De gewoonte van het bevel

 

 

 

 

West zat in de tent van de maarschalk en staarde hopeloos voor zich uit. Het afgelopen jaar had hij amper een moment gehad waarin hij niets te doen had. Nu was er plotseling niets anders meer te doen dan wachten. Hij bleef maar verwachten dat Burr de tentflap opzij zou schuiven en naar de kaarten zou lopen, met zijn vuisten gebald op zijn rug. Hij bleef maar verwachten zijn geruststellende aanwezigheid in het kamp te voelen, zijn bulderende stem de eigenzinnige officiers tot de orde te horen roepen. Maar natuurlijk zou dat niet gebeuren. Nu niet en nooit meer.

   Links van hem zat de staf van generaal Kroy, ernstig en sinister in hun zwarte uniform, stijf gesteven als altijd. Rechts hingen Pouders mannen onderuitgezakt, met hun kraag open als belediging aan hun tegenpolen die zo opgeblazen als pauwen met hun veren pronkten. De twee grote generaals zelf keken elkaar aan met alle argwaan van rivaliserende legers aan weerszijden van een slagveld, wachtend op het edict dat een van hen zou verheffen tot de Gesloten Raad en het hoogtepunt van macht, terwijl de hoop van de ander voor altijd de bodem in zou worden geslagen. Het edict waarin de naam stond van de nieuwe koning van de Unie en zijn nieuwe maarschalk.

   Het zou natuurlijk Pouder of Kroy worden, en allebei verwachtten ze uiteindelijk roemrijk te winnen van de ander. Intussen zat het leger, en West bovenal, verlamd te wachten. Machteloos. Ver naar het noorden waren Hondman en zijn metgezellen, die in de wildernis vaker Wests leven hadden gered dan hij zich kon herinneren, ongetwijfeld aan het vechten voor hun leven, wachtend op hulp die nooit zou komen.

   Voor West leek de hele toestand wel alsof hij op zijn eigen begrafenis was, die voornamelijk werd bezocht door snerende, grijnzende, ijdele vijanden. Het zou Pouder of Kroy worden, en wie het ook werd, hij was gedoemd. Pouder haatte hem met een vurige passie, Kroy met een ijzige verachting. De enige val die sneller en completer zou zijn dan die van hemzelf zou die van Pouder zijn, of Kroy, wie van de twee ook uiteindelijk werd gepasseerd door de Gesloten Raad.

   Er klonk wat gedempte commotie buiten, en hoofden werden met een ruk omgedraaid. Voeten schuifelden naar de tent en enkele officiers stonden opgewonden op. De tentflap werd opzij gerukt en eindelijk stapte er een ridderheraut naar binnen. Hij was ongelooflijk lang, en de vleugels op zijn helm prikten bijna gaten in het tentdak toen hij zijn rug rechtte. Hij droeg een leren koffer over zijn gepantserde schouder, met daarop de gouden zon van de Unie. West staarde ernaar en hield zijn adem in.

   ‘Presenteer je boodschap,’ zei Kroy, die zijn hand uitstak.

   ‘Presenteer hem aan mij!’ snauwde Pouder.

   De twee mannen werkten elkaar met weinig waardigheid opzij terwijl de ridderheraut fronsend en onbewogen naar hen keek. ‘Is kolonel West aanwezig?’ vroeg hij met een galmende basstem. Alle ogen, en vooral die van Pouder en Kroy, werden op hem gericht.

   West merkte dat hij aarzelend uit zijn stoel opstond. ‘Eh… Ik ben West.’

   De ridderheraut stapte achteloos om generaal Kroy heen en liep met rammelende sporen naar West toe. Hij opende zijn boodschappenkoffer, haalde er een rol perkament uit en hield die omhoog. ‘Op bevel van de koning.’

   De uiteindelijke ironie van Wests onvoorspelbare loopbaan was kennelijk dat hij degene mocht zijn die de naam aankondigde van de man die hem enkele ogenblikken later oneervol zou ontslaan. Maar als hij dan toch op het zwaard zou vallen, dan zou uitstel de pijn alleen maar verergeren. Hij pakte de schriftrol uit de gehandschoende hand van de ridder aan en verbrak het dikke zegel. Hij rolde het papier half uit, en er kwam een blok sierlijk handschrift in zicht. De aanwezigen hielden hun adem in toen hij begon te lezen.

   West giechelde ongelovig. Zelfs nu de sfeer in de tent zo gespannen was als in een rechtszaal in afwachting van een vonnis, kon hij er niets aan doen. Hij moest het eerste stuk nog twee keer lezen voordat hij het enigszins kon bevatten.

   ‘Wat is er zo amusant?’ wilde Kroy weten.

   ‘De Open Raad heeft Jezal dan Luthar verkozen tot nieuwe koning van de Unie, vanaf dit moment bekend als Jezal de Eerste.’ West moest zijn lachen inhouden ook al was het, als het een grap was, helemaal niet leuk.

   ‘Luthar?’ vroeg iemand. ‘Wie is Luthar nou weer?’

   ‘Die jongen die de Wedstrijd had gewonnen?’

   Het was allemaal op een of andere manier ontzettend toepasselijk. Jezal had zich altijd gedragen alsof hij beter was dan alle anderen. Nu, zo scheen het, was hij dat ook. Maar dat allemaal, hoe ontzagwekkend ook, was hier maar bijzaak.

   ‘Wie is de nieuwe maarschalk?’ grauwde Kroy, en de twee partijen schuifelden naar voren, nu allemaal opgestaan, in een halve kring vol verwachting.

   West haalde diep adem en bereidde zich voor als een kind dat op het punt staat in een ijzige vijver te springen. Hij trok de schriftrol verder open en zijn ogen schoten snel over de volgende alinea. Hij fronste zijn voorhoofd. De naam van Pouder, noch die van Kroy was ergens te zien. Hij las het nog eens, nu met meer aandacht. Plotseling werden zijn knieën heel slap.

   ‘Wie wordt het?’ krijste Pouder bijna. West opende zijn mond, maar hij kon geen woord uitbrengen. Hij stak de brief uit, en Pouder griste die uit zijn hand terwijl Kroy tevergeefs probeerde over zijn schouder mee te kijken.

   ‘Nee,’ zei Pouder ademloos toen hij kennelijk onder aan de boodschap was aangekomen.

   Kroy rukte de rol uit zijn handen en zijn blik schoot eroverheen. ‘Dit moet een vergissing zijn!’

   Maar de ridderheraut scheen te denken van niet. ‘De Gesloten Raad maakt geen vergissingen. U hebt de bevelen van de koning!’ Hij draaide zich naar West toe en maakte een buiging. ‘Heer maarschalk, tot genoegen.’

   De beste en intelligentste lieden in het leger gaapten West allemaal met open mond aan. ‘Eh… ja,’ wist hij te stamelen. ‘Ja, natuurlijk.’

 

Een uur later was de tent verlaten. West zat alleen aan Burrs schrijftafel, nerveus schuivend met de pen, inkt, papier, en vooral de brief die hij net had verzegeld met een klodder rode was. Hij keek er fronsend naar, en naar de kaarten op de planken, en weer naar zijn handen die stil op het gehavende leer lagen, en hij probeerde te begrijpen wat er in vredesnaam was gebeurd.

   Voor zover hij kon bepalen was hij plotseling verheven tot een van de hoogste posities in de Unie. Maarschalk West. Mogelijk met uitzondering van Bethod zelf was hij de machtigste man aan deze kant van de Cirkelzee. Pouder en Kroy zouden hem ‘maarschalk’ moeten noemen. Hij had een zetel in de Gesloten Raad. Hij! Collem West! Een burger die zijn hele leven met minachting, pesterij en neerbuigendheid was behandeld. Hoe had dat nou kunnen gebeuren? Niet door zijn verdiensten, zeker. Niet door handelen of gebrek aan handelen van zijn kant. Door puur toeval. Een toevallige vriendschap met een man die hij in veel opzichten niet eens zo erg mocht, en hij had al zeker nooit verwacht dat die hem gunsten zou verlenen. Een man die, door een speling van het lot die alleen als een wonder kon worden omschreven, nu was verheven tot de troon van de Unie. 

   Zijn ongelovige lach hield niet lang aan. Er vormde zich een zeer onplezierig beeld in zijn hoofd. Prins Ladisla, die ergens in de wildernis lag met een gekraakte schedel, halfnaakt en onbegraven. West slikte. Als hij er niet was geweest, zou Ladisla nu koning zijn en zou West latrines graven in plaats van zich voor te bereiden om het bevel over het leger op zich te nemen. Hij begon hoofdpijn te krijgen en wreef onbehaaglijk over zijn slapen. Misschien had hij toch zelf een cruciale rol gespeeld in zijn eigen carrière.

   De tentflap ruiste toen Piek met zijn grijns naar binnen stapte. ‘Generaal Kroy is er.’

   ‘Laat hem maar even zweten.’ Maar West was degene die zweette. Hij wreef in zijn vochtige handen en trok zijn uniformjasje glad, waar de tekens van zijn rang als kolonel nog maar pas van de schouders waren verwijderd. Hij moest de schijn wekken dat hij volledig en moeiteloos alles in de hand had, net zoals maarschalk Burr altijd had gedaan. Net zoals maarschalk Varuz deed in de droge woestenijen van Gurkhul. Hij moest Pouder en Kroy verpletteren nu hij de kans had. Als hij dat niet deed, zou hij voor altijd aan hun genade zijn overgeleverd. Een stuk vlees waar twee kwade honden om vochten. Hij pakte met tegenzin de brief op en stak die naar Piek uit. 

   ‘Kunnen we ze niet gewoon allebei ophangen, maarschalk?’ vroeg de veroordeelde toen hij hem aanpakte.

   ‘Was het maar waar. Maar we kunnen niet zonder ze, hoe lastig ze ook zijn. Een nieuwe koning, een nieuwe maarschalk, allebei mannen van wie zo ongeveer niemand ooit heeft gehoord. De soldaten hebben leiders nodig die ze kennen.’ Hij haalde diep adem en blies zijn borst op. Iedereen moest zijn aandeel leveren, en dat was dat. Hij blies sissend uit. ‘Laat generaal Kroy binnen, alsjeblieft.’

   ‘Ja, meneer.’ Piek hield de tentflap open en brulde: ‘Generaal Kroy!’

   Kroys zwarte uniform, met geborduurde gouden bladeren op de kraag, was zo overdreven gesteven dat het een wonder mocht heten dat hij zich nog kon bewegen. Hij rechtte zijn rug en sprong trillend in de houding, met zijn blik op oneindig. Zijn saluut was onberispelijk, elk deel van zijn lichaam in de voorgeschreven positie, en toch kreeg hij het voor elkaar om minachting en teleurstelling uit te stralen.

   ‘Mag ik u ten eerste van harte feliciteren,’ knarste hij, ‘maarschalk.’

   ‘Dank u, generaal. Heel vriendelijk van u.’

   ‘Een aanzienlijke promotie voor zo’n jonge man, zo onervaren…’

   ‘Ik ben al twaalf jaar beroepssoldaat en heb in twee oorlogen en diverse veldslagen gevochten. Kennelijk is Zijne Majesteit de koning van oordeel dat ik voldoende ervaring heb.’

   Kroy schraapte zijn keel. ‘Natuurlijk, maarschalk. Maar u bent nieuw op het hoge bevel. Naar mijn mening zou het verstandig zijn om de bijstand in te roepen van een meer ervaren man.’

   ‘Dat ben ik volkomen met u eens.’

   Kroy trok zijn wenkbrauw een fractie op. ‘Ik ben blij dat te horen.’

   ‘Die man moet, dat staat buiten kijf, natuurlijk generaal Pouder zijn.’ West moest Kroy nageven dat geen spier in zijn gezicht vertrok. Er klonk een klein piepje uit zijn neus; de enige aanwijzing van wat, daar twijfelde West niet aan, zijn grenzeloze onthutsing was. Hij was al gekrenkt toen hij binnenkwam. Nu stond hij te wankelen. Het allerbeste moment om het mes tot aan het heft door te stoten. ‘Ik ben altijd een groot bewonderaar geweest van generaal Pouders aanpak van het soldatenwerk. Zijn zwier. Zijn energie. Hij is, vind ik, de definitie van wat een officier zou moeten zijn.’

   ‘Wat u zegt,’ siste Kroy met opeengeklemde kaken.

   ‘Ik win zijn advies in op meerdere gebieden. Er is slechts één belangrijke kwestie waarover we van mening verschillen.’

   ‘O ja?’

   ‘U, generaal Kroy.’ Het gezicht van Kroy nam de kleur van een geplukte kip aan, en een duidelijk spoor van afgrijzen verving snel het spoor van minachting. ‘Pouder was van mening dat u onmiddellijk zou moeten worden ontslagen. Ik was ervoor om u nog een kans te geven. Sergeant Piek?’

   ‘Maarschalk.’ De voormalige gevangene stapte ferm naar voren en stak de brief uit. West pakte die van hem aan en toonde hem aan de generaal.

   ‘Dit is een brief aan de koning. Ik herinner hem allereerst aan de gelukkige jaren waarin we samen in Adua dienden. Ik leg vervolgens in detail de redenen uit waarom u op staande voet oneervol moet worden ontslagen. Uw halsstarrige koppigheid, generaal Kroy. Uw neiging om de eer op te strijken. Uw bloedeloze inflexibiliteit. Uw opstandige weerzin om met andere officiers samen te werken.’ Als Kroys gezicht nog bleker kon worden, dan gebeurde dat inderdaad terwijl hij naar het opgevouwen papier staarde. ‘Ik hoop oprecht dat ik hem nooit zal hoeven versturen. Maar ik zal het doen, bij de lichtste provocatie jegens mijzelf of generaal Pouder, begrepen?’

   Kroy leek te zoeken naar woorden. ‘Volkomen begrepen,’ kraste hij uiteindelijk, ‘heer maarschalk.’

   ‘Uitstekend. We zijn al bijzonder laat met ons vertrek naar het rendez-vous met onze noordelijke bondgenoten, en ik heb er een hekel aan om te laat te komen op een afspraak. U draagt voorlopig uw cavalerie aan mijn bevel over. Ik zal ze meenemen naar het noorden, samen met generaal Pouder, om Bethod te achtervolgen.’

   ‘En ik, meneer?’

   ‘Er zitten nog een paar Noordmannen in de heuvels boven ons. Het is uw taak om ze weg te vagen en de weg naar Carleon vrij te maken, onze vijand de indruk te geven dat ons hoofdleger niet naar het noorden is vertrokken. Als u daarin slaagt, ben ik mogelijk bereid u meer verantwoordelijkheden toe te vertrouwen. U treft de regelingen nog voor zonsopgang.’ Kroy opende zijn mond alsof hij wilde klagen over de onmogelijkheid van dat verzoek. ‘Hebt u nog iets toe te voegen?’

   De generaal bedacht zich snel. ‘Nee, maarschalk. Voor zonsopgang, natuurlijk.’ Hij wist zelfs zijn gezicht te vertrekken tot iets wat vagelijk op een glimlach leek.

   West hoefde niet erg zijn best te doen om terug te lachen. ‘Ik ben blij dat u deze kans om u te beteren aangrijpt, generaal. Ingerukt.’ Kroy sprong weer in de houding en draaide zich om; zijn sabel bleef achter zijn been haken en hij struikelde enigszins chaotisch de tent uit. 

   West haalde diep adem. Zijn hoofd bonsde. Hij wilde niets liever dan even gaan liggen, maar daar was nu geen tijd voor. Hij trok zijn uniformjasje weer glad. Als hij die nachtmerrieachtige tocht door de sneeuw naar het noorden had overleefd, zou hij dit ook wel overleven. ‘Stuur generaal Pouder naar binnen.’ 

   Pouder beende de tent in alsof die van hem was en ging achteloos in de houding staan, zijn saluut even flamboyant als die van Kroy stram was geweest. ‘Maarschalk West, ik wil u hartelijk feliciteren met uw onverwachte promotie.’ Hij grijnsde niet bepaald overtuigend, maar West deed niet met hem mee. Hij bleef zitten en keek fronsend op naar Pouder, alsof hij een probleem was waar hij een strenge oplossing voor zocht. Hij bleef enige tijd zwijgend zitten. De blik van de generaal schoot nerveus door de tent. Hij hoestte verontschuldigend. ‘Mag ik vragen, maarschalk, wat u te bespreken had met generaal Kroy?’ 

   ‘Nou, allerlei zaken.’ West hield zijn gezicht spijkerhard. ‘Mijn respect voor generaal Kroy in alle militaire aangelegenheden is grenzeloos. We lijken veel op elkaar, hij en ik. Zijn precisie. Zijn aandacht voor details. Hij is, vind ik, de definitie van wat een soldaat zou moeten zijn.’

   ‘Hij is een zeer bedreven officier,’ wist Pouder sissend uit te brengen.

   ‘Inderdaad. Ik ben met grote snelheid naar mijn positie verheven, en ik heb het gevoel dat ik een oudere man, een man met een schat aan ervaring, nodig heb om op te treden als… als mentor, zo u wilt, nu maarschalk Burr er niet meer is. Generaal Kroy is zo goed geweest om erin toe te stemmen die rol op zich te nemen.’

   ‘Werkelijk?’ Er verscheen een laagje zweet op Pouders voorhoofd.

   ‘Hij heeft een aantal uitstekende voorstellen gedaan die ik al in de praktijk aan het brengen ben. Er was maar één kwestie waarover we het niet eens konden worden.’ Hij vouwde zijn vingers tot een tentje en keek Pouder over de toppen ervan streng aan. ‘Die kwestie was u, generaal Pouder. U.’

   ‘Ik, maarschalk?’

   ‘Kroy drong aan op uw onmiddellijke ontslag.’ Pouders vlezige gezicht werd snel roze. ‘Maar ik heb besloten u nog een kans te geven.’

   West pakte hetzelfde papier op dat hij aan Kroy had laten zien. ‘Dit is een brief aan de koning. Ik bedank hem voor mijn promotie, vraag hem naar zijn gezondheid, herinner hem aan onze goede vriendschap. Dan zet ik in detail de redenen uiteen voor uw onmiddellijke, oneervolle ontslag. Uw onbetamelijke arrogantie, generaal Pouder. Uw neiging om de eer te willen opstrijken. Uw weerzin tegen het gehoorzamen van bevelen. Uw koppige onvermogen om samen te werken met andere officiers. Ik hoop oprecht dat ik hem nooit zal hoeven versturen. Maar ik zal het doen, bij de lichtste provocatie. De lichtste provocatie aan het adres van mijzelf of generaal Kroy, begrepen?’ 

   Pouder slikte, en het zweet glinsterde op zijn rode gezicht. ‘Jazeker, maarschalk.’

   ‘Mooi. Ik vertrouw erop dat generaal Kroy de heuvels tussen ons en Carleon inneemt. Tot u bewijst dat u een eigen bevel waard bent, blijft u bij mij. Ik wil dat uw divisie bij het ochtendgloren klaar is om naar het noorden te gaan, met de snelste eenheden vooraan. Onze noordelijke bondgenoten rekenen op ons, en ik ben niet van plan hen teleur te stellen. Bij het ochtendgloren, generaal, en met de grootste snelheid.’

   ‘De grootste snelheid, uiteraard. U kunt op me rekenen… maarschalk.’

   ‘Ik hoop het, ondanks mijn bedenkingen. Iedereen moet zijn aandeel leveren, generaal Pouder. Iedereen.’

   Pouder knipperde met zijn ogen en bewoog zijn mond, half omgedraaid om te vertrekken, dacht er enigszins laat aan om te salueren en beende de tent uit. West zag de flap heel lichtjes bewegen door de wind en zuchtte. Hij verfrommelde de brief en smeet hem in de hoek. Het was immers alleen maar een leeg vel papier.

   Piek trok een roze, grotendeels haarloze wenkbrauw op. ‘Mooi gedaan, maarschalk, als ik het zeggen mag. Zelfs in de kampen heb ik geen betere leugens gehoord.’

   ‘Dank je, sergeant. Nu ik bezig ben, merk ik dat ik warm begin te lopen voor het werk. Mijn vader heeft me altijd gewaarschuwd voor onwaarheden, maar tussen ons gezegd en gezwegen: die man was een klootzak, een lafaard en een mislukkeling. Als hij nu hier was, zou ik hem in het gezicht spugen.’

   West stond op en liep naar de grootste kaart, ging ervoor staan met zijn handen op zijn rug. Net zoals maarschalk Burr zou hebben gedaan, besefte hij. Hij keek naar de vuile vingerafdruk in de bergen, waar Crummock-i-Phail de positie van zijn fort had aangewezen. Hij traceerde de route naar de huidige positie van het Unieleger, ver naar het zuiden, en fronste zijn voorhoofd. Nauwelijks te geloven dat een cartograaf van de Unie ooit dat terrein in eigen persoon had verkend, en de flamboyante vormen van de heuvels en rivieren hadden een duidelijk air van fantasie over zich.

   ‘Hoe lang denkt u dat het zal duren om daar te komen?’ vroeg Piek.

   ‘Dat is niet te zeggen.’ Zelfs als ze meteen vertrokken, wat onwaarschijnlijk was. Zelfs als Pouder deed wat hem gezegd werd, wat dubbel zo onwaarschijnlijk was. Zelfs als die kaart maar half klopte, waarvan hij wist dat het niet zo was. Hij schudde grimmig zijn hoofd. ‘Dat is niet te zeggen.’