond tussen hem en Glokta, waar normaal gesproken de tafel zou staan. Zijn stem werd een heel octaaf hoger. ‘De Orde van Navigators is zeer gerespecteerd, en ik ben een lid met een goede reputatie! Een uitstekende reputatie! Navigatie is het grootste van mijn vele opmerkelijke talenten, ja gewis, het grootste…’ 

   Glokta sloeg met de hamer op het aambeeld, met een klap die luid genoeg was om de doden te wekken. ‘Hou! Je! Mond!’ De kleine man knipperde met zijn ogen, zijn mond viel open, maar hij hield op met praten. Glokta zonk weer in zijn stoel en kneedde zijn verweerde bovenbeen terwijl de pijn langs zijn rug omhoog tintelde. ‘Heb je enig idee hoe moe ik ben? Hoe druk ik het heb? Het doet zo veel pijn om iedere morgen uit bed te komen dat ik al gebroken ben voordat de dag begint, en dit moment is uitzonderlijk stressvol. Het laat me daarom volkomen koud of je de rest van je leven kunt lopen, of je de rest van je leven kunt zien, of je de rest van je ontzettend korte, ontzettend pijnlijke leven je sluitspier kunt beheersen. Begrepen?’

   De navigator keek met grote ogen op naar Vorst, die boven hem uittorende als een bovenmaatse schaduw. ‘Begrepen,’ fluisterde hij.

   ‘Mooi zo,’ zei Severard.

   ‘Mooi fo,’ zei Vorst.

   ‘Inderdaad, mooi zo,’ zei Glokta. ‘Zeg eens, broeder Langvoet, is een van je opmerkelijke talenten een bovenmenselijke bestendigheid tegen pijn?’

   De gevangene slikte. ‘Nee.’

   ‘Dan zijn de regels van dit spel simpel. Ik stel een vraag en jij antwoordt nauwkeurig, correct en bovenal bondig. Is dat duidelijk?’

   ‘Volkomen duidelijk. Ik spreek alleen om te…’

   Vorsts vuist zonk in zijn buik en hij klapte met uitpuilende ogen dubbel. ‘Zie je in,’ bitste Glokta, ‘dat je antwoord daarop “ja” had moeten zijn?’ De albino greep het been van de hijgende navigator en sleurde zijn voet op het aambeeld. O, koud metaal op de gevoelige voetzool. Heel onplezierig, maar het kan nog zo veel erger. En ergens heb ik het idee dat dat waarschijnlijk ook zal gebeuren. Vorst sloeg een boei dicht om Langvoets enkel. 

   ‘Mijn verontschuldigingen voor ons gebrek aan fantasie.’ Glokta zuchtte. ‘Ter verdediging, het is lastig om steeds weer iets nieuws te verzinnen. Ik bedoel, een man met een grote hamer op zijn voet slaan, dat is zo…’

   ‘Laag bij e ghoms?’ opperde Vorst.

   Glokta hoorde een scherpe uitbarsting van gelach onder Severards masker en voelde dat hij zelf ook grijnsde. Hij had eigenlijk komediant moeten worden in plaats van folteraar. ‘Laag bij de gronds! Precies. Maar maak je geen zorgen. Als we niet hebben wat we nodig hebben tegen de tijd dat we alles onder je knieën tot pulp hebben vermalen, zullen we zien of we iets inventievers kunnen verzinnen voor de rest van je benen. Hoe klinkt dat?’ 

   ‘Maar ik heb niets gedaan!’ piepte Langvoet, die net weer op adem begon te komen. ‘Ik weet niets! Ik heb…’

   ‘Vergeet dat allemaal. Het doet er niet toe.’ Glokta boog zich langzaam, gepijnigd naar voren en liet de kop van de hamer zachtjes tegen het metaal naast de blote voet van de navigator tikken. ‘Ik wil dat je je concentreert… op mijn vragen… en je tenen… en deze hamer. Maar maak je niet druk als je dat nu nog moeilijk vindt. Geloof me, als de hamer eenmaal begint neer te komen, zal het je gemakkelijk vallen om al het andere te negeren.’

   Langvoet staarde naar het aambeeld; zijn neusvleugels waren opengesperd en hij haalde snuivend adem. En de ernst van de situatie dringt eindelijk tot hem door. 

   ‘Vragen, dus,’ zei Glokta. ‘Je kent de man die zich uitgeeft voor Bayaz, de Eerste van Magiërs?’

   ‘Ja! Alstublieft! Tot voor kort was hij mijn opdrachtgever.’

   ‘Mooi.’ Glokta verschoof in zijn stoel en probeerde een comfortabeler houding te vinden terwijl hij zich naar voren boog. ‘Heel mooi. En je bent met hem op reis geweest?’

   ‘Ik was de gids!’

   ‘Wat was jullie bestemming?’

   ‘Het eiland Shabulyan, aan de rand van de wereld.’

   Glokta liet de kop van de hamer weer tegen het aambeeld tikken. ‘Ach, kom nou. De rand van de wereld? Een fantasie, toch zeker?’

   ‘Echt! Echt! Ik heb het gezien! Ik heb met mijn eigen voeten op dat eiland gestaan!’

   ‘Wie waren er nog meer bij?’

   ‘Nou… Logen Negenvinger, uit het verre noorden.’ Ah ja, die met de littekens en de opeengeklemde lippen. ‘Ferro Maljinn, een Kantische vrouw.’ Die onze vriend superieur Goyle zo veel last bezorgde. ‘Jezal dan Luthar… een Unie-officier.’ Een ijdele kwast. ‘Malacus Quai, Bayaz’ leerling.’ Die magere leugenaar met de huid van een pissebed. ‘En Bayaz zelf!’ 

   ‘Met z’n zessen?’

   ‘Meer niet!’

   ‘Een lange en zware reis. Wat was er aan de rand van de wereld dat al die moeite rechtvaardigde, behalve water?’

   Langvoets lip trilde. ‘Niets!’ Glokta fronste zijn voorhoofd en porde met de kop van de hamer tegen zijn grote teen. ‘Het was er niet! Datgene wat Bayaz zocht! Het was er niet! Hij zei dat hij was misleid!’

   ‘Wat dacht hij daar dan te vinden?’

   ‘Hij zei dat het een steen was!’

   ‘Een steen?’

   ‘De vrouw vroeg hem ernaar. Hij zei dat het een steen was… een steen van de Overzijde.’ De navigator schudde zijn bezwete hoofd. ‘Een verdorven idee! Ik ben blij dat we niets van dien aard hebben gevonden. Bayaz noemde het het Zaad!’

   Glokta voelde dat de grijns van zijn gezicht wegsmolt. Het Zaad. Verbeeld ik het me, of is het hier kouder geworden? ‘Wat zei hij er nog meer over?’ 

   ‘Alleen maar mythen en onzin!’

   ‘Vertel toch maar.’

   ‘Verhalen over Glustrod en het verwoeste Aulcus, en gedaanten aannemen, en gezichten stelen! Over spreken met duivels, en ze oproepen. Over de Overzijde.’

   ‘Wat nog meer?’ Glokta tikte wat harder met de hamer tegen Langvoets teen.

   ‘Ah! Au! Hij zei dat het Zaad de materie was van de wereld hieronder! Dat het was overgebleven uit de Oude Tijd, toen demonen op de aarde rondliepen! Hij zei dat het een groot en machtig wapen was! Dat hij het wilde gebruiken tegen de Gurken! Tegen de Profeet!’ Een wapen van voor de Oude Tijd. Duivels oproepen. Gedaanten aannemen. Kanedias scheen grimmiger dan ooit van de muur neer te staren, en Glokta kromp ineen. Hij herinnerde zich zijn nachtmerrieachtige uitstapje naar het Huis van de Maker, de patronen van licht op de vloer, de verschuivende ringen in de duisternis. Hij herinnerde zich dat hij op het dak was gestapt en hoog boven de stad stond, zonder dat hij ook maar één trap had beklommen. 

   ‘Jullie hebben het niet gevonden?’ fluisterde hij met droge mond.

   ‘Nee! Het was er niet!’

   ‘En toen?’

   ‘Dat was alles! We zijn teruggereisd over de bergen. We hebben een vlot gemaakt en zijn over de grote Aos teruggevaren naar de zee. We hebben een schip genomen vanuit Calcis en nu zit ik hier!’

   Glokta kneep zijn ogen samen en keek onderzoekend in het gezicht van de gevangene. Er is nog meer. Ik kan het zien. ‘Wat verzwijg je voor me?’ 

   ‘Ik heb u alles verteld! Ik heb geen talent voor misleiding!’ Dat is in ieder geval duidelijk. En zijn leugens ook. 

   ‘Als je contract beëindigd is, waarom ben je dan nog in de stad?’

   ‘Omdat… omdat…’ De ogen van de navigator schoten door de kamer.

   ‘O jeetje, nee.’ De zware hamer kwam met al Glokta’s kreupele kracht erachter neer en plette Langvoets grote teen met een doffe klap. De navigator gaapte ernaar met uitpuilende ogen. Ah, dat verschrikkelijke, prachtige, langgerekte ogenblik tussen het moment dat je je teen stoot en het moment dat je de pijn gaat voelen. Daar komt het. Daar… Langvoet slaakte een ijselijke gil en kronkelde in zijn stoel, zijn gezicht vertrokken van pijn. 

   ‘Ik weet hoe het voelt,’ zei Glokta, die grimaste terwijl hij met zijn eigen resterende tenen wiebelde in zijn bezwete laars. ‘Echt, echt waar, en ik leef met je mee. Die verblindende flits van pijn, en dan spoelt het misselijke, duizelige gevoel van verbrijzeld bot omhoog, dan het langzame pulseren langs het been dat het vocht uit je ogen trekt en je hele lichaam laat trillen.’ Langvoet hijgde en jammerde, met tranen op zijn wangen. ‘En wat komt er dan? Weken van strompelen? Maanden van kreupel hinken? En als de volgende klap op je enkel belandt?’ Glokta porde met de kop van de hamer tegen Langvoets scheenbeen. ‘Of recht op je knieschijf, wat dan? Zul je ooit weer lopen? Ik ken die gevoelens goed, geloof me.’ Dus hoe kan ik iemand anders dit dan nu aandoen? Hij haalde zijn vergroeide schouders op. Een van de mysteries van het leven. ‘Nog een?’ Hij tilde de hamer weer op. 

   ‘Nee! Nee! Wacht!’ jammerde Langvoet. ‘De priester! God sta me bij, er kwam een priester naar de orde toe! Een Gurkense priester! Hij zei dat op een dag de Eerste van Magiërs om een navigator zou komen vragen, en dat hij dat dan wilde weten! Dat hij wilde horen wat er daarna gebeurde! Hij uitte dreigementen, verschrikkelijke dreigementen, en we konden niet anders dan gehoorzamen! Ik wachtte in de stad op een andere navigator die het nieuws zal overbrengen! Vanochtend heb ik hem alles verteld wat ik u ook heb verteld! Ik stond op het punt om uit Adua te vertrekken, ik zweer het!’ 

   ‘Hoe heette die priester?’ Langvoet zweeg, zijn vochtige ogen waren groot en de adem floot door zijn neus. O, waarom moeten ze me toch beproeven? Glokta keek naar de teen van de navigator. Die begon al op te zwellen en te verkleuren, met strepen van zwarte bloedblaren langs de zijkanten, de nagel diep, broeierig paars met kwade rode randen. Glokta drukte het handvat van de hamer er stevig in. ‘De naam van die priester! Zijn naam! Zijn naam! Zijn…’ 

   ‘Aargh! Mamun! God sta me bij! Hij heette Mamun!’ Mamun. Yulwei had het over hem, in Dagoska. De eerste leerling van de Profeet zelf. Samen schonden ze de Tweede Wet, samen aten ze het vlees van mensen. 

   ‘Mamun. Ik begrijp het. Zo.’ Glokta boog zich verder naar voren en negeerde een akelig getintel in zijn vergroeide wervelkolom. ‘Wat doet Bayaz hier?’

   Langvoet gaapte hem aan, met een lange sliert speeksel aan zijn onderlip. ‘Dat weet ik niet!’

   ‘Wat wil hij van ons? Wat wil hij in de Unie?’

   ‘Dat weet ik niet! Ik heb u alles verteld!’

   ‘Naar voren leunen kost me aanzienlijk wat inspanning. Ik begin moe te worden.’ Glokta fronste zijn voorhoofd, tilde de hamer op, en de kop ervan glansde.

   ‘Ik zoek alleen maar routes van hier naar daar! Ik navigeer alleen maar! Alstublieft! Nee!’ Langvoet kneep zijn ogen dicht, met zijn tong tussen zijn tanden geperst. Daar komt het. Daar komt het. Daar komt het. 

   Glokta smeet de hamer kletterend op de grond en leunde achterover, met zijn pijnlijke heupen naar links en rechts schuivend in een poging de pijn weg te wrijven. ‘Goed dan,’ verzuchtte hij. ‘Ik ben tevreden.’

   De gevangene opende eerst zijn ene oog, toen het andere. Hij keek op, met een hoopvolle uitdrukking op zijn gezicht. ‘Kan ik gaan?’

   Severard grinnikte zachtjes achter zijn masker. Zelfs Vorst maakte een sissend geluid. ‘Natuurlijk kun je gaan.’ Glokta ontblootte zijn lege glimlach. ‘Je mag terug in je zak.’

   Het gezicht van de navigator werd slap van afgrijzen. ‘Moge God me genadig zijn.’

   Als er een God is, dan heeft hij geen genade in zich.