Twaalf

Een koufront dat over het Midwesten was getrokken had een centimeter of vijf aan sneeuw laten vallen. Bij het stuwmeer ten noorden van de stad waren de wandelpaden pokdalig van de voetafdrukken, maar verder lag over alles een zuiver wit dekbed waaruit grijszwarte bomen zich verhieven met een alle kanten op stekende wirwar van wit gemouwde takken.

Alex, Isabel en Bernice liepen dicht bij elkaar, ingepakt in jas, das en muts, sloom van het Thanksgivingdiner. Ze liepen hoog over een pad dat uitkeek over het stuwmeer, een immense oppervlakte van met sneeuw bestoven ijs. Geen jetski’s, speedboten of waterskiërs zoals in de zomer. Een ijle stilte, slechts verbroken door het knerpen van hun laarzen in de sneeuw, hun puffende ademhaling en het tinkelen van Otto’s penningen.

Alex pakte Isabels hand, maar de onhandige, huidloze greep van haar handschoen gaf hem geen bevrediging. Ze sloeg haar arm om zijn middel, liep een paar passen dicht tegen hem aan en legde haar hoofd even op zijn schouder. Verscheidene maanden, sinds september, hadden ze langs verschillende sporen gereisd, overdag – wanneer zij op de universiteit doceerde en werkte en hij serveerde – grotendeels zonder contact. Bovendien ging hij nu vaker dan Isabel lief was na sluitingstijd met zijn collega’s uit. Ze hoorde hem uit wanneer hij naar bed kwam, maar hij was meestal te dronken om een gesprek te voeren. Dit verergerde haar boosheid. Het hielp ook niet dat hij naar bier en sigaretten stonk. ‘Vind je het stoer om je lichaam vol gif te pompen?’ verweet ze hem de volgende dag vanuit het laboratorium door de telefoon. ‘Hoe stoer is het als je op je veertigste aan longkanker doodgaat?’

Na verscheidene ondervragingen en woordenwisselingen gaf hij toe dat hij ontevreden was. Niet met haar. Zelfs niet met zijn leven. Maar met zijn baan. Hij miste het veldwerk, de reddingsopgravingen, de hele dag buiten zijn, archeoloog zijn. Hij had genoeg van serveren, van het bedienen van studenten en professoren – mensen die gedijden in hun vak en geld verdienden door zich met hun interesses bezig te houden. Hij wist dat hij tot meer in staat was, maar niemand die in een positie verkeerde om hem aan te nemen scheen het daarmee eens te zijn.

Isabel, opgelucht dat zij het probleem niet was, leefde met hem mee, ook toen hij haar vertelde dat het in zijn verworpen toestand niet gemakkelijk was om getrouwd te zijn met een vrouw die in doceren, studeren, schrijven en onderzoeken zo’n grandioos succes was. Ze opperde dat hij misschien wat harder naar een baan moest zoeken. Alex liet zijn hoofd in zijn handen zakken en zei dat zij de frustratie van naar werk zoeken helemaal niet kende omdat ze er nooit mee te maken had gehad. ‘Dat is niet waar’, zei ze, en vervolgens om ruzie te vermijden: ‘Het spijt me dat ik je niet meer heb gesteund. Jij steunt mij enorm.’ Belast me, zei ze tegen hem. Belast me als het je afhoudt van drinken en roken en tot twee uur ’s nachts wegblijven.

Dus was deze onderbreking met Thanksgiving, als een gift van de goden van de echtelijke harmonie, op precies het goede moment gekomen. In het restaurant was het rustig en Alex had een paar avonden vrij kunnen krijgen. Isabel en hij gingen naar een nieuwe animatiefilm die The Incredibles heette, en ze waren het erover eens dat hij ongelofelijk ingenieus en grappig was. Naderhand speelden ze pool in een van de cafés waar ze in hun begintijd vaak naartoe gingen. De volgende morgen sliepen ze uit, gingen wandelen met Otto, deden een middagdutje, waarna ze de achterstallige seks inhaalden. En dan nu dit, deze boswandeling na het Thanksgivingdiner. De sneeuw was prachtig. De bovenste takken van de bomen waren kalligrafisch gebogen als fragmenten van Chinese karakters. Otto dartelde door het bos achter eekhoorns aan en leefde zijn roofdierfantasieën uit.

‘Denk je dat hij lol heeft?’ vroeg Isabel naar Otto knikkend.

‘Het is een wonder dat hij nog kan bewegen, zoveel kalkoen als hij op heeft.’

‘Je moet mij niet aankijken’, zei Bernice. ‘Jij hebt hem ook gevoerd.’

‘Je bediende hem’, zei Alex. ‘Je had net zo goed je bord op de grond kunnen zetten.’

Op weg naar huis stopten ze bij Vanguard Video. Het was er stervensdruk. Wat zouden de pelgrims hiervan hebben gevonden, overpeinsde Alex hardop, als ze hadden geweten dat op een dag in de verre toekomst miljoenen slaperige, vraatzuchtige Amerikanen de middag van Thanksgiving zouden doorbrengen met film kijken? ‘Ze zouden jaloers zijn geweest’, zei Isabel. Gedrieën slenterden ze door het doolhof van gangpaden. Drama konden ze wel aan, als het niet te serieus was. ‘Dood, ziekte en oorlog wil ik allemaal liever vermijden’, zei Bernice. Komedie was goed, als het maar niet te melig was om aan te zien. Horror was uitgesloten. Buitenlands was ook uitgesloten, ze waren al slaperig genoeg. Ze hadden iets nodig dat hen wakker hield. Alex stelde actie voor. ‘Zolang er niet allemaal geweld en bloedvergieten in zit’, zei Bernice.

‘In welke actiefilm zit nou niet allemaal geweld en bloedvergieten?’ vroeg Alex.

‘In het soort dat ik wil zien’, zei Bernice.

‘Nou, veel succes.’

Isabel zei: ‘Hou op met dat geleuter en ga zoeken.’

Een prima idee, in principe. Ze gingen uit elkaar. Isabel en Alex kwamen elkaar weer tegen bij de nieuwe films en glipten een omhelzing in. Vlakbij stond een jongetje van een jaar of drie, vier in zijn eentje de hoes te bekijken van Playboy 2004: The Party Continues, waarop een plaatje stond van een groep schaars geklede blondines die zich om Hugh Hefner had verzameld. Het jongetje had een donsjack aan, en op zijn hoofd een muts met een pompon erop.

‘Goeie keus’, fluisterde Alex tegen Isabel.

Isabel moest lachen en was tegelijk ontzet. ‘Waar is zijn moeder?’

Alex en Isabel zochten Bernice op en uiteindelijk kozen ze The Last of the Mohicans. ‘“Avontuur. Hartstocht. Een woest grensgebied geteisterd door oorlog.”’ Bernice las de beschrijving van de intrige voor. ‘Nou ja, ik neem aan dat ik wel afstand kan doen van mijn geen-oorlog-regel.’

Terwijl ze in de lange rij voor de toonbank stonden, keken ze naar Roman Holiday op het tv-toestel boven hun hoofd. Isabel zei tegen Alex dat Gregory Peck en Audrey Hepburn het volgens haar niet half zo leuk hadden als zij en Alex het tijdens hun reis naar Venetië eerder dat jaar hadden gehad. Een vriend van Bernice uit het kostuumatelier – Ralph, een tengere man in een zwarte spijkerbroek met een soort zilveren glans op de dijen – schoof langs hen op weg naar het binnenste van de winkel. ‘Die vinden jullie vast goed’, zei Ralph en hij keek naar de videoband in Isabels hand. ‘Daniel Day-Lewis is een stuk. In de eerste vijf minuten trekt hij zijn hemd al uit. Je zult hem fantastisch vinden.’

‘Dat vind ik nou al’, zei Isabel.

‘Het laatste stuk van de Mohicanen’, zei Alex.

Het was het eerste begin van de winter, en de zomertijd was nog maar zo recent omgezet dat het vroege donker Alex van zijn stuk bracht toen ze de winkel uit kwamen en hij vluchtig de indruk kreeg dat er een nucleaire aanval of komeetinslag had plaatsgevonden. Maar het was slechts de mens die rommelde met de klok. De rekening voor de lange zomeravonden werd gepresenteerd. Misschien was het daarom zo prettig de koperglans in de ramen beneden te zien toen ze voor het huis van Bernice stopten. Ze waren vergeten het licht uit te doen. Toen ze de deur door liepen voelde Alex zich verwarmd en welkom geheten door de verlichte kamers en de geuren van het eten en de kaarsen die waren blijven hangen, alsof ze gasten waren die bij eerdere versies van henzelf op bezoek kwamen. In de keuken liet Alex een bak vol water lopen voor Otto, die de hele middag sneeuw had gegeten. Bernice maakte koffie. Isabel zette M&M’s en chocoladekoekjes op de salontafel en stopte The Last of the Mohicans in de videorecorder. ‘Het begint!’ riep ze en ze deed de lichten uit.

Hawkeye – Daniel Day-Lewis – sprintte door de dichte, sombere wouden van koloniaal Amerika, gekleed in golvend hertenleer, zijn musket zo lang als een speer. Hij werd vergezeld door twee mannen, zijn adoptievader en zijn broer. Ze doodden een hert. Ze aten samen met een familie van blanke kolonisten. Er werd gesproken over oorlog. De kamer waarin ze zaten te eten was krap en gezellig, verlicht door het vuur dat was aangestoken tegen de gevaren van het wilde Westen, en Alex was zich bewust van zijn eigen knusse omgeving: de woonkamer van Bernice, nu blauwgroen flikkerend door het schijnsel van de televisie. Bernice zat naast Isabel op de bank, met haar benen op de salontafel van drijfhout, en naaide twee losse knopen aan een blouse van Isabel. Alex zat op de grond voor Isabel met zijn rug tegen de bank en zijn hoofd op een kussen tussen haar benen, die ze onder zijn armen had uitgestrekt, zodat haar kousenvoeten op zijn schoot lagen. Hij masseerde ze, en telkens wanneer hij ermee ophield spoorde ze hem met zacht gepor van haar tenen en hielen aan om door te gaan.

Otto was op zijn zij neergestort als een dood paard, zijn poten waren uitgestrekt en alleen de rechter voorpoot trok krampachtig.

De film die zo simpel was begonnen, met drie mannen die door een woud renden, werd gecompliceerder met nieuwe personages, oorlog, verschillende partijen, intriges en verraad. Isabel ging met haar hand door Alex’ haar. Hij draaide zijn hoofd opzij, liet het achterover leunen tegen de bank en sloot zijn ogen. Een paar keer werd hij wakker van luide stemmen en geweerschoten, maar telkens dommelde hij weer in. Ten slotte wekte Isabel hem en zag hij de aftiteling op het donkere scherm langskomen. Hij wilde dat de film nog niet afgelopen was, ook al had hij niet gekeken. Hij had genoten van zijn dutje. Hij had genoten van de rust, het gevoel van veiligheid en thuis zijn, genesteld in het holachtige duister met zijn vrouw, zijn schoonmoeder en zijn hond.

Later, maanden later, toen Alex terugdacht aan The Last of the Mohicans, herinnerde hij zich uitsluitend de eerste scène, toen de drie Mohikanen het hert doodden. Hij herinnerde zich het gezicht van Daniel Day-Lewis nadat die de enorme bok had geveld: ernstig, plechtig, zonder een greintje opgetogenheid. De drie mannen liepen langzaam op het karkas af, met ontzag, schroom en ongemak, als drie jongens die in hun onbesuisdheid een profane daad hadden begaan waarvoor ze streng gestraft konden worden. De oudste man sprak tegen het dier, verontschuldigde zich. ‘Het spijt ons dat we je hebben gedood, broeder. We eren je moed en snelheid, je kracht.’ De mannen knielden voor het dier en bewonderden het. Hoewel het niet op het scherm werd getoond, kon Alex zich voorstellen dat ze de huid van het dier met hun handen verkenden, op de sterke lendenspieren drukten.

Een van de mannen snoof de dierlijke geur op.