Vijftien
Janet was in vervoering. Ze was doodsbang. Ze was overstuur, want er was nieuws over een sterfgeval.
‘Niet bang zijn’, zei Lenka Maslowcya en ze raakte Janets hand aan. Een minuut eerder was dokter Maslowcya de kamer binnengeglipt, ze had zacht op de deurstijl geklopt en gevraagd of er licht aan mocht. Het was donderdagavond tien uur, Janet had in het donker gelegen en geprobeerd in slaap te komen. Dokter Maslowcya deed een schemerlamp aan en ging zonder iets te zeggen naast het bed staan, ze tikte met haar vingers op de matras en glimlachte raadselachtig. Ze droeg suède laarzen, een spijkerbroek en een bordeauxrode trui. Straatkleren. Janets eerste aanwijzing.
‘Ik denk dat we een hart voor je hebben’, zei dokter Maslowcya. ‘Heb je belangstelling?’
Janet wist uit ervaring dat de verstandigste reactie op dit bericht voorzichtig optimisme was. Vaak bleek het hart te groot, te klein of te vervet. Soms had het een slechte klep of werd bij de donor hepatitis of hiv vastgesteld. Maar er was zo weinig in deze grijze gevangenis om vreugde uit te putten en Janet was wanhopig.
Ze greep de arm van dokter Maslowcya. ‘Is dit serieus?’
Dokter Maslowcya knikte. ‘Het ziet er goed uit wat betreft de grootte, dus gaan we van start in de hoop dat de rest op zijn plaats valt. De komende paar uur zul je het druk krijgen. Het spijt me dat je niet aan slapen zult toekomen, maar ik kan je een narcose beloven.’
Janet wist David op zijn mobieltje te bereiken. Hij was met de kinderen een half uur eerder uit het ziekenhuis vertrokken en ze waren drie straten van huis af. ‘Draai maar om’, zei ze tegen hem. Hij nam het nieuws op met een uitbarsting van opwinding en bezorgdheid. Ze was blij; ze kon zich de laatste keer niet voor de geest halen dat iets wat zij had gezegd hem blij maakte. Ze hoorde hem boven het verkeersgeruis uit tegen de kinderen verkondigen: ‘Hé, mama krijgt een nieuw hart!’
Angie, een kleine, aantrekkelijke, pittige verpleegkundige, stormde Janets kamer in met een gezicht dat zowel verheugd als ongerust stond. ‘We hebben een berg werk te doen.’
Angie kleedde Janet uit en boende haar huid van top tot teen met een spons gedrenkt in een desinfecterend middel. Een tweede verpleegkundige, Krista, hielp met het scheren van Janets benen, kruis en borst. Vervolgens streken Angie en Krista de geschoren delen in met betadine, een antibiotische lotion waarvan Janets huid oranjebruin ging glinsteren. Angie nam bloed af om naar het microbiologisch laboratorium te zenden voor een bacteriekweek, naar het hoofdlaboratorium voor een algemeen onderzoek en een compleet bloedbeeld, en naar de bloedbank voor het juiste donorbloed. Er kwam een farmacoloog langs met een mand vol spuiten en infuuszakken. Angie gaf Janet twee pillen met een bekertje water. De pillen waren enorm en roken naar stinkdier, maar Janet wurmde ze door haar keel. De onderdrukking van haar immuunsysteem was begonnen.
Een kleine, pezige arts die zich voorstelde als dokter Bruce Taggart, cardiothoracale chirurgie, waste zijn handen bij de wasbak, deed handschoenen aan en legde de benodigde instrumenten op een tafel naast Janets bed. Tijdens de volgende paar minuten bracht hij een arteriële lijn in haar linkerarm aan. De prik was diep en het deed pijn, maar Janet was onder de indruk dat het dokter Taggart was gelukt bij de eerste poging helder slagaderlijk bloed aan te boren. Vervolgens verplaatste hij zijn aandacht naar de rechterkant van haar nek en werkte samen met dokter Maslowcya om een Swan-Ganzkatheter in Janets rechterhalsslagader in te brengen. Vlak voordat ze hieraan begonnen, hoorde Janet dokter Taggart iets tegen dokter Maslowcya opmerken over het hart dat uit Iowa kwam en dat een kwestie van fiets versus auto was geweest.
David en de kinderen arriveerden, samen met Janets moeder. Angie liet ze de kamer in en legde uit dat Janets immuunsysteem nu onderdrukt was en dat ze uiterst vatbaar voor infecties was. Ze waste haar eigen handen om de juiste techniek voor te doen; schrob de vingertoppen, schrob tussen de vingers en tot hoog op de polsen en laat het warme water van je handen in het putje lopen. Carly en Sam waren geboeid en staarden gefascineerd naar hun handen terwijl ze ermee in het schuim plonsden. David was te zeer afgeleid om op te letten. Hij was rood aangelopen en hijgde naar adem toen hij binnenkwam, zijn blik stuiterde langs de muren heen en weer. Janet overreedde hem naar het bed te komen voor een kus en wees hem een plek waar hij Angie niet in de weg stond. David ging er gehoorzaam staan, maar kon niet rustig worden; hij schommelde heen en weer en stak zijn handen afwisselend in zijn zakken en vouwde ze op zijn rug. Op een bepaald moment verloor hij zijn evenwicht en deed een grote stap om het te herstellen. Angie vroeg hem: ‘Wil je een stoel?’ Janet begreep dat hij iets te doen moest hebben. Ze instrueerde hem Carly bij haar in bed te tillen en de slangen weg te houden zodat Carly er niet in bleef hangen.
Carly maakte zich zorgen dat het nieuwe hart niet zoveel van haar zou houden als het hart dat haar moeder nu had. Janet verzekerde haar dat liefde van de hersenen kwam. Sam wilde mee naar de operatiezaal om te kijken hoe de chirurgen opereerden. Janet zei hem vriendelijk dat dát niet kon. Ze sloeg één arm om Sam en de andere om Carly en hield ze dicht tegen zich aan. David nam een foto van hun verstrengelde lichamen en alle kanten op stekende armen. Alle drie lachten ze breed.
Mensen die haar het beste kwamen wensen staken hun hoofd om de deur en liepen naar de wasbak om hun handen te wassen als ze dichterbij wilden komen. Verpleegkundigen en artsen, status 1-patiënten, familieleden van status 1-patiënten, verzorgers, medewerkers van de administratie, technici, medisch studenten. Een diëtiste. Een veiligheidsbeambte. Een mengelmoes van mensen die Janet de afgelopen drie maanden in het Parkland-Wilburn had leren kennen. De sfeer was gejaagd en feestelijk, er werd gegrapt en gelachen.
Drie anesthesisten omsingelden Janets bed. Ze bekeken haar schakelschema, haar arteriële lijn en Swan-Ganzkatheter. Ze volgden de slang van het infuus terug naar de pomp, krabbelden aantekeningen en nummers op schrijfblokken en op de pijpen van hun operatiebroek. De hoofdanesthesist bestookte Angie met vragen over Janets medicijnen. Hoe meer ze haar bespraken en aan haar hulpstukken rommelden, hoe afstandelijker Janet zich voelde ten opzichte van de hele procedure, alsof ze een stuk vracht was.
Het begon. Kwart over twee ’s nachts. Het plafond kronkelde en verschoof. Nieuwe patronen, lampen, gezichten. Janets bed, volgeladen met medische statussen, infuuspompen, spuiten, flesjes medicijnen en een draagbare Propac-monitor, alles zorgvuldig gerangschikt rond haar armen, benen en voeten, zodat het leek op de Kon-Tiki, het volgepropte vlot van balsahout waarmee Thor Heyerdahl van Peru naar Polynesië was gevaren. De anesthesisten namen Janet mee door de hoofdgang van de afdeling, langs alle verzamelde verpleegkundigen en een paar van de nachtbrakende status 1-patiënten. ‘Veel geluk, Janet! Zet ’m op, Janet! Hou je taai, meid!’
Angie en Krista wensten Janet het beste en bleven achter.
In de gang werd de snelheid verhoogd. Janets moeder volgde het bed met Sam en Carly. David liep ernaast, op gelijke hoogte met Janets hoofd, en af en toe moest hij zijn pas versnellen om het bij te houden. Janet probeerde niet te veel te denken aan zijn zorgelijke, drukkende aanwezigheid. Ze probeerde niet te denken aan infecties, bloedingen, hartstilstand, dood, de risico’s van de operatie die werden opgesomd op het toestemmingsformulier dat ze een uur geleden had getekend. Toen ze naar een slaap toe raasde waarin ze over een kloof tussen het ene leven en het andere zou springen – waarbij er op een zeker moment niets in haar borstkas zou zitten, behalve de afgezaagde manchetten van haar oude hart – zag ze met ongelofelijk doordringende helderheid, dwars door de nevel van de verdoving heen, de schade die David had geleden door angst en stress gedurende het afgelopen anderhalve jaar, evenals de korst van moed die hij had aangebracht om die te verhullen. Hij zal er fragiel en pips uit. Janet stak haar hand uit naar zijn gezicht. Hij liet het zakken naar het hare. Ze ging met haar vinger langs zijn kaak. Hij bracht haar hand terug naar haar zij. ‘Relax’, zei hij, terwijl zijn eigen hand trilde.
‘Relax jij nou maar’, zei ze. ‘Met mij is alles goed.’
‘Ik red me wel’, zei hij aarzelend, alsof hij zichzelf trachtte te overtuigen. ‘Het zal fijn zijn als dit achter de rug is.’
Janet glimlachte om hem gerust te stellen. ‘Zorg goed voor de kinderen, oké?’ Ze bedoelde gedurende de periode van haar operatie en herstel, maar ook als ze nooit meer terugkwam.
Ze dacht aan Nora, als Nora haar hart had gekregen zou ze nu hier zijn om tegen Janet te zeggen: ‘Rustig maar. Maak je geen zorgen. Het komt goed.’
Bij de deuren naar de operatiezaal kwamen Janets moeder en de kinderen naar haar toe voor een laatste kus. Sam huilde. David gaf Janet een lieve zoen op haar mond die haar deed denken aan vroeger. Toen ze verkering hadden. ‘Tot gauw’, zei hij.
‘Tot ziens.’
En daar ging ze. Een hoek om de operatiezaal in, ze keek om en zag haar moeder en kinderen zwaaien. David leunde tegen een muur, overweldigd door angst en emotie. Janet hunkerde ernaar hem gerust te stellen. Toen de automatische deuren sidderden en dichtgingen, kwam bij haar op dat ze, in weerwil van de gangbare mythe van een tweede leven, terug zou keren naar precies hetzelfde leven – naar wat ze nu, met een vreemde, preoperatieve helderheid, herkende als dezelfde complicaties en moeilijkheden. Ze zou een sterk hart nodig hebben. Sinds haar jeugd had ze niet meer gebeden, maar ze kwam er dichtbij nu, ze sloot haar ogen en sprak zwijgend tegen wie er ook aan de touwtjes mocht trekken: Laat dit hart uit Iowa alsjeblieft van een werkpaard zijn.
Isabel lag midden in de nacht op haar rug, opengesneden van haar keel tot haar schaambeen, haar lichaam bedekt met een blauwe, steriele lap, afgezien van de trog vol weke massa waarin de handen zich bevonden. De handen kwamen uit Minneapolis, Madison, Peoria en Chicago, en ze waren hier voor de lever, de alvleesklier, de nieren en het hart. De gezichten waren gemaskerd: je kon urenlang in de zaal verblijven en nooit een mond zien. Arthur Wood had geleerd de anderen in te schatten aan de hand van hun stem, hun ogen, de behendigheid van hun handen, terwijl ze peilden, tastten en knipten in bindweefsel. In dit speciale geval stonden Arthur Wood en de leverchirurg, Matteo Inzaghi, die eerder hadden samengewerkt bij een orgaanuitname in de herfst – geen van beiden wist nog waar – in een gemoedelijke stemming tegenover elkaar, de ene bij de borstkas en de ander bij de buik, onderzoekend en palperend.
‘Weinig vet aan dit meisje. Mooie lever.’
‘Hart ziet er goed uit. Goede contractie.’
‘Wanneer wil je afklemmen?’
Het was kwart voor drie. Arthur Wood liep naar de telefoon aan de muur en belde Chicago. Hij kreeg Karl Ballows, de chirurg die de transplantatie van Janet Corcoran zou doen, rechtstreeks aan de lijn. Wood gaf Ballows de medische geschiedenis van Isabel Howard door en beschreef de conditie van haar hart. ‘We nemen het’, zei Ballows.
Wood en Inzaghi besloten om kwart voor vier af te klemmen. Er was niets wat Wood nog in de weg stond: binnen een half uur zou Ballows Janet Corcoran in Chicago onder narcose op tafel hebben. Wood en zijn partner, Jim Tully, een eerstejaars cardiothoracale chirurg in opleiding die nog nooit een hartuitname had gedaan, voltooiden de eerste dissectie van Isabel Howards hart, waarbij de aorta en twee grote aderen losgemaakt werden van het omringende weefsel. Inzaghi had drie kwartier nodig voor zijn voorbereidende dissectie – de verbinding van de lever was complexer – en het hart moest op zijn plaats blijven om de organen in de buik te blijven doorbloeden. Wood en Tully gingen de zaal uit. Op de gang maakten ze een praatje met het nierteam. Nierdissectie vereiste nogal wat manipulatie van de ingewanden, wat bloedverlies en schade aan de lever veroorzaakte. Het nierteam zou moeten wachten tot de lever verwijderd was en het zou nog minstens een uur duren, zelfs wanneer het orgaan er onmiddellijk na het hart uit genomen werd. Dus hadden de leden van het nierteam een lange nacht voor de boeg.
Wood en Tully wasten zich opnieuw om kwart voor vier. Inzaghi liep achter. Tully klemde de vena cava superior vlak boven de linkerboezem af. Inzaghi vroeg aan Wood: ‘Waar snijden we de vci door?’ Hij doelde op de vena cava inferior, de holle ader die het bloed vanuit het onderlichaam terug naar het hart voert. Inzaghi wilde dat de vci vlak bij het hart werd doorgesneden. Niet alleen omdat hij een flink deel van de vci met de lever wilde meenemen, maar ook zou na de afklemming de bloedafvoer van de nieren uit het afgesneden einde van deze ader stromen, en Inzaghi gaf er de voorkeur aan dat die in het hartzakje zou vloeien, want Wood en Tully zouden met slechts een paar keer snijden het hart in handen hebben, terwijl Inzaghi en de chirurg van de alvleesklier voor een paar lastiger insnijdingen in de buik stonden.
Wood ging ermee akkoord de vci vlak onder de rechterboezem door te snijden. Hij gaf Tully opdracht de aorta hoog op de boog af te klemmen, vlak onder de drie slagaderen die het bloed naar de hersenen vervoeren. Als zich tijdens het hele proces een moment voordeed dat Arthur Wood een zweem van twijfel voelde over de aard van wat hij aan het doen was, dan was het nu. Ze hadden zojuist de bloedtoevoer naar de hersenen van de vrouw afgesneden – niet dat de hersenen iets voelden of dachten – en nu gingen ze de bloedtoevoer naar haar lichaam afsnijden. Tully bereidde zich voor om het hart met een gekoelde cardioplegische oplossing in te spuiten en Wood instrueerde hem het te doen vlak nadat het hart was samengetrokken en zijn lading bloed had uitgestoten. Tully timede het perfect: het hart nam de verlammende oplossing op, trilde even en stopte. Een paar tellen daarvoor had het krachtig en warm tegen Woods handpalm geklopt; nu lag het stil en koud als een rauw stuk vlees. Het bloed in het lichaam van deze vrouw, dat sinds ze een embryo was voortdurend had gestroomd, zou nu blijven waar het was, tenzij het weggespoeld werd. De dagen van circulatie waren voorbij.
‘Je kunt de beademing stoppen’, zei Wood tegen de anesthesisten.
Tully sneed de onderste holle ader door. De lever- en alvleesklierteams waren gelijktijdig aan het werk gegaan, ze irrigeerden het bloed uit hun organen, scheidden bindweefselbanden, ontleedden en sneden de complexe kluwens van aderen en slagaderen door. Ze zouden nog een paar uur bezig zijn, grotendeels bij de achterste tafel, waar ze, nadat ze de lever en de alvleesklier uit het lichaam van de donor hadden genomen, de twee organen zouden scheiden en het langdurige proces zouden beginnen van het bijsnijden en schoonmaken ervan en het preparen van de aderen en slagaderen zodat die gehecht konden worden aan de corresponderende exemplaren in de buik van de ontvanger. Wood was blij dat hij met het hart te maken had: het hart zat als het ware aan een stel tuinslangen vast. Wood en Tully waren al bijna klaar met het losmaken ervan. Terwijl een verpleegkundige bloed wegzoog dat in het hartzakje stroomde en een tweede verpleegkundige een koude zoutoplossing over de buitenkant goot om het weefsel te beschermen, haalden Tully en Wood de katheter uit de aorta en sneden de overblijvende slagaderen, aderen en het weefsel die het hart met het lichaam verbonden door. Vervolgens lichtte Wood het hart met twee handen uit de borstkas van de vrouw. Hij draaide zich snel om en na een paar behoedzame stappen over de vloer die bezaaid was met kabels, droeg hij het hart naar een tafel, waar hij het in een metalen kom plaatste. Samen met Tully bekeek hij het hart zorgvuldig om er zeker van te zijn dat ze alles hadden en verpakte het toen in een doorzichtige plastic zak vol cardioplegische oplossing, verzegelde de zak, stopte die in een andere zak en borg het geheel in een koelbox.
Toen ze de aanwezigen bedankt hadden en een korte notitie op de kaart van de vrouw hadden achtergelaten, waren ze vrij om te gaan. Niemand verwachtte dat het hartteam zou blijven hangen. Het hart kon maar vier tot zes uur overleven zonder bloedtoevoer – hoe korter de ischemische tijd hoe beter – terwijl de lever acht tot zestien uur had en de nieren twee dagen. Toch bleef Wood bij de deur staan en stuurde Tully vooruit met de koelbox. Wood vond het nooit prettig een lijk de rug toe te keren en de deur uit te rennen. Hij keek naar de blauwe jassen die op een kluitje rond de tafel stonden. De nierchirurgen rommelden in de buik, geassisteerd door verscheidene verpleegkundigen. Meer chirurgen en wervingsspecialisten hielden zich gereed voor de uitname van huid, hoornvliezen, kraakbeen en bot, pezen en aderen, lymfeknopen voor crossmatching. Voeten in schoenovertrekken van polypropyleen bewogen over de vloer. Een van de nierchirurgen stond mopperend over de donor gebogen met zijn arm tot aan de elleboog in de ingewanden, hij beschuldigde Inzaghi, die bezig was bij de achterste tafel, dat hij niet voldoende had achtergelaten van de vena cava infrahepatica, een voor niertransplantatie benodigde ader. ‘Ik heb een prima manchet voor je laten zitten’, zei Inzaghi, zonder van zijn werk op te kijken.
Wood leunde tegen de muur, boog zijn hoofd en sloot zijn ogen. Voor iedereen in de ruimte zag het eruit of hij een hazenslaapje deed of bijkwam van een aanval van duizeligheid; ze hadden niet kunnen vermoeden dat hij God bad dit nooit iemand van zijn eigen familie te laten overkomen. Hij zou geen team van chirurgen zo op een van zijn dochters los willen laten. Hij zou het niet kunnen aanzien. Aan de andere kant, zou hij het kunnen aanzien dat een van zijn dochters werd gecremeerd? Zou hij de ontbinding van het lichaam van een van zijn dochters kunnen aanzien als er een lamp en een camera in de kist werden geïnstalleerd? Wat hij wel of niet kon aanzien stemde misschien helemaal niet overeen met wat wel of niet ethisch of waardevol was. Het stond buiten kijf dat het een vreselijke verspilling was om al de schitterende organen in deze ruimte te verbranden of te begraven, om het hart, de lever en de nieren tot as te verpulveren of te laten rotten alleen omdat hun compagnon en leider, het brein, zinloos vernietigd was.
Maar om nu te staan filosoferen was onverantwoordelijk. Het hart moest bloed krijgen. Wood liep de gang op en zag Tully. ‘Kom, we gaan’, zei hij.
Vroeg in de ochtend lag ze op haar rug, haar borstbeen opengesneden, haar lichaam volledig bedekt met een steriele, blauwe lap, afgezien van de incisie tussen de poten van de ribspreider – een incisie die op een grote, bloederige open mond leek.
Bruce Taggart, een eerstejaars cardiothoracale chirurg in opleiding, had de aorta afgeklemd en stond nu klaar om de linker- en rechterboezem los te maken. Onder toezicht van Karl Ballows haakte Taggart de duim van zijn linkerhand in de linkerkamer van het hart, haakte zijn wijsvinger in de rechterkamer en tilde het hart omhoog. Hij stak zijn rechterhand eronder en knipte het tussenschot door, waardoor Janet Corcorans hart loskwam en er een rand van weefsel onder aan het hartzakje achterbleef.
De hart-longmachine – die het bloed van de patiënt opving op het moment dat het de holle aderen binnenstroomde, het van zuurstof voorzag en het via een canule in de aorta net boven de klem terugvoerde, volledig voorbijgaand aan het hart en de longen – stond te gorgelen.
Toen het was losgesneden werd het zieke hart opgetild. ‘Wat een kanjer’, zei Ballows en hij plaatste de gezwollen spierbundel in een dichtbij staande schaal. Hij ervoer iets van duizeligheid toen hij in Janet Corcorans lege hartzakje keek, dat kaal was afgezien van de rand tussen de oude boezems aan de achterwand (Ballows vond dat het leek op de twee helften van een in de lengte doorgesneden paprika, die met de binnenkant naar boven naast elkaar lagen), en de twee uitstekende slangen van de longslagader en de aorta, die wachtten op iets nieuws om aan vastgehecht te worden.
‘We zijn klaar voor de transplantatie’, kondigde Ballows aan.
Een verpleegkundige kwam met het donorhart aanlopen en overhandigde het aan Ballows, die aan Taggart liet zien hoe hij de aorta, de longslagader en de boezems moest trimmen zodat ze precies met hun corresponderende delen in het hartzakje eronder verbonden konden worden. Vervolgens pasten ze het transplantaat in de borstkas en begonnen de achterwanden van de donorboezems aan de achtergebleven rand van de oude boezems te hechten. Ballows liet het hechten grotendeels aan Taggart over. Het was pas Taggarts tweede transplantatie. Ballows onderbrak hem van tijd tot tijd om aanwijzingen te geven, terwijl Taggart de aorta’s, waarbij hij grote, diepe steken in het weefsel maakte met de hechtdraad, en vervolgens de longslagaders aan elkaar zette. Ballows dacht dat Taggart zich niet scherp genoeg bewust was van het cruciale belang om op elk moment te zorgen dat alle lucht uit het hart werd gedreven. ‘Het laatste wat je wilt is een embolie’, zei Ballows. ‘Een goeie manier om alle tijd en inspanning van mensen te verspillen.’
Op het juiste moment gaf Ballows Taggart opdracht om de klem van de aorta te halen en bloed dat door de hart-longmachine vers van zuurstof was voorzien in de kransslagaderen te laten stromen en de spieren te irrigeren van het hart dat dorstig was nadat het bijna drie uur – een respectabele ischemische periode, gezien de afstand die het had afgelegd – van bloed beroofd was.
‘Oké, zuig het maar op’, zei Ballows.
Zoals altijd kon hij een lichte ongerustheid niet onderdrukken of het transplantaat wel op gang zou komen. Soms – niet vaak, maar soms – gebeurde dat niet. Dit hart weifelde om met zijn ritme te beginnen. De oppervlaktespier trilde en rimpelde in vluchtige, ongeregelde golfjes. Het hart leek op een plastic zak vol kronkelende wormen. Ballows zei Taggart het een schok te geven en Taggart hield twee tongvormige bladen tegen de spier. De wormen hielden op met kronkelen en begonnen toen weer. Taggart schokte het hart opnieuw en opnieuw gleed het hart terug in fibrillatie. Ballows moest zichzelf erop wijzen dat het orgaan een enorme klap te verduren had gekregen, dat het zwoegde onder de gesel van inotropische medicijnen, dat het uit zijn lichaam was gesneden, in ijs was verpakt en vierhonderdvijftig kilometer per vliegtuig had afgelegd – en dat allemaal in de afgelopen tien uur. ‘Voer het op tot vijftig’, zei Ballows. Taggart voerde de joules op en schokte het hart voor de derde keer. Nog steeds pakte het transplantaat het ritme niet op. ‘Weerbarstig’, zei Taggart. ‘Wacht even’, zei Ballows, die nauwlettender keek en oog had voor dit soort dingen. Met een vinger die in met bloed bespikkelde witte latex was gestoken, wees Ballows naar de hartspier. ‘Zie je dat?’
Taggart concentreerde zich. Ballows glimlachte achter zijn masker. Het was fantastisch om te zien: al dat trillen en rimpelen dat zich begon te organiseren tot enkelvoudige, waarneembare contracties.
DEEL III
MEI 2006
Zestien
Scholen. Stel dat klassen evenveel kinderen hebben die jij niet kon en stel dat de juf je ziet? We moeten voor alle lessen een boek maar die zijn er niet dus we delen. Ik zit op Tri-County. Het geef niet dat ik gin goei kleren heb. We hebben niet zoveel voor kleren vanwege ons busjet. Maar ons pap moet een nieuwe hond hebben voor te jagen.
Alex kantelt zijn hoofd achterover, draait het voorzichtig heen en weer en rekt zijn nek uit. Hij maakt de gesp van zijn polsbrace los, krabt aan de huid eronder, en maakt de brace steviger vast. Twee weken geleden, toen hij met zijn vriend Rob aan het bergbeklimmen was, begon hij aan een vrije klim waar hij waarschijnlijk voor vastgesjord had moeten zijn; hij gleed uit en viel twee meter omlaag op een harde rotshelling. Hij brak de val met zijn linkerpols, althans dat probeerde hij. De pols is verstuikt en gloeit wanneer hij hem buigt, hoewel de pijn met de dag minder wordt.
Maar ach, wat is zijn lijden vergeleken met dat van Aleisha Drechney? Hij kan niet anders dan bewondering opbrengen voor haar dappere, volhardende toon, de wijze waarop ze haar ontbering zonder zelfmedelijden of wanhoop beschrijft. Hij is ontroerd door haar onschuldige, taalkundige gestuntel. We hebben niet zoveel voor kleren.
‘Heb je een winnaar?’ Grier kijkt op van een opstel dat hem duidelijk verveelt.
‘Niet echt’, zegt Alex.
Grier reikt over de tafel heen en grist Aleisha’s opstel weg. Hij kantelt zijn stoel achterover, zet zijn knie tegen de tafelrand en leest terwijl hij afkeurend met zijn tong klakt en kreunt. ‘Jakkes. Gadver. Dus...wat maakt het uit dat de kinderen halfnaakt naar school gaan, zolang papa zijn jachthond maar krijgt.’
‘Geef terug’, zegt Alex.
‘Mag ik?’ Mavis, nieuwsgierig gemaakt door Griers opmerking, pakt het opstel van hem af en legt het voor zich op tafel. Haar handen zijn net onder haar kin bezig een pepermuntje uit het papiertje te halen. Ze houdt het pepermuntje voor haar mond, om het erin te kunnen stoppen als ze uitgelezen is. Dan stopt ze het in haar mond. ‘Dus wat ga je haar geven?’ vraagt ze aan Alex. ‘Min één? Min vijf?’
‘Eigenlijk dacht ik aan een twee’, zegt Alex.
‘Een twee? Ben je gek?’ Grier bladert door de papieren voor zich op tafel, op zoek naar de correctierichtlijnen. Wanneer hij ze gevonden heeft, leest hij voor: ‘“Afwezigheid van focus, afwezigheid van relevante inhoud, ernstige stijlfouten”, moet ik nog verdergaan?’
‘Wacht even’, zegt Alex, die zich onverklaarbaar helder voelt. ‘Zijn de stijlfouten “zo ernstig dat de ideeën van de schrijver moeilijk, zo niet onmogelijk te begrijpen zijn”?’
‘Ja’, zegt Grier bruusk. ‘Doe niet zo formeel. Het is de geest die ons aanstuurt, de geest van Thanatos. En zoals ik al zei, er is geen focus.’
‘Zachtjes’, zegt Alex en hij kijkt naar Diane Toper, die langs zweeft in een kersenrode blazer, terwijl haar hoofd, bedacht op onenigheid, heen en weer zwenkt.
‘De focus van het meisje is school’, fluistert Mavis, die zich bij de verdediging heeft aangesloten tegen Grier. ‘Het is een verward focus, maar het is er wel. De stijlfouten vormen een ernstige belemmering voor wat ze wil uitdrukken. Dat is een twee.’
Alex leest het opstel van Aleisha Drechney nog eens. Deze keer vindt hij haar zeurderig en irritant. Denkt ze nou echt dat ze het zo slecht heeft? Hij voelt een turbulentie vanbinnen, een prikkel die gedeblokkeerd moet worden, een heftige aandrang van adrenaline om het zinloze geweld van de wereld te beantwoorden met zijn eigen zinloze geweld.
Hard op het potlood drukkend geeft hij Aleisha een één.
Grier gluurt naar het cijfer. ‘Mooi. Ik dacht dat je het verleerd was.’
Mavis kijkt ook naar het cijfer. Alex is nerveus, hij wapent zich tegen een verwijt, maar Mavis zegt niets, ze kijkt hem zelfs niet aan. Nonchalant, alsof er niets is gebeurd, kauwt ze op haar pepermuntje en gaat verder met haar werk.
Zijn brievenbus zit tjokvol. Rekeningen voor water en elektriciteit, een grote, blauwe envelop vol met kortingsbonnen van Valpak. Twee aanbiedingen voor een creditkaart (3,9 % per jaar! Dubbele geldopname bonus!) en, ertussenin, een kleine, vierkante envelop met het poststempel van Chicago, het energieke handschrift, het bekende adres van de afzender: Corcoran, 2014 West Wabansia, # 4.
Alex houdt de envelop vast als een frisbee, ongeveer evenwijdig aan de grond, zijn wijsvinger op de hoek. Hij stelt zich de artistiekerige kaart erin voor, het krachtige handschrift, de dankbare, goed geordende sentimenten. Misschien komt het door het gezelschap van de andere enveloppen waarin hij is gearriveerd, maar het gewicht ervan en Alex’ ongerustheid over de inhoud geeft hem het idee dat het een aanmaning is voor een rekening die hij al betaald heeft. Hij zou Janet terug moeten schrijven en haar zeggen dat ze hem niets meer moet sturen. Haal me alsjeblieft van je verzendlijst af. Dan kijkt hij naar zijn naam en adres voor op de envelop en denkt aan het bloed dat vanaf het hart door een ader omlaag wordt gepompt naar de hand van deze onbekende, aan vingers die een pen omklemmen, aan ogen die de woorden lezen die het brein uitkiest, allemaal aangedreven en gaande gehouden door de onverschrokken, veerkrachtige vuist van spieren voorheen van zijn meisje – nog steeds van zijn meisje, maar nu verplaatst naar elders – die klopt in een andere borstkas een paar honderd kilometer naar het oosten.
Hij klimt zachtjes de trap op, loert om het hoekje naar zijn portaal. Sinds Jaspers nachtelijke bezoek is Alex nerveus als hij het gebouw in gaat. Hij is overal nerveus. Als hij Otto uitlaat, als hij boodschappen in het winkelcentrum doet of in de stad, als hij naar de buurtsuper gaat, naar de videotheek en de bibliotheek, elke keer dat hij uit zijn auto stapt, elke keer dat hij een hoek om slaat, elke keer dat hij een deur door loopt, is Alex erop voorbereid Jasper te zien. Tot dusver heeft zijn waakzaamheid nog niet tot een signalering geleid. Godzijdank. Maar hij is niet bereid zijn dekking te laten zakken.
In de flat snuift Otto opgewonden, een Nylabone met kipsmaak bungelt uit zijn bek als een sigaar, de grote pluim van zijn staart beschrijft een brede boog. Alex is blij dat Otto zijn nieuwe Nylabones lekker vindt. Afgelopen week heeft Alex zich er eindelijk toe gezet om al Isabels oude schoenen, waar Otto een jaar lang aan gelikt en op gekauwd heeft, weg te doen. Alex was geneigd te blijven toegeven aan Otto’s voorkeur voor zuiver leer, maar het kon niet goed zijn voor Otto’s maag om het aanhoudend binnen te krijgen en het kon ook niet goed zijn voor Alex om elke avond thuis te komen terwijl Otto hem achter de deur opwacht met een oude sandaal van Isabel in zijn bek. ‘We moeten door’, zei hij tegen Otto, terwijl hij de flat doorzocht op Dansko’s, Keens, Børns en Nikes, plat op de vloer om onder het meubilair te gluren en te graaien, en Otto, die dacht dat het een spelletje was, zijn kop naast Alex’ hoofd duwde en met zijn poten over de vloer krabde. Alex propte alle schoenen van Isabel in twee vuilniszakken, de ene zak voor de schoenen die Otto vernield heeft en de andere voor de schoenen die nog draagbaar zijn. Toen hij de zakken naar beneden bracht, probeerde hij niet te kijken naar de neuzen, hielen en zolen die tegen het dunne, witte plastic dringen. De zak met vernielde schoenen gooide hij in de afvalcontainer. In de liefdadigheidswinkel overhandigde hij de andere zak zonder plichtplegingen aan de winkelbediende en probeerde toen hij wegreed niet te denken aan de vrouwen die de schoenen zullen kopen en dragen, en hij probeerde er ook niet aan te denken dat hij op een dag misschien zonder het te beseffen een van hen voorbij zal lopen.
Alex gooit de ongeopende kaart van Janet op de salontafel, waar hij geleidelijk aan begraven zal worden onder een neerslag van toekomstige post: rekeningen, catalogi, tijdschriften, kranten.
Het antwoordapparaat flikkert. Een boodschap. Alex ademt diep door de beklemming in zijn borst heen. Hij heeft nog steeds het gevoel dat het mogelijk is dat als hij op Play drukt Isabels stem naar hem zal reiken, kleintjes en van ver, vanaf de uiteinden der aarde. Ik zit in Phnom Penh. Ik zit in Algiers. Het is een gigantisch misverstand. Kom je me halen?
De boodschap is van Bernice. ‘Hoi, met mij. Ik belde om te vragen wat je plannen zijn. Ik dacht: misschien heb je zin om dat nieuwe Indiase restaurant te proberen waar ik over gehoord heb. Het moet heel goed zijn.’
In haar stem hoort Alex een opwekt vernisje over een hardnekkige eenzaamheid. De manier waarop ze hem aanspreekt heeft iets – een directheid, een vertrouwdheid – waardoor hij zich heel hecht met haar voelt.
‘O, en tussen twee haakjes,’ zegt ze, ‘ik kreeg een kaart van Janet Corcoran. Blijkbaar is ze een jaar geleden uit het ziekenhuis gekomen. Toen ze het hart van Isabel had gekregen. Ze zegt dat ze pasgeleden vijf kilometer langs Lake Michigan heeft gejogd. Dat vond ik geweldig. Hoe dan ook, bel me als je niet te uitgeput bent van de jonge schrijvers in de dop.’
Tussen twee haakjes. Alsof dat volstond om de bedoelingen van Bernice te maskeren. De manier waarop ze het over Janet Corcoran heeft ergert Alex, alsof zij, Janet, een lid van de familie is, een beter dan verwacht presterende oudere nicht van wie hij onder de indruk zou moeten zijn. Hij kan niet geloven dat Bernice het niet bizar en verontrustend vindt dat Isabels organen terugkeren om tegen hen te praten. Dat maakte toch geen deel uit van Isabels plan, wel? Heeft Isabel op het donorcodicil soms een clausule ondertekend die luidde: In het geval van mijn dood sta ik de ontvangers van mijn getransplanteerde organen toe om mijn treurende echtgenoot en moeder op te sporen, hun artistiekerige kaarten te sturen en hun te vertellen waar en hoe ver ik heb gejogd?
Hij luistert een tweede keer naar de boodschap van Bernice. Alex meent een bijbedoeling in haar stem te horen wanneer ze zegt: ‘Ik dacht: misschien heb je zin om dat nieuwe Indiase restaurant te proberen’. Het is niet alleen maar een uitnodiging of een suggestie, maar commentaar op hoe hij zijn tijd eventueel liever zou willen doorbrengen. Is het zijn verbeelding of heeft ze hem de afgelopen paar weken, sinds de eerste jaardag van Isabels dood, aangespoord om meer uit te gaan? Meestal nodigde ze hem uit om de avond rustig bij haar thuis door te brengen, tv te kijken of een film te huren, pizza of een afhaalmaaltijd te eten. Maar kennelijk zijn de rustige avonden bij haar thuis niet langer genoeg. Ze wil de deur uit voor een wandeling of een ritje met de auto, om te lunchen of ’s avonds uit eten te gaan, om koffie te drinken of ijs te eten. Misschien vindt ze dat ze allebei vaker de deur uit zouden moeten. Misschien omdat het mei is. Omdat het weer warm en de lucht blauw is, de bomen en bloemen in bloei staan en alles tot leven komt na weer zo’n lange, sombere winter in Iowa.
Wat Bernice niet begrijpt is dat hij het huis wel uit komt, alleen niet met haar.
Hij loopt de keuken in en dumpt een schep van Otto’s speciale brokken in zijn bak. Hij vult een glas met cola en ijsblokjes. Keert terug naar de woonkamer en werpt een blik op Janets kaart op de salontafel. Wat is dat toch met jaardagen? Gaat Janet hem of Bernice een kaart sturen op elke jaardag dat er iets met haar is gebeurd? Heeft Jasper expres Isabels sterfdag uitgekozen om ineens bij hem op de stoep te staan? Waarom heeft Bernice plotseling besloten dat een jaar van bier drinken en gehuurde films kijken in haar woonkamer genoeg is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een jaar, twee maanden, zes dagen en vijf uur? Waarom zou iemand zoveel betekenis toekennen aan een eenheid van kalendertijd die niets meer aangeeft dan driehonderdvijfenzestig omwentelingen van de planeet, een enkele omloop om de zon, die geen verband houdt met omwentelingen en banen van het ik en zeker niet met Alex’ klok van verdriet?
Onlangs is hij weer begonnen in een boek over rouwrituelen, dat hij jaren geleden heeft bestudeerd voor het college antropologie. Bij de Yokut-indianen van Noord-Californië eet de weduwnaar na de dood van zijn vrouw zeker drie maanden lang geen vlees, hij wast geen enkel lichaamsdeel afgezien van zijn handen, hij doet niet mee aan sociale activiteiten – en daarna is het de familie van zijn vrouw die beslist wanneer er een einde komt aan de periode van rouw. Alex zal het er niet over hebben met Bernice en ook niet over het geval van de Trukese man van de Caroline-eilanden die, nadat hij zijn vrouw na een langdurige ziekte had verloren, drie maanden lang alleen in zijn huis zat te treuren en alle gezelschap meed, tot de moeder van zijn overleden vrouw hem kwam zeggen dat hij naar buiten moest en rond moest gaan lopen, anders zou hij ook ziek worden en doodgaan.
Hij is geneigd Bernice terug te bellen, hij voelt zich ertoe gedwongen en verplicht, maar hij ziet op tegen een avond met haar. De laatste tijd merkt hij dat hij haar gezelschap uit de weg gaat. Niet alleen omdat ze waarschijnlijk over Janet Corcoran zal beginnen en zal proberen hem ervan te overtuigen dat hij zich moet openstellen voor haar toenaderingspogingen. Uit zelfbehoud wil Alex zich de treurnis besparen die zich rond hem en Bernice verzamelt wanneer ze samen zijn. Soms heeft hij het gevoel dat ze ieder apart de ander aan zijn of haar verlies herinneren, waarbij ze allebei een pover substituut zijn voor de persoon die de ander verloren heeft. Ze trekken elkaar omlaag, houden elkaar onder water, als een stel voorwerpen die zouden drijven als ze niet aan elkaar vastzaten.
Dus belt hij Kelly.
‘Waarom ging je nou voor de zes?’ vraagt Kelly. ‘De twee lag gewoon te wachten om erin gestoten te worden, hij lag zo ongeveer naast de zak tegen je te gillen: “Pak mij! Pak mij!”’ Ze wuift verwoed met beide handen.
Alex neemt een troostende slok van zijn bier. ‘Ik dacht dat ik de zes erin kon krijgen.’
Kelly kijkt weifelend. Ze richt de keu. De speelbal, die hard wordt geraakt, treft geen ander doel dan de stootranden en valt uiteindelijk in een hoekzak. Kelly gooit haar hoofd achterover, bolt haar wangen en blaast lucht naar het plafond.
‘Had je daar iets speciaals mee op het oog?’ vraagt Alex.
‘Ik wil er niet over praten.’
‘Het is je gelukt om het toch wel moeilijke doel te bereiken van helemaal niets te raken.’
‘Nou niet brutaal worden.’ Ze wijst naar de tafel – naar zijn zes en haar twee ballen. ‘Weet je al hoe je dit gaat winnen?’
Kelly is grappig, slim, levendig. Ze heeft een ruige bos bruin haar en een lichte huid vol sproeten. Een klein sierknopje als een druppel kwik in haar neus. Ze is mager als een weeskind, draagt spijkerbroeken met uitlopende pijpen die strak om haar knieën zitten en kleurige T-shirts. Op een avond een paar weken geleden was Alex in het souterrain van zijn flat de was aan het doen, toen hij een rood T-shirt met een print van Elvis Costello vond dat aan de binnenkant van de wasmachine kleefde. Hij haalde het uit de trommel en hing het te drogen. Een uur later kwam hij beneden om zijn kleren in de droger te stoppen en trof daar Kelly, die Elvis Costello van de lijn haalde. Hij vertelde haar over zijn redding van het shirt. Kelly leek dankbaar dat hij haar natte, verfrommelde shirt niet simpelweg op een vouwtafel had gesmeten. Een paar dagen later kwam hij haar tegen op de trap. Haar rechteronderarm zat vol smeer; er was iets verkeerd gegaan toen ze de olie van haar auto bijvulde. Een paar dagen daarna zag hij haar op een zachte avond bij de kreek een biertje zitten drinken. Hij waagde zich naar buiten om met haar te praten. Ze woonde op de derde verdieping, aan de andere kant van het gebouw. Haar flatgenoot en zij waren er pas ingetrokken. Ze waren masterstudenten beeldhouwen. Zaterdagavond zouden ze een feestje geven. Een soort van housewarming. Had hij zin om te komen?
Het was een klein feestje met een jong publiek. Alex zag dat hij boven aan de leeftijdscurve zat. Kelly was attent. Laat op de avond dronk hij met Kelly en een paar anderen rode wijn en gaven ze een hasjpijp door. Op een gegeven moment pakte Kelly hem bij de hand en leidde hem een slaapkamer in, behangen met wandtapijten en verlicht door lampionnen, en daar voerde ze hem weer een wereld in waar hij lang afwezig was geweest: geknabbel aan lippen, tongen, tepels, zoet stuntelig gestoei waardoor ze naakt verstrengeld op het bed belandden.
De volgende dag, toen hij bij zat te komen en in gedachten verscheidene van de zalige hoogtepunten van de avond ervoor herbeleefde, stak het schuldgevoel de kop op. Zittend in de flat die hij met Isabel had gedeeld, kreeg hij het knagende gevoel dat hij haar had verraden, dat hij te snel, te terloops, te lukraak zijn leven weer had opgepakt. Hoewel hij er niet zeker van was of hij aandacht moest besteden aan dat geknaag. Zou Isabel wat hij had gedaan werkelijk afkeuren? Per slot van rekening is er een jaar verstreken sinds haar dood, en de duur van het lijden leek hem toestemming te geven. Misschien zou ze hebben gezegd: Hé, zet ’m op. Je moet verder met je leven. Ik weet dat je van me hield. Ik weet dat je dat nog steeds doet.
Wat hem dwarszit, wat verontrustender is, is zijn vermoeden dat Isabel kritiek op Kelly zou hebben gehad. Zelfs nu, terwijl hij Kelly gadeslaat als die op de muziek uit de jukebox om het biljart paradeert op zoek naar de beste positie voor haar stoot, waarbij ze af en toe blijft staan om van haar whisky te drinken, ziet Alex Isabels taxerende gezicht voor zich en hoort hij haar licht laatdunkende toon. Goh. Best jong. En een beetje onnozel. Weet je zeker dat ze voor jou genoeg inhoud heeft?
Inhoud? Dat klinkt grappig van iemand die dood is.
Ik zeg alleen maar dat ik haar niet als jouw type herkend zou hebben.
Ze is anders dan jij, dat klopt. Wat niet gemakkelijk te accepteren is. Geloof me. Het is net zoiets als moeten wennen aan een totaal ander klimaat.
Je moet haar niet met mij vergelijken. Dat is niet eerlijk tegenover haar.
Over arrogant gesproken. Bovendien heb jij haar net met jou vergeleken. Je noemde haar onnozel en met weinig inhoud.
Oooo...op je teentjes getrapt.
Laat ons nou.
Kelly heeft haar twee laatste ballen in de zak gekregen en schuift de nummer acht met een behendige, schuine stoot de zijzak in. Ze kijkt Alex aan en vooruitlopend op en spottend met zijn verbazing spert ze haar ogen open en vormt een O met haar mond.
‘Goed gespeeld’, zegt Alex. ‘Je hebt me in de pan gehakt.’
‘Nou ja, je bent gehandicapt’, zegt Kelly en onderdanige sympathie voorwendend wrijft ze even over zijn bezeerde pols. ‘Bergbeklimmende machohengst.’
Ze verlaten het café en wandelen naar een feest waar Kelly voor uitgenodigd is. De avond is warm, er staat geen zuchtje wind. De alomtegenwoordige stilte maakt dat het omringende donker uitgestrekt en ontvolkt aanvoelt. Als je geen licht achter de ramen zou zien, als je niet hier en daar een auto of een blaffende hond hoorde, zou je denken dat dit deel van de wereld verlaten is.
‘Toen je klein was, heb je toen ooit gewenst dat je supermachten had?’ vraagt Kelly. ‘Als ik eraan terugdenk, heb ik heel vaak gewenst dat ik supermachten had en nagedacht over welke ik dan wilde. Ik zette ze op volgorde van voorkeur en dagdroomde over wat ik ermee zou doen.’
‘Waarschijnlijk had je het gevoel dat je machteloos was’, zegt Alex. ‘Dat hebben veel kinderen.’
‘Ik kan me niet herinneren dat ik me machteloos voelde. Jij wel?’
‘Zeker wel. Ik ben geadopteerd en ik was enig kind. Mijn adoptiefouders runden een soort opvang. Die was bij ons thuis. Mensen kwamen en gingen de hele tijd. Verre verwanten, vrienden van vrienden, uitwisselingsstudenten, immigranten, willekeurige reizigers. Ze sliepen in de slaapkamers, op zolder, op de veranda. Overal stonden altijd koffers en tassen. Ik herinner me een vent die een lepel kon laten bewegen zonder hem aan te raken – echt waar – en een meisje uit Cambodja dat niet wist hoe oud ze was. Ik denk dat ik me wilde onderscheiden. Voor mijn ouders. Ik weet nog dat er een keer een vent langskwam toen ik op de middelbare school zat, we waren een beetje aan het lummelen op de achterveranda en hij vroeg aan mij: “En waar kom jij vandaan?” En ik zei iets van: “Hier. Ik woon hier. Dit is mijn huis.”’
Kelly knikt bedachtzaam. ‘Klinkt alsof je behoefte aan aandacht had.’
‘Het is niet zo dat mijn ouders me negeerden. Er waren alleen een heleboel mensen die concurreerden om hun aandacht.’
‘Ik wist niet dat je geadopteerd bent’, zegt Kelly.
Op mysterieuze toon zegt Alex: ‘Aah...er is veel wat je niet over mij weet.’
‘Zoals?’
Alex heeft Kelly niets over Isabel verteld. Het lijkt hem nu een geschikt moment. ‘Ik ben getrouwd geweest. Mijn vrouw is iets meer dan een jaar geleden overleden. Ze is overreden door een pick-up toen ze aan het fietsen was. Ze heette Isabel.’
Kelly blijft staan en staart hem aan, meelevend. ‘Hoe lang was je getrouwd?’
‘Bijna drie jaar. Daarvoor zijn we drie jaar samen geweest.’
‘Dat is verschrikkelijk. Het spijt me heel erg.’
‘Het is oké.’
Kelly grijpt zijn arm en knijpt zacht. ‘Doe niet zo stoer. Eerlijk gezegd maakte je wel een beetje een verloren indruk de eerste keer dat ik je zag.’
Alex heeft even nodig om zich te schikken in haar opmerkzaamheid en het feit dat hij blijkbaar doorzichtiger is dan hij dacht. ‘Vond je dat aantrekkelijk?’ vraagt hij met een glimlach.
Kelly haalt haar schouders op. ‘Ik denk niet dat ik zou vallen op de eerste de beste vent die er verloren uitziet.’
Na een korte stilte vraagt ze: ‘Ben ik een pleister? Op de wonde?’
‘In mijn hoofd had ik je niet als een soort verband bestempeld.’
Kelly lacht. ‘Goed geantwoord.’
‘En ik?’ vraagt Alex. ‘Wat ben ik voor jou?’
‘Een boy toy. Een goedkoop speeltje.’
‘Gaaf.’
‘Serieus? Gezien wat je me net hebt verteld?’ Kelly bekijkt hem met een mengeling van bezorgdheid en genegenheid. ‘Je moet dit niet verkeerd opvatten. Maar je zou weleens een omvangrijker project kunnen zijn dan ik had verwacht.’