Zesentwintig

De middag voor Alex en Kelly naar Colorado willen vertrekken, kijkt Alex op zijn werk een opstel na over een epileptische moeder die in een schemertoestand een drukke straat op liep en door een auto werd aangereden, wanneer Diane naast hem opduikt, haar gezicht staat afgemat en bemoeiziek. ‘Kan ik je even op mijn kamer spreken?’ vraagt ze.

Hij volgt haar door het gangpad tussen de twee rijen tafels door. Ze leidt hem een klein, bedompt vertrek zonder ramen in – een ruimte voor sensorische deprivatie die door moet gaan voor een kantoor. De muren en het bureau zijn kaal en onversierd: geen ingelijste kunst, geen familiefoto’s, geen snuisterijen, prullen of speeltjes. Diane verwacht hier duidelijk niet lang te blijven. Alex neemt ongenood plaats op een harde, rechte stoel voor Dianes bureau. Op het bureau ligt een centimeter hoge stapel opstellen. Diane gaat zitten en glimlacht plichtmatig, eigenlijk is het meer een zenuwtrek, waarna ze de opstellen doorbladert ter voorbereiding van haar speech.

‘Zijn die allemaal van mij?’ vraagt Alex.

‘Allemaal.’

‘Jeetje, ik ben er echt tegenaan gegaan.’

Weer een glimlach, deze is oprecht geamuseerd. Diane schuift de stapel opstellen naar het midden van haar bureau en leunt achterover in haar stoel. Ze kijkt hem nieuwsgierig aan. ‘Waar ben je tegenaan gegaan?’

‘Pardon?’

‘Toen je hier pas begon, waren je cijfers consequent laag en nu zijn ze consequent hoog. We hebben het hier over een veel te hoge score, Alex. Je hebt deze opstellen stuk voor stuk een zes gegeven, terwijl de commissie ze een vier of minder toekende. De meeste kregen een één of een twee. Die ongelijkheid kunnen we niet accepteren. Vertel me nou eens, is dit een geval van overcompensatie? Je variatiecurve is nog steeds onevenwichtig, hij is alleen topzwaar in plaats van bodemzwaar.’

Alex had het kunnen verwachten. Een aantal weken nu zijn ze bezig geweest met een nieuwe zending opstellen uit Arkansas, waarvoor de schrijvers zijn gevraagd een belangrijke gebeurtenis in hun leven te beschrijven. Alex vindt de vrolijke belangrijke gebeurtenissen niet erg – de vakanties, de schoolreisjes en sportieve overwinningen, de beloningen en prijzen, de geboorte van jongere broertjes of zusjes. Het probleem is dat het bij veel van die belangrijke gebeurtenissen gaat om ongelukken, ziektes en de dood. De auteurs beschrijven beroertes, hartaanvallen, kanker, operaties, langdurige opnames in het ziekenhuis, waken bij een ziekbed, begrafenissen. Alex vond het onmogelijk om die opstellen te beoordelen. Hoe kon je een meisje van wie de vader onlangs was overleden aan ALS een onvoldoende geven omdat haar zinsbouw en woordkeuze ondermaats zijn? Na de dood van Isabel was Alex wekenlang nauwelijks in staat om te spreken. Hij begon de kleine Arkansianen vijven en zessen te geven. Hij beschouwde de kinderen als zijn broertjes en zusjes in de grote familie van onrechtvaardig behandelden. Het was zijn plicht hen te ­beschermen tegen de achteloze bruutheid van de gezegenden, hoe armzalig hun grammatica ook mocht zijn.

‘Er zal wel sprake zijn van enige compensatie, zeker’, zegt hij tegen Diane. ‘Het is lastig, met die nieuwe zending. Geven de andere correctoren geen hogere punten?’

‘We zagen een piek bij Arkansas, ja. Onze reacties op die opstellen kunnen zeer intens, emotioneel en meelevend zijn. Maar de meeste curves van onze correctoren pasten zich na een paar dagen aan. De jouwe niet.’

‘Sommige van die kinderen, Diane, die zijn zulke afschuwelijke dingen overkomen.’

‘Dat weet ik. Maar we beoordelen hun privéleven niet. Het is onze plicht hun schriftelijke werk te beoordelen, objectief te beoordelen, en hun het punt te geven dat ze verdienen, ook al betekent het een laag cijfer.’

‘Dat kan ik niet.’

‘Dat kun je niet…?’

‘Ik kan die kinderen geen laag cijfer geven. Dat kan ik niet. Niet kinderen die al zoveel hebben meegemaakt.’

Diane, die zijn oprechtheid aanvoelt, schuift haar stoel dicht naar haar bureau, zet haar elleboog erop en steunt haar wang op haar vuist, ze is minder afwerend en bedachtzamer. ‘Volgens mij zou je een goede corrector kunnen zijn, Alex. We hebben goeie mensen nodig. Slimme mensen. Ik denk dat als je de moeilijkere opstellen probeert te lezen, de persoonlijke pijn van de schrijver opzijschuift en je richt op het werk zelf, dat je je zou kunnen aanpassen, je curve zou volkomen acceptabel worden. We verwachten een hele hoop werk. Er komt in oktober een zending uit Nevada waar we tot februari mee bezig zullen zijn.’

Alex slaakt een zucht, voornamelijk om tijd te rekken. Hij is niet sterk genoeg om de pijn van een twaalfjarige schrijver opzij te schuiven; hij weet niet eens zeker of het wel juist is om dat te doen. Het hele púnt van schrijven is de pijn over te brengen. Die kinderen, schreven die niet in de veronderstelling dat ze hun situatie, hun lijden aan iemand duidelijk zouden maken? Niemand heeft ze gezegd: Doe geen moeite al je persoonlijke zooi erin te stoppen, je wordt alleen beoordeeld op hoe goed je met taal kunt omgaan.

‘Ik neem de rest van de middag vrij’, zegt Alex. ‘Een vroeg begin van mijn vakantie.’

Diane leunt achterover en haar handen, die plat op haar bureau liggen, schuiven mee. Uit de lichte onzekerheid op haar gezicht blijkt dat het een redelijk verzoek is dat helaas niet kan worden ingewilligd. ‘Er ligt nog een hoop werk. Ik weet dat je er de komende twee weken niet bent, en daar zullen we omheen moeten werken, maar ik kan het niet aanmoedigen dat je vandaag vroeg vertrekt.’

‘Dat hoef je niet aan te moedigen’, zegt Alex opgewekt en hij staat op, omdat hij impulsief is aanbeland op zo’n moment waarop je denkt: alles is beter dan dit. ‘En ik kom niet terug. Nooit meer. Werk daar maar omheen.’

Hij is vroeger thuis dan gebruikelijk en betrapt Otto, die uitgestrekt op zijn zij op de kussens van de bank ligt te slapen. De hond heft zijn kop verrast op, één oor is binnenstebuiten gekeerd en zijn ogen komen lodderig tot leven. ‘Klaar voor Colorado, makker?’ vraagt Alex en hij geeft Otto een klopje op zijn kop. Kelly en hij hebben wat onderzoek gedaan en het pad is licht tot middelzwaar, en mits aangelijnd zijn huisdieren toegestaan. Dus gaat Otto mee. Alex heeft de dagelijkse wandelingen steeds langer gemaakt, zodat hijzelf en de hond in vorm zijn.

Alex laat zijn blik over de kampeeruitrusting gaan die hij de hele week lukraak over de vloer heeft uitgespreid: kleren, regenkleding, laarzen, tent, kookgerei, kampeermes, waterdichte radio, verscheidene stukken gereedschap en apparaatjes. Hij moet nog een EHBO-doos en een insectenwerend middel kopen. Op het antwoordapparaat staat een bericht van Kelly, die hem eraan herinnert dat ze vanavond boodschappen moeten doen. ‘Ik heb bedacht dat we naar Fin and Feather of naar Syler kunnen gaan voor een slaapzak voor jou, als je er tenminste nog een wilt kopen. Ik kom langs na mijn werk. Hé, misschien kunnen we zo’n tweepersoonsslaapzak kopen? Dan komen we in elk geval die koude nachten in de bergen door. Hmmm...ik weet niet. Tweepersoonsslaapzak. Dat is nogal wat. Ik weet niet of ik daar al aan toe ben.’

Haar stem klinkt energiek en flirterig. Ze is opgewonden over dit uitstapje; ‘opgepompt’ is het woord dat ze ervoor gebruikt. Ze heeft het pad onderzocht; ze heeft een lijst van de noodzakelijke uitrusting gemaakt, bij elkaar vergaard wat ze bezitten en de rest geleend; ze heeft een globaal menu samengesteld en het eten dat ze moeten aanschaffen opgesplitst in wat ze hier goedkoop in de stad kunnen kopen en wat kan wachten tot Colorado; ze heeft haar auto naar de garage gebracht voor een extra beurt. Alex heeft weinig anders gedaan dan zich verwonderen over en zich dankbaar voelen voor haar enthousiasme en harde werken. Vooral voor haar motivatie. Hij zou er nooit aan hebben gedacht zo’n reis te ondernemen of zover gekomen zijn met plannen als Kelly het niet had voorgesteld. Kennelijk was hij zo diep weggezakt in de routine van zijn omstandigheden dat hij geen besef, geen bewustzijn meer had van wat mogelijk was, dat daarginds, net over de rand van de loopgraaf, de wereld lag – een wereld waarin hij zich kon wagen en die hem gigantisch zou belonen als hij de energie maar kon opbrengen om zich ertoe te zetten. Boven hem stond Kelly stevig op haar benen en stak hem haar hand toe.

Alex loopt de keuken in, pakt een biertje en laat zich op de bank naast Otto vallen. Op de salontafel ligt een berichtje dat hij een paar dagen gelegen van Janet Corcoran heeft ontvangen. De effen witte envelop, gekreukt en bevlekt, ziet eruit alsof hij door de handen van minstens tien verschillende postbodes is gegaan. Het eenvoudige papier en Janets krachtige zwarte inkt maken de indruk van onmiskenbare ernst.

Beste Alex,

Het spijt me als ons telefoongesprek je van streek heeft gemaakt of je tegen de haren in heeft gestreken. Misschien had ik niet moeten bellen. Ik dacht alleen dat als ik met je kon praten, het je zou helpen begrijpen wat ik de afgelopen paar jaar heb doorgemaakt en wat ik nu denk en voel, en bovenal dat ik geen roofzuchtige egoïst zonder inlevingsvermogen ben.

Ik vind dat we een slechte start hebben gemaakt. Wat vind jij?

Groeten,

Janet

312 221 4359

Alex vindt dat het gebruik van het woord ‘start’ iets arrogants heeft – het suggereert dat ze elkaar in de toekomst zullen kennen. Denkt ze dat het, gezien de omstandigheden, mogelijk was een goede start te maken?

Hij vraagt zich af wanneer ze de kaart heeft geschreven en komt tot de conclusie dat ze hem moet hebben geschreven en gepost nadat ze elkaar aan de telefoon hebben gesproken, maar voordat ze is opgenomen in het ziekenhuis. Waarom heeft het zo lang geduurd voordat hij hem kreeg? Zou Janet nog steeds in het ziekenhuis liggen? Hij heeft Bernice niet meer gesproken sinds dinsdag, de dag nadat Jasper zich toegang tot haar huis had verschaft.

Hij gaat naar de keuken om nog een biertje te halen en keert terug naar de bank. Hij overweegt Kelly te vragen of ze nu al wil vertrekken, nu meteen, ze doen hun boodschappen en rijden weg. Tegen de ochtend zouden ze voorbij Nebraska kunnen zijn. Maar hij heeft nog niet gepakt en Kelly is niet voor zeven uur klaar met werken. Het is nu pas vier uur.

Hij drinkt van zijn bier en gaat naast Otto op de bank liggen. Hij sluit zijn ogen en ziet de snelweg die zich voor hem uitstrekt, de majestueuze klim het westen in: plateau na plateau, heuvels, rotsen en ten slotte bergen die uit de vlakte omhoogsteken.

Hij schrikt wakker van een wekker die in een kamer afgaat en die hem kortstondig onbekend voorkomt. Het is zijn kamer. Zijn leven. De telefoon. Hij is te versuft om het antwoordapparaat voor te zijn.

‘Hoi, Alex, met mij, Bernice. Bel me alsjeblieft terug als je dit hoort. Het is belangrijk. Dag.’

Alex krijgt genoeg van die dringende, breaking news-telefoontjes en vraagt zich af of zich een nieuwe ontwikkeling heeft voorgedaan met Janet of anders met Jasper.

‘Wat is er?’ vraagt hij als hij Bernice heeft bereikt.

‘Het is Janet. Ik heb zojuist Lotta gesproken. Het gaat niet goed met haar.’

‘Met Lotta of met Janet?’ Alex houdt zich expres van den domme.

‘Met Janet.’ Bernice legt uit dat volgens Lotta, die haar zojuist heeft gebeld, de afstotingsepisode van Janet hardnekkiger is dan verwacht. ‘Haar artsen geven haar een extra kuur intraveneuze medicijnen. Ze denken erover haar naar de intensive care te verhuizen. Er is ook iets aan de hand met haar man. Lotta deed ontwijkend en mysterieus, maar het kwam erop neer dat hij ergens anders is gaan wonen. Lotta zei dat hij ertussenuit was geknepen. Ik wist niet eens dat ze problemen hadden’, zegt Bernice. ‘Ik denk dat Lotta het ook niet wist. Maar als je zulke problemen hebt, bel je natuurlijk niet meteen je ouders om het ze te vertellen. Meestal niet. Ik in elk geval niet. Je probeert het zo lang mogelijk verborgen te houden.’

Alex hoort het nieuws geërgerd en ongeduldig aan, maar ook meewarig en met een vleugje voldoening, omdat Janet de kans krijgt mee te maken hoe het is om een echtgenoot te verliezen. ‘Goh, dat is afschuwelijk.’

‘Zeg dat wel. Afschuwelijk dat ze dit allemaal tegelijk over zich heen krijgt. Ze moet zich ellendig voelen. Ik weet dat het dom is, maar ik maak me zorgen over Isabels hart. Het moet onder grote druk staan. Niet alleen door die afstotingsepisode, maar ook door de spanning. Haar gezin valt uit elkaar.’

Alex vraagt zich af of Bernice enig idee heeft van de druk die ze op hem legt. ‘Ja, nou, jij en ik zijn allebei bekend met gezinnen die uit elkaar vallen, met scheiding en je echtgenote verliezen en zo, en jij bent erdoorheen gekomen. Ik weet zeker dat Janets artsen haar weer zullen oplappen zodat ze naar huis kan.’

‘Hoe weet je dat zo zeker? Ik weet het niet.’

‘Je bent van het begin af aan pessimistisch geweest.’

‘Dat is niet waar’, zegt Bernice beledigd. ‘Ik ben gewoon bezorgd. Als jij maar enigszins betrokken was, zou je ook bezorgd zijn. Je bent erbij betrokken, je beseft het alleen niet.’

‘Het moet fijn zijn voor je om deze verzonnen crisis als pressiemiddel te kunnen gebruiken.’

‘Zie je het zo? Een “verzonnen crisis”? Denk je dat ik loos alarm sla? Denk je dat Lótta loos alarm slaat?’

‘Oké, ik wil deze discussie nu niet voeren.’

‘Maar we voeren hem nu.’ Er valt een gespannen, inleidende stilte. Dan zegt Bernice: ‘Ik rij morgenvroeg naar Chicago. Dat heb ik besloten. Dat hart is zijn leven zo groot als een maanzaadje begonnen in mijn baarmoeder. Achtendertig weken heeft het in mijn lichaam geklopt. Ik kan niet gewoon maar blijven toekijken.’

‘Doe dat dan niet.’

Alex voelt dat Bernice in de stilte wacht op een verontschuldigende uitleg of een voorbehoud. Ze laat haar adem ontsnappen, waarmee maanden van opgehoopte frustratie over zijn onhandelbaarheid lijken vrij te komen. ‘Ik zou graag willen dat je meegaat. Dat zou veel voor me betekenen. En voor Janet.’

Het heeft de klank van een laatste verzoek, haar onheilspellende toon bevat de dreiging van eerverlies.

‘Ik rij morgen naar Colorado’, zegt Alex. ‘Dat weet je toch.’

‘Ja. Maar vind je niet dat dit belangrijker is?’

‘Naar Colorado gaan is ook belangrijk. Voor mij.’

‘Hoe dat zo? Om weg te lopen?’

‘Ik loop niet weg. Ik ga op vakantie met mijn vriendin. Ik probeer mijn leven op poten te krijgen. Ik probeer om niet te blijven steken in het verleden. Waarom heb je daar een probleem mee? Als jij Janet wilt zien, dan ga je er maar naartoe. Als je denkt dat Isabel de deur voor je heeft opengezet, loop er dan maar doorheen. Word religieus. Geloof wat je wilt geloven.’

‘Ik vind dat dit boven persoonlijke keuzes uitstijgt, Alex. Het is een kwestie van plicht.’

‘Ik heb een plicht jegens mezelf.’

‘En Isabel dan? Ik denk dat Isabel gewild zou hebben dat we erheen gingen.’

‘Je moet Isabel niet tegen mij gebruiken. Isabel zou gewild hebben dat ik gelukkig ben. Dat ik verderga met mijn leven. Het is meer dan een jaar geleden. Ik kan je verzekeren dat ze haar organen niet heeft gedoneerd om mij blijvend geobsedeerd te maken met de gezondheid van de mensen die ze hebben ontvangen. Wat is het volgende? Gaan we de mensen opsporen die Isabels nieren en lever hebben gekregen? Haar longen, huid, hoornvlies en alvleesklier? Om er zeker van te zijn dat het ze goed gaat? Dat ze niet op de intensive care liggen? Die organen zijn ook allemaal in jouw lichaam gegroeid. Hé, ik heb een idee. Waarom sjezen we niet de hele wereld rond en zetten haar weer in elkaar?’

Als het de bedoeling van Alex was om Bernice onderuit te halen, dan lijkt hij daar in geslaagd. De stilte aan haar kant voelt peilloos en absoluut, alsof hij luistert naar het geluid van het verre heelal. Ten slotte vraagt ze: ‘Zal ik Janet de groeten doen?’

‘Natuurlijk. Graag.’

Even zwijgt ze, alsof ze hem de kans wil geven van gedachten te veranderen. ‘Tot over een paar dagen dan. Of een week of zo. Veel plezier met kamperen.’

‘Rij voorzichtig.’

Hij wacht op het ‘jij ook’, maar het komt niet. In plaats daarvan hoort hij de slordige stotter-klik van de hoorn die achteloos, misschien rancuneus wordt opgegooid. Dan de kiestoon.

Diep in het meerdere verdiepingen beslaande, doolhofachtige interieur van Syler-sport staan Alec en Kelly voor een stuk of twintig slaapzakken, die ondersteboven naast elkaar hangen als cocons van menselijk formaat. North Face, Kelty, Marmot, Sierra Designs. Kelly, opgewonden bij het vooruitzicht van een belangrijke aankoop, loopt van slaapzak naar slaapzak, leest vlijtig de etiketten, knijpt in de donskussentjes, strijkt over de voering en trekt aan de ritsen, terwijl ze een gemompelde dialoog voert waarin ze de kwaliteit en eigenschappen van de verschillende slaapzakken vergelijkt. ‘Oké, deze is drieseizoenen, gevuld met dons, bestand tegen min tien, waterdicht, lichtgewicht, ho, ik zie niets over scheurbestendig nylon. Wil je graag scheurbestendig nylon, Alex?’

‘Hmmm?’ Hij is naar een glazen kast geslenterd, vol kompassen. ‘Ah...ja. Dat is misschien wel goed.’

‘Nou, bij deze staat niets over scheurbestendig nylon’, zegt Kelly en ze laat het etiket los en loopt verder.

Alex kijkt naar de kompassen die op topografische kaarten zijn gezet en zou willen dat een ervan hem zegt welke kant hij op moet, dat een naald over een kaart van Iowa zou zwenken en uitdagend naar het westen zou wijzen. Door het telefoongesprek met Bernice is hij verscheurd door twijfel. Hij moet toegeven dat ze hem heeft geraakt, hem het gevoel heeft bezorgd dat hij, door naar Colorado te gaan, haar verwaarloost, Isabel verwaarloost. Op weg naar Syler, toen ze in Kelly’s auto in westelijke richting over de snelweg hobbelden, staarde Alex uit het raampje naar de zon die laag en rood in de lucht gloeide, en naar de lichten die aangingen in de halfvrijstaande huizen dicht langs de weg. De wereld, of misschien was hij het zelf wel, voelde treurig en desolaat aan. Hij herinnerde zich dat hij over ditzelfde stuk snelweg heeft gereden met Isabel, wanneer ze naar het winkelcentrum gingen om te winkelen of een film te zien of te gaan eten in hun favoriete pannenkoekenrestaurant, en hij wist zeker dat hij toen gelukkiger was geweest dan hij ooit nog zou worden. Dus wat had het voor zin?

Tegen de tijd dat ze bij Syler naar binnen gingen miste hij Isabel acuut – meer dan hij in lange tijd had gedaan. Belaagd door het felle schijnsel van de lampen voelde hij dat hij terugkeerde, over een onzichtbare grens glipte het gebied in van intens verdriet en machteloze verbondenheid waaraan hij ontsnapt hoopte te zijn. Het was uit angst voor dat gevoel dat hij vastbesloten was om Janet te mijden. Bernice had gelijk: hij was afstandelijk. Maar was dat niet de bedoeling? Om afstand te nemen? Moest je geen afstand nemen om te overleven? Als hij op dat punt is aanbeland zou Bernice hem met rust moeten laten. Misschien zou ze eraan moeten werken om zelf meer afstand te nemen. Misschien zou ze dan gelukkiger zijn.

Kelly en hij kiezen een slaapzak uit, een drieseizoenen-Marmot, waar hij tot haar vreugde twintig procent korting op krijgt, en na nog wat benodigdheden te hebben uitgezocht – een EHBO-doos, een vuurmaker, insectenwerend middel en zonnebrandcrème – gaan ze op huis aan. Het is net na negenen en als hij vanaf de snelweg over het land uitkijkt, is Alex opgelucht dat de zachte tinten en wazige structuren van de schemering vervangen zijn door een onsentimenteel duister. Toen ze terugreden door de stad was het druk met vrijdagavondverkeer, waren de trottoirs vol mensen, en waren uithangborden, restaurants, bars en koffiehuizen verlicht – niets en niemand was zich bewust van Isabels afwezigheid en hij zou haar weer levend en wel voor het raam van het koffiehuis willen plaatsen met haar botanische boeken en laptop, haar cappuccino en amandel­biscuitje.

‘Ben je van plan om de hele weg naar Colorado zo stil te zijn?’ vraagt Kelly. ‘Ik denk niet dat ik daar tegen kan. Dan val ik achter het stuur in slaap.’

‘Ik ben gewoon moe.’

‘Zware dag met de kinderen? Te veel ingrijpende gebeurtenissen?’

Hij heeft haar nog niet verteld dat hij ontslag heeft genomen. ‘Veel te veel.’

‘Relax. Morgen om deze tijd zitten we in de Rocky Mountain-staat.’

Alleen in zijn flat overziet Alex de uitrusting die op de kamervloer ligt uitgespreid, klaar om in zijn rugzak te worden gepakt. Hij moet een begin maken, maar het ontbreekt hem aan de motivatie. Hij beseft dat het de invloed van Bernice is die hem verlamt. Hij rommelt maar wat. Stelt de hoek van de televisiestoel bij, stelt de jaloezieën bij zodat ze allemaal gelijk hangen met alle latten even schuin. Trekt lades open van het Spaanse bureau, onderzoekt de inhoud, schuift ze weer dicht. Plukt wat haren van Otto van de kelim.

Een melodieuze klop op de deur. Kelly springt naar binnen met een gaspitje en tentstokken. Wanneer ze de spullen op de vloer ziet, vloeit de opwinding uit haar weg. ‘Ben je niet aan het pakken?’

‘Ik moest eerst nog wat andere dingen doen.’

‘Zoals...hondenharen opruimen?’

‘Kalm maar. We hebben tijd genoeg. Bovendien kunnen we op het laatst nog pakken, als we vertrekken.’

‘Ik wil niet mijn hele auto vol rommel hebben. Ik wil dat de spullen in de rugzakken zitten. Bovendien dacht ik niet dat we de hele nacht met pakken bezig zouden zijn. ik dacht dat we nog iets anders konden doen. Misschien uitgaan. Of een film huren.’

‘Kan ik alsjeblieft gewoon verdergaan met pakken?’ vraagt Alex, niet in staat zijn irritatie te verbergen.

‘Eh...ja’, zegt Kelly, verrast door zijn toon. ‘Kunnen deze er bij jou bij?’ Ze wijst op het pitje en de stokken. ‘Bij mij paste het niet meer.’

‘Tuurlijk. Leg maar neer.’

Terwijl ze hurkt om de dingen bij de rest te leggen, vraagt ze plagerig: ‘Die spullen gaan toch wel in je rugzak, hè?’

‘Ja, ja.’

Kelly kijkt hem even verwijtend aan en gaat dan weg. Alex is opgelucht wanneer ze weg is. Soms wanneer hij en Kelly samen zijn en hij aan Isabel denkt, heeft hij het gevoel dat zijn heden en zijn verleden door elkaar heen bewegen, zich van elkaar scheiden als twee melkwegstelsels die op elkaar zijn gebotst en hun materie hebben vermengd – een traag, wanordelijk proces waarbij alle verwarde deeltjes van de twee periodes rondzwerven, zich vermengen en af en toe op elkaar klappen.

Alex staart naar de rondslingerende kampeerspullen. Hij gaat er met gekruiste benen tussenin zitten, een stap die voelt als voorbereiding, hoewel niet noodzakelijk een toezegging om te gaan pakken. Hij is benieuwd of Bernice al aan het pakken is. Hij ziet haar voor zich boven in haar slaapkamer, waar ze kleren uit de kasten haalt en ze in een open koffer stopt. Hij stelt zich voor dat ze in haar eentje naar Chicago rijdt, met de radio als gezelschap (praatprogramma’s, geen klassieke muziek), dat ze de getallen op de nummerborden optelt om tijd te doden en zichzelf af te leiden van waar ze naartoe rijdt.

Alex kijkt naar de bank en ziet Isabel liggen, lijkbleek met haar hoofd op een kussen en een deken over zich heen, zoals vroeger wanneer ze snipverkouden was of griep had. Ze zegt tegen hem: Mijn hart wordt aangevallen.

Alex buigt zijn hoofd en masseert zijn slapen met zijn vingertoppen. Het is diep verontrustend te bedenken dat een deel van Isabel, deel van een dode, nog steeds bestaat en verwond en gekwetst kan worden.

In voor- en tegenspoed, tot de dood ons scheidt.

Wanneer Kelly weer binnenkomt vindt ze hem zo, in kleermakerszit op de vloer, met zijn hoofd in zijn handen.

Ze knielt naast hem, maar niet te dichtbij, en ze raakt hem niet aan. ‘Alex, wat is er?’

Hij wil niet dat Kelly zijn gezicht ziet. Zijn gezicht is een ding van natte klei, waar iedereen zijn vingers in heeft gezet. Zijn gezicht zal Kelly duidelijk maken dat hij nog steeds verliefd is op iemand ­anders.

‘Janet ligt in het ziekenhuis’, zegt hij.

Het duurt even voordat Kelly het doorheeft. ‘Janet. De vrouw die het hart van je vrouw heeft gekregen.’

‘Ze is ziek. Het gaat niet goed met haar. Bernice rijdt er morgenvroeg naartoe.’

‘En jij…?’

‘Ik denk niet dat ik kan gaan.’

Kelly slaakt een zucht van opluchting en medeleven. Eindelijk een verklaring voor de nukkige stemming die ze de hele avond heeft moeten verduren. Ze wrijft over zijn rug. ‘Je hoeft niet te gaan. Als je niet wilt, hoeft het niet. Zo simpel is het. Bovendien heb je een afspraak met de Rockies.’

Maar ze begrijpt het verkeerd.

DEEL IV

JULI 2006

Zevenentwintig

Pas wanneer de woorden slordig uit haar mond tuimelen – ‘Ja, hallo, goedemorgen. O, nee, het is middag. Wij zijn vrienden van een patiënte hier. Niet echt vrienden. Kennissen. Ze weet dat we komen. We willen graag bij haar op bezoek. Janet Corcoran. Zo heet ze. C-O-R-C-O-R-A-N’ – en de receptionist achter de informatiebalie zijn ogen geërgerd tot spleetjes knijpt, pas op dat moment beseft Bernice hoe nerveus ze is. Ze haalt diep adem door haar neus, zuigt haar borstkas vol en leegt dan haar longen. Haar vingers liggen op de rand van de hoge balie, haar duimen trommelen tegelijk. Het ging goed toen ze hierheen reed, ze was gespannen en warrig maar ze voelde zich goed, ze werd meegevoerd op de golf van vreugde die over haar heen was gespoeld toen Alex, slapeloos en bezorgd, om zeven uur vanochtend bij haar voor de deur stond en haar liet weten: ‘Ik kan je dit niet in je eentje laten opknappen.’ Zijn omhelzing drukte haar bijna plat en ze huilde van blijdschap en schuldgevoel: ze had hem weliswaar aangespoord te doen wat volgens haar juist was, maar ze had ook zijn vakantie verpest en mogelijk zijn relatie met Kelly.

Nu de receptionist achter de informatiebalie op zijn toetsenbord tikt en op de monitor kijkt, herinnert Bernice zich haar smartelijke gevoelens toen ze in het ziekenhuis aankwam op de avond van ­Isabels overlijden en de angstaanjagende hoffelijkheid waarmee de receptionist, een man van in de veertig met grijzend haar en een hemelsblauw getinte bril, haar behandelde op het moment dat hij te weten kwam dat haar dochter was overreden door een pick-up. Alsof hij was gewaarschuwd door een rood opflitsende boodschap op zijn computerscherm: patiënt is ten dode opgeschreven. Voorzichtig zijn met familie.

De receptionist in het Parkland-Wilburn in Chicago krabbelt een paar pijlen op een plattegrond van het ziekenhuis en geeft die aan Bernice. ‘Medische Cardiologie. Derde verdieping oost. Lift F.’

Alex staat een eindje verderop naast een hoge, geveerde plant. Hij staat er zo dichtbij dat een van de enorme, krullende bladen praktisch over zijn schouder is gedrapeerd. Het lijkt of hij zich verstopt.

‘Oké. Die kant op’, zegt Bernice en ze wijst door de foyer naar een zijgang.

‘Ligt ze hier?’ Alex klinkt verbaasd.

‘Hoopte je van niet?’

‘Ik weet niet wat ik hoopte.’

Er zijn vier rijstroken in de gang, maar de regels zijn anders dan die van de snelweg: trage sjokkers bezetten de middelste stroken, terwijl degenen met haast buitenom, dicht langs de muren draven. Lift F blijkt populair te zijn. Een stuk of tien mensen wachten tot de deuren opengaan. Bernice en Alex wachten de volgende lift af en gaan ermee omhoog naar de derde verdieping, waar het minder druk is. De bordjes dirigeren hen naar links. Ze lopen langs een ­atrium, waarvan de spiegelpanelen niet alleen hun reflectie weerkaatsen maar ook die van de voetgangers op de verdiepingen boven en onder hen. Tegenover het atrium is een groot raam waardoor ze een deel van de verhoogde snelweg kunnen zien die hen hierheen heeft gebracht en die Bernice deed terugdenken aan de afstand die ze hadden afgelegd. Vierenhalf uur in de auto. De eentonigheid van de I-80 die oostwaarts loopt door Iowa, langs maïs- en sojaboon­velden, en over de Mississippi het vlakke, saaie Illinois in. De gesprekken met Alex waren sporadisch en gespannen. Alex, die zijn koffie ergens in Oost-Iowa op had, tikte aanhoudend met zijn duim tegen de bodem van het bekertje. ‘Wil je daar alsjeblieft mee ophouden?’ vroeg Bernice. Alex gebruikte behendig dezelfde woorden ­tegen haar toen hij haar geklungel met de luchtroosters zat werd. Ze had niet eens in de gaten gehad dat ze het deed. Het moest minstens dertig graden zijn buiten; de zon brandde op Bernice’ borst en schoot, ze had het verschrikkelijk warm en haar oksels waren vochtig. Het was uitgesloten dat de airconditioning goed werkte en ze was ontevreden over de kracht en richting van de luchtstroom. Ze besloten de raampjes open te doen. Het werd drukker. Ze draaiden naar het noorden de I-55 op en voegden zich bij de verkeersstroom de stad in, auto’s raasden links en rechts vlak langs elkaars motorkap en kofferbak.

Bernice bedenkt hoe fijn het is om de auto uit te zijn. Ze blijft staan en bekijkt zichzelf in een groot spiegelend bord met MEDISCHE CARDIOLOGIE erop. Ze draagt een witte, zijden blouse, met om haar hals de jade cabochon van Isabel. Bijpassende oorbellen. Make-up. Donkerbruine katoenen broek, leren schoenen met open hiel. Ze maakt zich zorgen dat ze voor de gelegenheid te formeel gekleed is, maar ze wilde er respectabel en welvarend uitzien, en op enkele geen manier beschadigd of meelijwekkend. Ze zou zich graag een beetje opfrissen in een toilet.

‘Je ziet er fantastisch uit’, zegt Alex tegen haar. ‘Echt waar. Bovendien ben ik er om gunstig bij af te steken.’ Hij gebaart naar zijn eigen kleren: grijs T-shirt, legergroene korte broek met veel zakken, Birkenstock-sandalen die de Peloponnesische Oorlog nog meegemaakt lijken te hebben.

Bernice schikt haar haar, dat juist vandaag heeft gekozen om zich te misdragen, en vergewist zich ervan dat er niets tussen haar tanden is blijven zitten. ‘Je krijgt het ijskoud daarbinnen. Dat realiseer je je toch wel, hè?’

Ze verlaten de hoofdgang en gaan linksaf de afdeling Medische Cardiologie op. In verborgen hoekjes klinkt het gekwebbel van televisies. Door halfopen deuren vangt Bernice een glimp op van lichamen gemummificeerd in lakens, en krijtwitte hoofden half weggezonken in kussens als koppen die van Griekse beelden zijn gevallen. Bernice heeft het gevoel dat met elke stap die ze zet de zwaartekracht toeneemt. Ze wil zich tegen de muur aan laten zakken. Ze gooit haar arm hoog om Alex’ schouder en gebruikt hem als steun. Zijn arm vindt zijn weg om haar middel. Hij maakt gretig en dankbaar op dezelfde manier gebruik van haar.

De verpleegkundigenpost is een borsthoge, halfronde barricade, bemand door verpleegkundigen, artsen en ander personeel. Bernice en Alex laten elkaar los als ze ernaartoe lopen. Na een ogenblik realiseert Bernice zich dat ze alleen loopt. Ze kijkt om en ziet dat Alex is blijven staan.

Ze gaat naar hem terug. ‘Alles goed?’

‘Weet je zeker dat je dit wilt?’ Hij is bleek. Zijn huid, net boven zijn ogen, glanst van het zweet. Bernice kan het niet helpen, maar ze is opgelucht dat het ook voor hem niet gemakkelijk is. Ze legt haar hand hoog op zijn rug. ‘Haal een paar keer diep adem. Het komt wel goed.’

Ze doen voor de tweede keer een aanval op de verpleegkundigenpost, maar onderweg wordt Bernice’ aandacht getrokken door een vijf- of zesjarig meisje in een rood poloshirt, een spijkerbroek met dierenplaatjes op het denim genaaid en een honkbalpet op haar hoofd. Ze staat met haar rug zo recht alsof ze hier is voor troepeninspectie, haar armen houdt ze strak langs haar zij, de kin enigszins omhoog en ze draait voetje voor voetje met de klok mee. Boven op de honkbalpet van het meisje zit een bolkompas, vergelijkbaar met het kompas dat Bernice’ vader op het dashboard van zijn Buick had bevestigd, en terwijl ze ronddraait beweegt de verticale naald van ZO naar ZZO.

Bernice meent het meisje te herkennen van een foto die Janet heeft opgestuurd. ‘Carly? Ben jij Carly Corcoran?’

Het meisje gluurt nieuwsgierig onder de klep van haar pet uit.

Bernice legt uit wie ze zijn. ‘We komen op bezoek bij je moeder.’

De blik van het meisje verstrakt. Ze keert zich om en loopt vastberaden weg, maar of het haar doel is haar ondervragers voor te gaan of om ze af te schudden, weet Bernice niet zeker. Bernice en Alex volgen haar. Een gang leidt naar een achthoekige ruimte waar drie patiëntenkamers op uitkomen. Het meisje met de kompaspet verdwijnt in een van de kamers en even later komt er een flinke, stevig gebouwde vrouw naar buiten, ze heeft kortgeknipt zilverkleurig haar. De vrouw draagt een slobberbroek die om haar middel is samen­gesnoerd met een gevlochten leren riem, en een blauw denim overhemd dat verscheidene maten te groot lijkt. Ze heeft een mollig, vriendelijk gezicht. IJsblauwe ogen achter een klein ovalen brilletje. ‘Bernice?’

‘Lotta?’

Welkom!’ Lotta spreidt haar armen en alle tien haar vingers. Bernice stapt naar haar toe voor een omhelzing. Alex gaat opzij als de twee vrouwen eerst elkaars hand grijpen en nerveus en zelfrelativerend giechelen. Ze omhelzen elkaar stevig maar snel. Iemand die niet beter wist zou denken dat ze oude vriendinnen zijn die elkaar in jaren niet hebben gezien. Bernice stelt Alex voor. Lotta steekt haar hand uit. Alex schudt hem. Lotta zegt: ‘We zijn zo blij dat je er bent. We waren zo opgewonden toen we hoorden dat jullie kwamen. Heb je...jullie hebben het goed kunnen vinden?’

‘O, heel goed’, verzekert Bernice haar.

Lotta kijkt hen verwachtingsvol aan, glimlachend, haar ogen opengesperd; een van hen heeft toch zeker wel meer te zeggen. Bernice weet niet hoe ze de stilte moet verbreken. Alex staart voor zich uit. Ze hebben hun laatste druppel energie verbruikt om hier te komen en zich voor te stellen, en nu zijn ze te uitgeput om na te denken. Bernice is opgelucht – blij met een regieaanwijzing – wanneer Lotta zegt: ‘Nou, willen jullie binnenkomen en kennismaken met het hele stel?’

De naam ‘Janet Corcoran’ is met rode inkt op een whiteboard op de deur geschreven. De kamer is veelhoekig, verlicht door tl-­buizen, met lichtblauwe muren. Het bed, waarvan de dikke, taartachtige matras geglaceerd is met lakens, heeft als achtergrond een controlepaneel in de muur, uitgerust met luchtdrukmeters en cilinders met maatverdeling, knoppen, schakelaars en wijzers. Janet ligt in bed met een wit laken tot haar middel losjes over haar benen gedrapeerd. Eén knie is opgetrokken als een top van de Andes. De eerste gedachte die bij Bernice opkomt, en die haar ontmoedigt, is dat de vrouw Isabel niet is, haar dochter niet is. Ze zou nooit toegegeven hebben dat ze Isabel hier verwachtte te vinden – in levenden lijve liggend in een ziekenhuisbed – maar haar teleurstelling duidt erop dat ze dat tot op zekere hoogte wel heeft gedaan.

‘De delegatie uit Iowa is gearriveerd’, kondigt Lotta aan tegen haar familie, terwijl ze Bernice en Alex de kamer in loodst.

Janet gaat haastig rechtop zitten, ze gebruikt haar voet om zich tegen de matras af te zetten en haar twee handen aan weerskanten van haar heupen om zich tegen het hoofdeinde van het bed omhoog te duwen. Een grote, obeliskachtige man die te oud lijkt om Janets man te zijn – haar vader? – trekt een kussen achter haar weg en verplaatst het naar haar schoot. De man vraagt Alex en Bernice of ze alsjeblieft hun handen willen wassen in de wasbak bij de deur want, zo verklaart hij, Janet is uiterst vatbaar voor infecties. Bernice en Alex worstelen met een slecht functionerende zeephouder en spetteren water over henzelf. Ze draaien zich om en zien Janet die het kussen tegen haar buik klemt en hen opneemt met een blos op haar wangen en grote, bruine ogen. ‘Wauw, wáúw. Ik ben zo blij dat jullie gekomen zijn.’ Haar stem klinkt nerveus maar helder en verrassend krachtig. ‘Ik kan niet geloven dat jullie hier echt zijn. Fantastisch.’

Alex weet niet wat hij aan moet met Janets uitbundigheid, want zelf is hij niet in staat die te evenaren en in plaats daarvan krijgt hij een tegengestelde neiging haar geestdrift te temperen, om iedereen van het begin af aan te laten weten, met een nietszeggend schouderophalen en een grimas, dat hij gekwetst en verward is, en wat zij fantastisch vindt, zou hij vreemd noemen.

Bernice schijnt die geremdheid niet te voelen. Ze is al naar het bed toe gelopen en houdt Janets hand tussen de hare alsof het een object is waarnaar ze de hele aarde heeft afgezocht. ‘Het is nauwelijks te geloven dat ik je eindelijk ontmoet’, zegt ze. ‘Gaat het goed met je? Zijn we op een slecht tijdstip gekomen?’

‘Helemaal niet. We houden het hoofd hoog.’

‘In de grootse traditie van de familie’,voegt Lotta eraan toe.

Janet rolt met haar ogen over het chauvinisme van haar moeder. ‘De afstoting is onder controle. Dat is het voornaamste. Morgen mag ik naar huis.’

Lotta zegt: ‘De cardiologische hogepriesters hebben de mysterieuze oorzaak ervan achterhaald.’

‘Dat is prachtig’, zegt Bernice.

Lotta pakt de rand van haar dochters bed met beide handen vast en bukt zich, waarbij ze haar ellebogen licht buigt. ‘Eergisteren heeft er een man gebeld van de orgaanwervingsorganisatie in Iowa om naar haar toestand te informeren. Het was vervelend hem te moeten vertellen dat Janet in het ziekenhuis ligt. Hij leek geschokt, wat me verbaasde. Ze zullen toch wel weten dat mensen af en toe een orgaan afstoten. Of misschien was zijn interesse persoonlijk. Ik denk eraan om hem terug te bellen en te laten weten dat het goed gaat met haar.’

Alex kan niet anders dan denken dat Bernice en hij misleid zijn over de ernst van Janets toestand. Hij had verwacht haar zwak en ziek aan te treffen, nauwelijks in staat te bewegen of te praten, in gevecht met de dood. Op het punt om naar de intensive care verhuisd te worden. Zijn Bernice en hij hier onder het mom van een nood­situatie naartoe gelokt?

‘Jij moet Alex zijn.’

Janet heeft het tegen hem. Hij weet niet wat hij met haar gezicht moet. Het vlammend rode haar, de overvloed aan sproeten, de uitstekende jukbeenderen, de krachtige kaaklijn. Haar gezicht zegt hem niets, het dringt niet door, laat geen indruk achter. Het is het gezicht van een vreemde. Het is een gezicht dat verzonnen kon zijn.

‘Dat moet wel’, zegt hij.

Janet richt haar stem rechtstreeks tot zijn koelheid. ‘Je hebt geen idee hoeveel dit voor mij betekent. Dat jullie hier zijn. Alle twee. Dit is te gek.’

‘Het rijden ging vlot’, zegt Bernice, alsof het de afstand was die hen de hele tijd had weggehouden. ‘We hadden geen beter weer kunnen treffen. Het is een prachtige dag. Waanzinnig warm.’

Alle blikken gaan naar het raam, waar het enige weer een bundel zonlicht is die een betonnen muur in tweeën deelt. Naast het raam staat een tafel vol wenskaarten, netjes opgesteld als een vlucht vogels.

‘Ik ben Bud’, zegt de grote man die Janets kussens schikte en hij steekt Alex een dikke, harige arm met een gouden horloge toe. ‘Janets vader. Welkom in Chi-town.’

Buds stevige, enigszins langgerekte handdruk lijkt Alex ervan te verzekeren dat hij welkom is, maar dat zijn gangen wat Janet betreft zorgvuldig in de gaten zullen worden gehouden. Mijn vrouw heeft anders jouw dochter gered, hoor, zou Alex hem willen toevoegen.

‘Ga zitten, relax, doe wat je wilt doen’, flapt Janet eruit, die kennelijk niet weet hoe het nu verder moet. ‘Maak het je gemakkelijk. Pap, kun je een paar stoelen halen? We ontvangen jullie slecht.’

Bernice accepteert een kruk van Bud en laat zich opgewekt uitleggen hoe die hoger en lager gezet kan worden, dan trekt ze hem naar het bed naast Janets hoofd en zet haar tas op de grond. Alex wijst het aanbod van een kruk af, het zou hem dichter bij Janet brengen dan waar hij toe bereid is.

‘Wat een enorm ziekenhuis’, zegt Bernice. ‘Ik wed dat veel mensen hier verdwalen.’

‘Dat deed ik eerst ook’, zegt Janet. ‘Maar nu niet meer zo.’

‘Ze kent het hele labyrint vanbuiten’, zegt Lotta.

‘Ik zou denken dat je nu wel een deskundige moet zijn.’

‘Te deskundig. Ik kom hier vaak. Afspraken met de specialist zijn niet zo erg, maar als ik ’s nachts moet blijven krijg ik de rillingen. Dan maak ik me zorgen dat ik hier weer vier maanden moet liggen. Ik denk niet dat ik dat aan zou kunnen. Ik zou er gek van worden.’

‘Heb je hier zo lang gelegen? Dat was ik vergeten.’

‘Van december tot april.’

‘Waarschijnlijk niet de slechtste plek om de winter in Chicago door te brengen.’

‘Dat is waar. Massa’s daklozen zouden een moord hebben begaan voor mijn kamer. Maar je mist het buiten zijn. Een verpleegkundige bracht een keer een sneeuwbal voor me mee, omdat ik de dag ervoor had gezegd dat ik er wel een zou willen maken.’

‘Naar wie heb je hem gegooid?’

‘Er zijn een paar artsen naar wie ik hem had kunnen gooien, dat kan ik je wel zeggen.’

Bernice lacht harder dan het grapje verdient. Alex kan niet besluiten of hij opgelucht of verontrust is over hoe makkelijk ze met Janet babbelt. Het natuurlijke gemak waarmee Bernice kletst en haar behoefte aan menselijk contact had geen gedienstiger tegenhangers in Janet en Lotta kunnen treffen.

‘Je had hem naar Sherman kunnen gooien’, zegt Lotta tegen Janet. ‘Die verdiende een klap voor zijn kop. Wat een mopperpot.’

Janet rolt met haar ogen. ‘Het was me d’r eentje, dat is zeker. Maar hij heeft zijn hart gekregen. Uiteindelijk.’

‘Een vriend van je?’ vraagt Bernice.

‘Meer een concurrent. Maar ja, wel een soort vriend. Een wapenbroeder. We hebben hier samen gewacht.’

Hij heeft zijn hart gekregen. Dat heeft iets wat Alex niet bevalt. Alsof harten gewoon voorhanden waren en niet geoogst hoefden te worden uit menselijke lichamen. Hij heeft promotie gekregen. Hij heeft loonsverhoging gekregen.

‘Sam, kun je hallo zeggen tegen Bernice en Alex?’ Janet heeft het tegen een acht- of negenjarig jongetje dat in een rode schommelstoel zit met een computerspelletje dat hij voor zijn gezicht houdt, terwijl hij met zijn duimen verwoed op de knopjes drukt. ‘Sam? Weet je nog waar we het over gehad hebben?’

Sam geeft geen enkel teken dat hij het nog weet of niet, maar hij begroet gehoorzaam het bezoek.

Janet en Lotta overleggen met een blik of de jongen ertoe moet worden aangezet zijn vriendelijkheid wat op te krikken. Het besluit is het zo maar te laten. Alex krijgt de indruk dat de jongen een legitieme reden zou kunnen hebben voor zijn ontoeschietelijkheid. Iets wat met de afwezige vader te maken heeft?

‘Jullie hebben Carly al ontmoet’, zegt Lotta. ‘Onze vooruitgestuurde verkenner.’

‘Kompashoofd’, zegt Bernice. ‘Ik zou ook zo’n pet moeten hebben. Dan zou ik misschien niet zo vaak verdwalen.’

‘Hoe kun je nou verdwalen in Iowa?’ vraagt Bud. ‘Er is toch maar één weg, die door de maïsvelden loopt?’ Hij knipoogt.

‘Niet ver bezijden de waarheid’, zegt Bernice.

Vervolgens wordt het stil. Alex weet dat het gesprek weer op gang zou komen als hij zich erin mengde, maar hij wil niet praten. Janet staart naar haar voeten aan het uiteinde van het bed. Haar gezicht staat gespannen en resoluut, maar niet helemaal overtuigd, als van een turnster die op het punt staat aan een moeilijke oefening te beginnen. Het komt bij Alex op dat zij waarschijnlijk even benauwd was voor de ontmoeting met hen als omgekeerd.

‘Ik hoop niet dat je je zorgen maakt over mij’, zegt Janet, die zijn aandacht opmerkt. ‘Het gaat goed met mij. Echt. Ik zou er zoveel slechter aan toe kunnen zijn. Ik bén er zoveel slechter aan toe geweest.’

‘Ik maak me geen zorgen over jou’, zegt Alex en hij ziet het beeld van Isabels lichaam – naakt, met kaalgeschoren hoofd, gekneusd gezicht, gezwollen lippen, kleverige ogen, een zuurstofslang tussen haar tanden geklemd – uitgestrekt op het ziekenhuisbed over dat van Janet heen. ‘Je ziet er heel goed uit. Die stijlvolle pakjes zijn mooi, vind ik.’ Hij knikt naar de twee platte zakjes die aan Janets infuus hangen. ‘In elk geval hebben ze je niet van die klotetroep in alle denkbare lichaamsopeningen gestopt.’

‘Jonge oren’, zegt Lotta.

‘Janet gaat niet dood’, maant Bernice Alex, omdat ze de impliciete vergelijking heeft opgepikt. ‘Janet gaat morgen naar huis.’

‘Ik zie ook wel dat ze niet doodgaat’, zegt Alex.

‘Ze is er dichterbij geweest dan ons lief was’, zegt Lotta.

Denkt Alex het maar of is Lotta bekrompen? Die opmerking over jonge oren zit hem dwars. Hij zou Lotta willen vertellen dat als je wat er onaangenaam of grof is aan het woord ‘klotetroep’ vergelijkt met wat er onaangenaam of grof is aan bepaalde gruwelijke gebeurtenissen – laten we zeggen, zijn vrouw die overreden wordt door een pick-up – dan moet je toch toegeven dat die jonge oren er maar genadig van afkomen als ze niets horen over de nachtmerrie waardoor hun moeder is gered.

Tijdens de rit hierheen, vlak voordat ze de Mississippi overstaken Illinois in, reden ze over de overblijfselen van een hert dat in het verkeer was omgekomen. De waaier van braakselroze bloed lag ineens voor hen en werd onder de auto mee over het beton gevoerd. Te midden van de smurrie meende Alex een paar weerbarstige brokken te zien die aan de plettende banden ontsnapt waren.

Misschien zou Lotta daar iets over willen horen?

Bernice doet haar best om weer een genoeglijk, afleidend gesprek op te starten met Janet. Is dat infuus in haar arm het enige wat ze heeft? Wat zit erin? Vindt ze haar artsen en verpleegkundigen aardig? Zijn het dezelfde artsen en verpleegkundigen als die voor haar zorgden toen ze op een hart wachtte? Verveeld en stekelig staart Alex in een poging Lotta’s blik te ontwijken omhoog naar de monitor boven Janets hoofd, waar haar vitale gegevens in gouden, rode en blauwe cijfers worden weergegeven. De rangschikking van die getallen kent Alex van Isabel en het stelt hem op een eigenaardige manier gerust dat hij in staat is ze te lezen. Janets bloeddruk is 122 over 85. Haar zuurstofverzadiging is 98 procent. Haar hartslag ligt rond de negentig. Maar het is Janets elektrocardiogram dat zijn blik trekt en vasthoudt – een robuuste, springerige groene golfvorm die eruitziet alsof hij van het scherm af dwars door Chicago kon stuiteren als hij dat wilde.

Alex voelt zich licht in het hoofd en een tikje duizelig. Hij moet het nog onder ogen zien. Dat is Isabels cardiogram. Dat is Isabels hartslag. Isabels hart is in deze kamer. Wat moet hij met zo’n absurde notie? Moet hij geloven dat de snoeren die onder Janets hemd verborgen zitten, die aan haar borst zijn bevestigd, de signalen van Isabels hart opvangen? Het hart van een vrouw die honderden kilometers hiervandaan leefde en stierf? Het hart waarmee hij leefde en sliep, dat hij voelde bonzen na de seks en wanneer hij met zijn hand tussen Isabels borsten lag?

Bernice heeft Alex’ belangstelling voor de monitor opgemerkt en ze bewondert nu ook de golfvorm. Bernice moet meer vertrouwen of verbeelding of beide hebben, want ze vraagt aan Janet: ‘En hoe werkt het?’

‘Fantastisch. Gewoon fantastisch.’ Janet worstelt zich omhoog op haar elleboog en kijkt met genegenheid naar de golfvorm. ‘Ik had niet beter kunnen wensen. Mijn oude hart was zo waardeloos. Je hebt geen idee. Het heeft me tweeëndertig jaar trouw gediend en toen hield het ermee op. Mijn lichaam kreeg geen zuurstof. Het voelde alsof er ’s ochtends een kalmerend middel voor olifanten in mijn cornflakes werd gedaan. Dit hart pompt als een gek. Net of ik een Maserati in mijn borstkas heb.’

Doordat ze zich steunend op haar elleboog opzij draaide is de hals van Janets hemd opengevallen en werd er iets zichtbaar wat lijkt op de kop van een lange, roze worm die langs haar borst omhoog kruipt. Alex zou zijn blik weer op Janets gezicht moeten richten, maar hij kan zijn ogen er niet van afhouden. Het is moeilijk te geloven dat een snee in een mens zo groot kan zijn, dat iemand bestand zou zijn tegen dergelijk gehak. De centrale plaats van het litteken, pal in het midden van Janets borst, zo gevaarlijk dicht bij het hart en de longen, maakt het zo dreigend dat het bijna ontoelaatbaar is, zoiets als een actieve breuklijn die door het dichtst bevolkte deel van de stad loopt.

Janet ziet dat Alex staart. Met een snelheid die hem overrompelt maakt ze twee knopen van haar hemd los en trekt het ver genoeg open om het litteken in zijn volle lengte te tonen. Het is roze en wasachtig van structuur. Het is ongeveer dertig centimeter lang en loopt recht over haar borstbeen omlaag tot vlak onder haar borsten.

Alex’ gezicht voelt aan als de papieren kap van een brandende lamp.

Bernice’ wangen hebben hun kleur verloren en een nauwelijks waarneembare trilling in haar ogen doet Alex denken aan de groene lichtjes voor op computers die flikkeren wanneer de harddrive gestrest is.

Hij helt voorover en grijpt de bedrand vast.

‘Het spijt me’, zegt Janet. ‘Ik dacht gewoon dat je het wel wilde zien.’

Haar verontschuldiging, hoewel oprecht, bevat een louterende kordaatheid, alsof ze het niet erg vond hun het bewijs van haar eigen lijden te leveren. Alex is onder de indruk. ‘Dus daar is het naartoe gegaan, hè?’ Hij knikt naar Janets dichtgemaakte knopen. ‘Ze hebben het gewoon daar in gepropt?’

Janet glimlacht, erkentelijk voor zijn belangstelling. ‘Het was iets ingewikkelder. De operatie duurde zes uur. Ze moesten me aan een bypass leggen, vervolgens mijn oude hart eruit snijden, het nieuwe erin doen en dat op gang brengen. Wat even duurde. Blijkbaar wilde het niet meteen gaan pompen.’

‘Het wilde niet?’ Bernice trekt het gezicht van een moeder die van een docent of andere ouder te horen krijgt dat haar kind zich heeft misdragen.

‘Ze moeten het weer op gang brengen’, legt Janet uit. ‘Nadat het in de koelbox heeft gelegen. Voor het vervoer. Met een elektroshock. Dat vergt soms wat geduld. Maar toen kwam het op gang en was ik gered.’

Alex kijkt hoe Janets elektrocardiogram stijgt en daalt, stijgt en daalt. Waarom voelt hij niets? Een band? Een aanwezigheid? Uit de springende groene lijn blijkt niets. De springende groene lijn weigert iets te stellen of te beduiden of een teken te geven, en innerlijk voelt Alex de spanning van het verschil tussen de gewoonheid en het mysterie.

‘Ze probeerde steeds de et-slang eruit te rukken’, zegt Lotta. ‘Toen ze wakker was geworden. Et staat voor endotracheaal. Het is een slang die in je keel zit om je te helpen met ademhalen. Ze was net een wild dier. Ze moesten haar polsen met klittenband aan de rand van het bed vastmaken.’

Janet maakt het aanschouwelijk: ze grijpt met de ondeugendheid van een orang-oetang naar een imaginaire slang die uit haar mond steekt, rolt met haar ogen en trekt de slang met een ruk los. ­Bernice lacht, Lotta en Janet lachen mee. Het is uitbundig, klotsend gelach en maakt dat de drie vrouwen bondgenoten lijken. Alex staat in tweestrijd, het is aanstekelijk maar hij is ook verontwaardigd. Hij vindt het geen prettig gezicht zoals Bernice op het puntje van haar kruk zit, met haar handen over Janets bedrand gedrapeerd als een gefascineerde noviet; hij vindt het niet prettig dat Janet en Lotta haar op hun beurt belonen met een goedkeurend lachje. Hij is bang dat ­Bernice en hij opgelicht, beetgenomen worden.

‘We weten wat een et-slang is’, verklaart hij aan Lotta. ‘Isabel had er ook een. Ze lag aan de beademing. Ik weet niet of je ooit een hersendood iemand hebt gezien, maar die kunnen niet zelfstandig ademhalen.’

‘Ik heb hersendode mensen gezien’, zegt Lotta. ‘Toen ik studeerde heb ik erbij gewerkt als verpleeghulp.’

‘Dat willen we niet horen, mam’, zegt Janet.

Alex wil het wel horen. ‘Het is anders wanneer het een lid van je eigen familie is. Je vrouw bijvoorbeeld, of je dochter.’

Lotta kijkt hem confronterend aan. ‘Ik heb gezien dat mijn dochter er heel dichtbij kwam.’

‘En kijk eens aan.’ Alex maakt een gebaar met zijn arm of hij een standbeeld onthult. ‘Weer gemaakt.’

‘Alex, alsjeblieft’, zegt Bernice.

Bud legt een liefdevol beteugelende hand op de schouder van zijn vrouw en werpt Alex een waarschuwende maar ook respectvolle blik toe, alsof hij de link begrijpt tussen het verlies van Alex en het lichaam van de vrouw dat hij, Bud, aanraakt. Bud knikt naar het raam. ‘Denk je dat het al dertig graden is? Volgens de weerman zouden we het vandaag halen.’

Allemaal lijken ze liever naar het zonovergoten raam te kijken dan het gesprek voort te zetten. Alex zou het niet erg vinden als hij veranderde in een lichtdeeltje dat naar een uithoek van het heelal toe zweefde. Wat betreft zijn uitwisseling met Lotta voelt hij een mengeling van voldoening en schaamte.

‘Dus je moeder, Janet...Lotta legde me uit…’ Bernice onderneemt een reddingspoging, maar ze lijkt de vraag niet te kunnen formuleren. ‘Lotta, je vertelde me dat het hart afstoot...dat Janets lichaam het hart afstoot?’

‘Dat klopt’, zegt Janet kortaf. ‘Op de eerste plaats stoot ík het niet af. Het is geen bewust besluit. Ík wil het hart. Ík hou van het hart. Het probleem zijn mijn antistoffen. Die herkennen de vreemde antigenen en vallen ze aan, omdat ze denken dat de vreemde entiteit gevaarlijk is, zoals een virus of bacteriën of een schimmel. Het immuunsysteem is niet slim genoeg om te weten dat de vreemde entiteit in mijn lichaam is gestopt om me in leven te houden.’

Alex vraagt zich af hoe ze van het hart kan houden. Wat weet ze van het hart? Maar naast zijn ongelovigheid is er ook dankbaarheid voor die liefde, waar die ook vandaan mag komen. Het zou erger zijn als het haar geen zak kon schelen.

‘Zoals waakhonden op een erf’, zegt Bud. ‘Die bestormen de omheining en blaffen zich de keel schor, ook al is het de bezorgdienst is die je kerstcadeautjes komt brengen.’

‘Goed. Bedankt, pap’, zegt Janet.

Ze laat haar hoofd in de kussens zakken, glimlacht verontschuldigend tegen Bernice en Alex en sluit haar ogen. Blijkbaar zullen ze dicht blijven. Lotta werpt Alex en Bernice een blik toe met een vraag om toegeeflijkheid en zegt dan zacht: ‘Ze heeft een zware week achter de rug.’ Alle ogen gaan naar de kinderen. Carly kijkt omhoog naar een honkbalwedstrijd die te zien is op een geluidloze tv die in de hoek hangt. Ze bootst de vrije stand van de werper na, smijt dan een onzichtbare bal tegen de muur en verliest bijna haar evenwicht in de uitzwaai. Sam laat een groene plastic dinosaurus over de muur lopen. Alex vraagt zich af waar hun vader is. Voorgoed verdwenen? Nog steeds betrokken? Zal hij later verschijnen?

Alex is geneigd van Lotta aan te nemen dat Janet recht heeft op haar uitputting, gezien hoe snel en naadloos ze in slaap of iets vergelijkbaars is gevallen. Een ader tikt onder het gesloten ooglid. Haar onderlip wordt een beetje slap. Haar hartslag zakt langzaam van net in de negentig naar hoog in de tachtig, een reeks stijgingen, aarzelingen en dalingen: 91 naar 90, 90 naar 91, 91 naar 89, 89 naar 90. Janets kinderen spelen tevreden, Bud rommelt met de kapotte zeephouder, Lotta gaat achter Bernice staan, die zich honderd­tachtig graden omdraait, zodat ze kunnen praten zonder Janet te storen. Aan zijn lot overgelaten kijkt Alex naar Janets elektrocardio­gram, dat ineenkrimpt. Tussen de onmiskenbaar hoge pieken ziet hij kleinere, steeds opnieuw verschijnende knobbels en punten. Er is een voorbereidende bliksemsnelle bobbel en inzinking vlak voor elke piek, een spleet waar elke piek meteen in neerdaalt, een dubbele hoogte in de volgende cyclus. Hij moet denken aan de projectielpunten die hij vroeger bestudeerde en af en toe opgroef tijdens de jaren dat hij veldwerk deed. Door goed te letten op de omvang, de vorm, de schacht, de inkepingen, de schilfering en groeven kon hij het verschil zien tussen het ene type en het andere; hij kon bijvoorbeeld een Agaat Basin en een Sedalia van elkaar onderscheiden. Hij vraagt zich af of de elektrocardiogrammen van mensen onderling even verschillend zijn of dat de golfvorm van het ene gezonde hart min of meer overeenkomt met het andere. Was dokter Pagano maar hier, de arts in Iowa die aan Isabels bed had gestaan, of de magere, beschaafde Helen Pagano, die geduldig naar zijn vragen had geluisterd en had geprobeerd hem uit te leggen wat hij niet begreep. Ze komt dicht naast Alex staan, een geest die hij alleen kan zien. Met de vertrouwelijkheid van een oude vriend vraagt hij: Is dat Isabels ECG? Kun je dat zien? Weet je het nog?

‘Narf wil een hamburger.’ Sam is voor Alex opgedoken, hij houdt de groene, plastic dinosaurus voor hem omhoog en laat de kaken open- en dichtgaan door op een knop op zijn buik te drukken.

‘Narf?’ vraagt Alex.

Sam knikt trots.

‘Narf is een brontosaurus’, vertelt Alex hem. ‘Hij is een planteneter. Een herbivoor. Hij wil wel wat sla en tomaten eten. Het gehakt zal hij niet lusten.’

Sam zegt: ‘Bij een hamburger krijg je sla en tomaten. Als je erom vraagt.’

Carly stormt op Alex af. ‘Sam heeft hem Narf genoemd, maar ik noem hem Sam omdat hij op Sams gezicht lijkt.’

‘Hij wil jouw hersens opeten’, zegt Sam en hij duwt de dinosaurus naar Carly’s oor.

‘Sam. Kalm aan.’ Het tumult heeft Janet gewekt, haar gezicht is pafferig en geplooid. ‘Pap, misschien dat die twee wat stoom kunnen afblazen in de speeltuin.’

Een lachwekkend moment denkt Alex dat Bernice en hij worden uitgenodigd om met Bud naar de speeltuin te gaan – wat niet eens zo slecht klinkt. Bud, die zijn best heeft gedaan om de kapotte zeephouder te repareren, lijkt die onderneming maar al te graag in te wisselen voor een tijdje alleen met zijn kleinkinderen. ‘Heeft er iemand zin in de glijbaan?’ vraagt hij aan Carly en Sam. Ze barsten in gejuich los. Sam tolt rond op één voet. Carly voert een kronkelend dansje uit. Na wat voorbereidingen en instructies van Janet drijft Bud de kinderen de deur uit. Hun jubelkreten echoën tegen de muren. Janet roept haar kinderen na: ‘Braaf zijn!’

Bernice wordt overspoeld door afgunst en weemoed als ze hen nakijkt. Had Alex gelijk, al die keren dat hij tot haar ergernis en wanhoop volhield dat Bernice en hij de verliezers waren en Janet en haar familie de winnaars? Hoewel Janet beslist haar problemen heeft, en mogelijk Lotta ook, lijdt het geen twijfel dat zij uit de hele beproeving precies het soort leven hebben gewonnen of herwonnen waarvan Bernice en Alex zijn beroofd. Een leven vol kinderen, familie, gelach, plezier.

‘We hebben het alleen maar over mij, mij, mij gehad’, zegt Janet. ‘Vertel me nou eens hoe het met jullie twee is.’

Bernice gaat erop in. ‘Met mij is het goed. We rommelen maar wat door. Niets groots te melden. Het werk gaat goed. We bereiden ons voor op L’Orfeo, de zomeropera. En in de herfst komt La Bohème eraan.’

‘Mama vertelde me dat je in een kostuumatelier werkt, maar ik had me niet gerealiseerd dat je kostuums voor opera’s deed. Hebben ze opera’s in Iowa?’ Janet lacht lichtjes spottend.

‘Jazeker wel’, zegt Bernice. ‘We voeren er drie per jaar op. We zijn het Metropolitan niet, maar we doen ons best.’

‘Hou jij van opera, Alex?’

‘Niet echt. Mensen die kreunen in talen die ik niet versta? Nee, dank je wel.’

‘Van wat voor soort muziek hou je dan?’ vraagt Janet.

‘Dat weet ik niet. Waar ik maar voor in de stemming ben. Tegenwoordig luister ik niet zoveel naar muziek. Soms in de auto, als ik naar mijn werk rij.’

‘Wat doe je voor werk?’

Hij zou willen dat Janet ophield en haar aandacht weer op Bernice zou richten. ‘Ik corrigeer schrijftesten.’ Hij heeft Bernice nog niet verteld dat hij ontslag heeft genomen.

Bernice zegt: ‘Alex’ achtergrond is archeologie.’

‘Echt? Welke periode?’ vraagt Lotta.

Laat Amerikaans Mississipien, vertelt Alex haar.

‘Wanneer, of misschien moet ik vragen waar was dat?’ vraagt Janet.

Dit gaat te ver, het gaat te snel, het loopt te gemakkelijk over in een vertrouwdheid die hem zou kunnen verleiden het onrecht te vergeten, waardoor zij tot de slotsom zouden kunnen komen dat hij ingepalmd is. ‘Luister, ik heb geen zin om een resumé te geven van mijn gestokte carrière, oké?’

Janet voelt zich aangevallen, ze buigt haar hoofd en drukt de muizen van haar duimen tegen elkaar. Lotta draait zich bruusk van hem weg, haar lichaamstaal laat weten dat Alex een zuurpruim is. Bernice kijkt hem verbijsterd en verwijtend aan, alsof ze vraagt: Je ging er toch mee akkoord dat we hiernaartoe gingen? Je ging er toch mee akkoord mijn bondgenoot te zijn? Ja, zou hij willen antwoorden. Maar het kan zijn dat hij naïef en dwaas is geweest. Hij heeft niet voorzien dat een ontmoeting met Janet zoveel complexe tegenstrijdigheden zou oproepen. Of misschien heeft hij het wel voorzien, maar is toch meegegaan. Helaas is hij bij lange na niet klaar om Janets bestaan te erkennen, haar vrij te pleiten, haar te prijzen. En trouwens, lijken ze niet een beetje al te ingenomen met zichzelf, die Corcorans?

Janet houdt haar hoofd vast, met over elk oor een hand, alsof het een breekbare glazen kom is. ‘Ik ga niet doen alsof ik weet hoe het voor jullie moet zijn’, zegt ze. ‘Het moet een nachtmerrie zijn. Dat spijt met heel erg. En ik zit hier maar onnozele vragen aan je te stellen. Ik heb jullie nog niet eens bedánkt. Hoe lang ben je hier al in de kamer? Een half uur? Jullie moeten me wel een ondankbaar kreng vinden.’

‘Nee, nee’, zegt Bernice hoofdschuddend.

Alex vindt Janet niet ondankbaar. Hij vindt dat ze uit is op sympathie, wat misschien wel erger is.

‘Dank je’, zegt Janet gewichtig, krachtig, met de bedoeling er iets plechtigs van te maken. ‘Ik wil jullie allebei officieel bedanken, nu, persoonlijk, hoewel beslist niet voor de laatste keer en beslist niet omdat het iets ongedaan zou maken, en ik zou jullie ook nooit genoeg kunnen bedanken. Maar ik moet het doen. Dank je. Voor alles wat jullie hebben gedaan.’

Bernice mompelt bevestigend en steekt vervolgens een dapper, hoffelijk speechje af over hoe blij ze is dat er iets goeds uit voortgekomen is, Isabel wilde het zo, ze had het zo geregeld.

Janet richt haar blik op Alex. In haar ogen ziet hij Isabels grote, inktzwarte, uitgedoofde pupillen. Hij hoort het gierende hondenfluitgeluid van een elektrische zaag, ziet bloed over haar tepels druppelen, naar haar maag lopen en in haar navel blijven staan als de oogsters haar omsingelen.

‘Je hoeft míj niet te bedanken’, zegt hij gegeneerd. ‘Ik heb niets gedaan. Wat moet ik nou zeggen? “Graag gedaan”? Het is niet graag gedaan.’

Janet kijkt hem kwaad, gekwetst en verontwaardigd aan.

‘Alex, alsjeblieft’, zegt Bernice. ‘Ze vraagt niet van je dat je “graag gedaan” zegt.’

‘Wat vraagt ze dan van me?’ zegt hij tegen Bernice, en tegen Janet: ‘Wat wil je dat ik zeg? Je kunt niet van me verwachten dat ik blij ben met zoals dit is gelopen. Als het aan mij had gelegen, zou jij dood zijn en zou Isabel nog leven. Het spijt me om het te zeggen, het is niet persoonlijk bedoeld, maar het is wel waar. Of misschien is het wel persoonlijk bedoeld. Misschien kan ik niet om jou heen.’

Tot zijn verrassing ziet Alex dat Janets ogen beginnen te glinsteren en dat haar kin en onderlip trillen. Lotta’s boze blik beschuldigt Alex ervan dat hij onnodig hardvochtig is. Bernice kijkt omhoog naar Janets monitor, haar gezicht strak van bezorgdheid. Tegen Alex zegt ze: ‘Zo werkt het sommetje niet. Je kunt niet terug en Janet inruilen voor Isabel. Isabel zou toch gestorven zijn, ongeacht wie er verder nog wel of niet zou overlijden.’

‘Zou je het er nog wat meer in kunnen wrijven?’ Alex’ gezicht is warm. Hij voelt zich bitter, verongelijkt en rancuneus. Hij vindt dat hij er recht op heeft zich bitter, verongelijkt en rancuneus te voelen. Die bitterheid en rancune – zijn die het bewijs? Van Isabels aanwezigheid? Is dat het teken?

Hij mist Isabel intens, peilloos, een golf van verlangen slaat over hem heen. Bernice steekt een troostende hand uit, maar hij mept hem weg. Hij wil haar hand niet.

‘Als je denkt dat je Isabel of haar herinnering hiermee een dienst bewijst, dan vergis je je’, zegt Bernice. ‘Je bent haar niet trouw. Verre van.’

Met een ruk van haar hoofd raadt ze hem aan om naar Janets monitor te kijken. De golfvorm gaat behoorlijk hard, de hartslag stijgt naar 110. Was Janets hartslag niet maar 92 of 93 toen Alex er de eerste keer naar keek? Bernice trekt veelzeggend haar wenkbrauwen op en hij snapt wat ze bedoelt.

Het besef dat er geen verbinding met Isabel via Janet is, geen toegang, geen manier voor Alex om bij haar te komen, slaat schokkend om in de angst dat die er wel is en dat hij roekeloos is omgesprongen met zijn macht en die zelfs heeft misbruikt.

‘Moeten we een verpleegkundige roepen?’ vraagt Bernice omineus, terwijl ze de golfvorm bestudeert.

‘Maak je maar geen zorgen’, zegt Janet, snel ademhalend met haar hand op haar borst, en ze kijkt naar haar echocardiogram met kennis van zaken en iets van vertrouwen. ‘Het hart is gedenerveerd. Het ontvangt al zijn nieuws door de hormonen en chemische boodschappers. Dit is een reactie op wat er een paar minuten geleden is gebeurd.’

Bernice is beduusd. ‘Gedenerveerd?’

‘Het is niet verbonden met haar zenuwstelsel’, legt Lotta uit. ‘Niet zo verfijnd als een normaal hart. Het hart waarmee iemand is geboren.’

Wanneer Bernice niet knikt of een teken geeft dat ze het heeft begrepen, zegt Janet: ‘De aansluiting is te ingewikkeld. Het vergt negen maanden in de baarmoeder om het allemaal aan elkaar te maken. De chirurgen kunnen dat in vier uur niet evenaren. Ze konden haar zenuwen niet aan die van mij hechten.’

‘O. Natuurlijk.’ Bernice staart ontzet naar Janets borst.

Alex is met stomheid geslagen. Vertelt Janet hun nu dat Isabels hart, ooit zo nauw verweven met Isabels emoties en zintuigen, ontkleed was en in zijn ontvanger was gestopt als een gehaktballetje in de ravioli? Vertelt Janet hun dat Isabels hart een gevoelloze automaat is, afgescheiden van de voortdurende sensorische aanvullingen van het brein – van alles waarmee het ooit de wereld duidde? Van alles en iedereen?

Van hem?

Treurnis stroomt door Alex’ lichaam – een uitstraling van smart die zo heftig is dat hij zeker weet dat die hem zal vermorzelen.

Hij draait zich om, tast naar de deurklink en stormt de gang op.