Zeven

Kort na Isabels overlijden bezweek Alex, het oberen moe maar te gedemoraliseerd om zichzelf de hindernisbaan op te dwingen van informeren en solliciteren naar een baan die paste bij zijn opleiding en capaciteiten, en sloot zich aan bij het groeiende leger uitzendkrachten. Om de paar weken werkte hij voor een ander bedrijf, hij beantwoordde de telefoon, tikte brieven en archiveerde documenten. Toen de kans zich voordeed een contract van vijf dagen bij US Exam om te zetten in een contract voor onbepaalde duur, nam Alex, verlangend naar enige vastheid, die aan.

Vandaag zijn Alex en de andere galeislaven aan Tafel E bezig met een zending opstellen van twaalf- en dertienjarige leerlingen uit Colorado over wat Amerika’s grootste probleem is.

‘Ik heb het zo gehad met Irak’, zegt Grier Kuehl, terwijl hij zijn wang plet met zijn handpalm en zijn hoofd op zijn elleboog laat rusten. ‘Irak, misdaad, onderwijs, Irak, terrorisme, immigratie, Irak, gezondheidszorg, het begrotingstekort, Irak. Weet je wat me hartstikke bang maakt? Ze weten allemaal hoe je het moet spellen. Ik ben nog geen fouten tegengekomen. Geen Iraks met een ie, ck of een q.’

Grier is afgestudeerd in toneelschrijven, en hoewel zijn carrière niet echt van de grond komt – zijn meest recente stuk, Mijn leven in een glas melk, werd door de jury van een wedstrijd in Minneapolis ‘onuitvoerbaar’ geacht – heeft hij zich wel een eigen soort artistiek uiterlijk aangemeten: lang, woest Germaans stamhoofdenhaar, een ronde bril en kwabbige armen.

‘Ik ben met gemuteerde kikkers bezig’, zegt Mavis. Mavis is mager, met hoekige schouders en een hals zo lang als van een gazelle. Ze studeert Afrikaanse talen aan de universiteit. ‘Kikkers met extra poten en koppen. Ik geef het een vijf.’

‘Oké, zeg dan eens wat ik dit kind moet geven.’ Alex trommelt met zijn handen op het opstel van Charlie LaFosse. Zijn eerste opwelling was er een één tegenaan te gooien, maar Charlies toon had iets onbepaalds, een ernst, waardoor hij het aan Grier gaf, die het las en vervolgens de fout maakte het aan Mavis door te geven.

Grier vraagt: ‘Lees die ene zin nog eens?’

Alex leest: ‘“Als we meer geld van de regering zijn gebruik voor het leger aan de polisie gefen, dan zou dat goet zijn want de regering zijn middel…”’

‘Poëtisch’, zegt Grier. ‘Het beeld van de regering met een uitdijende taille. Ik denk dat dit wel een klassieker is.’

‘Daar ben ik het mee eens’, zegt Alex.

Mavis kijkt op van haar werk. ‘Als je bedenkt dat de redenatie tamelijk subtiel is, verdient hij minstens een drie. Je kunt niet zeggen dat er sprak is van “afwezigheid van focus, afwezigheid van relevante inhoud, geen aanwijsbare beheersing van zinsbouw en woordkeuze”. Er zijn stijlfouten, zeker, maar niet zoveel dat zijn ideeën onmogelijk te begrijpen zijn. En het gaat niet alleen om grammatica. Dat heeft Diane duidelijk gemaakt.’

Hoewel Alex het niet laat merken is hij voortdurend verbaasd over de scherpte en kracht van Mavis’ brein, over de snelheid en grondigheid waarmee ze de opstellen leest en begrijpt, over haar fotografisch geheugen van de correctierichtlijnen.

‘Over de onbevreesde leider gesproken’, fluistert Grier en hij houdt zijn hoofd als een plastic bloem, star en glazig, voor hun naderbij komende bazin. Diane draagt een perzikkleurige blazer met schoudervullingen, ze trekt aan de manchetten als ze over de vloerbedekking langs hen flaneert.

Alex kan niet zeggen wat maakt dat hij een mes diep in Charlie LaFosse’s jonge leven wil steken. Het komt bij hem op dat Charlie een slachtoffer van het noodlot zou kunnen zijn, of preciezer gezegd, van het slechte humeur van zijn corrector. Het is een jaar geleden dat Isabel is overleden en Alex zou zich ziek hebben gemeld als het vooruitzicht van in zijn eentje thuisblijven in een lege flat hem van de twee beproevingen de draaglijkste had geleken.

Charlie LaFosse: zonder één enkel litteken, met zijn hele leven nog voor zich.

Alex geeft hem een één en gooit het opstel op de stapel.

Grier buigt zich voorover, gluurt naar het cijfer. ‘Goed zo.’

Mavis kan het niet laten om te kijken. Met afkeer zegt ze tegen Alex, en het kost haar duidelijk inspanning zich te beheersen: ‘Dit is ongelofelijk. Het was volkomen onterecht.’

‘Ja, hè?’ zegt Alex.

Er staat muziek op, jazz, iets van een swingende bigband, wat Alex te vrolijk vindt voor deze gelegenheid. Maar misschien is dat juist de bedoeling. De eettafel is leeggemaakt, afgestoft en geboend, het donkere hout glanst. Bernice heeft voor twee gedekt, in de breedte van de tafel tegenover elkaar; mooie borden met een motief van oranje, gele en blauwe bloemen. Twee wijnglazen. Een fles shiraz. Twee lange, dunne, witte, nog niet aangestoken kaarsen, in kristal geplant, flankeren de couverts.

Bernice is bezig in de keuken, zich haastend om het maal op tafel te krijgen, met uitgestrekte handen draaiend van koelkast naar aanrecht, van gootsteen naar gasfornuis, zo nu en dan stoppend om haar rug te rechten, een vinger tegen haar onderlip te drukken en diep na te denken, terwijl haar ogen tussen de onderdelen van haar project heen en weer schieten.

‘Lucifers’, zegt Alex en hij wurmt zich langs haar. ‘Ik bedacht dat ik die kaarsen weleens aan kon steken.’

‘Boven de gootsteen. Maak de wijn ook maar open. In de bovenste la moet een kurkentrekker liggen.’

Alex gaat terug de eetkamer in, steekt de kaarsen aan en doet de plafondlamp uit. Hij heeft een donkere, grenzeloze ruimte gecreëerd waarin de couverts drijven, glanzend in het kaarslicht.

Bernice brengt een salade van Romeinse sla, tomaten, appels en champignons binnen. Ze zet de kom op tafel. ‘Dat is mooi’, zegt ze, waarmee ze de sfeer bedoelt.

‘Te donker?’

‘Het is prima.’

Terwijl hij met de kurkentrekker bezig is, bekijkt Alex het etiket op de achterkant van de wijnfles. Hij hoopte een poëtische beschrijving van het karakter van de wijn te lezen, maar er staat alleen de standaardwaarschuwing van de overheid op: ‘De Nationale Gezondheidsdienst raadt vrouwen aan tijdens de zwangerschap geen alcohol te drinken, vanwege het risico van geboorteafwijkingen.’ Scherpe, duidelijke focus, specifieke inhoud – zonder meer een zes. Alex houdt niet van het woord ‘zwangerschap’, het klinkt kostbaar en in kant gewikkeld, als een gift die hij nooit zal ontvangen. Hij had er zich op verheugd samen met Isabel kinderen te krijgen. Tijdens de maanden voor haar dood hadden ze de kwestie vaak besproken, en hoewel ze niet precies op één lijn zaten, waren ze overeengekomen met proberen te wachten tot ze haar proefschrift af had.

‘Hé, dit spul vermindert je vaardigheid om machines te bedienen’, zegt hij tegen Bernice, die terug naar de keuken is gelopen. ‘Stel dat we na het eten de vaatwasmachine aan willen zetten, of brood willen roosteren?’

‘Een van ons zal nuchter moeten blijven om de vaatwasser te besturen.’

Na een paar minuten van bedrijvig heen en weer geloop zitten ze aan de eettafel en nemen hun eerste hap tagliatelle. Alex ziet en probeert te verhullen dat hij ziet hoe Bernice, nu ze haar schort heeft afgedaan, vanavond gekleed is. Een zwarte blouse met korte mouwen en iets van een glinstering in de stof. Een ketting met een jade cabochon hanger – een ketting die Isabel Bernice een paar jaar geleden voor haar verjaardag heeft gegeven. Jade oorbellen. Drie zilveren armbanden om haar rechterpols.

‘Die ketting staat je goed’, zegt Alex.

Bernice lacht onzeker. ‘Nou, dank je wel.’ Ze slaat haar ogen neer en bekijkt zichzelf vluchtig. Wrijft met haar duim en wijsvinger over de hanger. ‘Ik ben bijna nooit meer chic genoeg gekleed om hem te dragen.’

‘Isabel was gek op jade.’

‘Dat weet ik. Haar moeder ook.’

Afgezien van een lichte trilling in het puntje van haar vork beweegt er niets aan Bernice. Alex krijgt een visioen van Isabel die hem door een besneeuwde straat tegemoet loopt, ze heeft haar dikke, blauwe donsjack aan, met een zwarte sjaal strak om de onderkant van haar gezicht – haar mond en neus – gewikkeld, ­zodat alle aantrekkingskracht in haar ogen is samengebald, een ­blauwe, d­riehoekige muts met een lange, slingerende kwast en eronder een zwarte legging en wandelschoenen. Ze barst los in een Slavisch danspasje, waarbij ze haar voeten om beurten vier keer naar buiten schopt, wat inhoudt dat ze blij is hem te zien.

Het gezicht van Bernice ziet er zonder leven, zonder beweging, ingevallen, ontmoedigd en hangend uit. ‘Weet je, ik zat vandaag te denken en misschien klinkt het belachelijk, maar we zijn er zo aan gewend om een zeker aantal jaren samen te zijn met mensen om wie we geven, vanwege de natuurlijke levensduur en zo, maar als je erover nadenkt hebben we wonderlijk veel geluk dat we elkaar überhaupt tegenkomen, in aanmerking genomen hoe immens tijd en ruimte zijn. Vind je niet? Dat is mijn kleine filosofische gedachte.’

Het is een aangename opvatting en licht inspirerend, maar het verzacht nauwelijks de fysieke pijn van Isabels afwezigheid, noch de woede en bitterheid die Alex voelt bij de gedachte aan andere mannen van zijn leeftijd van wie de vrouwen in leven zijn en dat nog jaren zullen blijven. ‘Ik snap wat je bedoelt. Maar toch zou ik willen dat ik langer met haar samen had kunnen zijn.’

‘Natuurlijk. Natúúrlijk.’ De verstrakking van de spieren in Bernice’ gezicht duidt erop dat de tranen hoog zitten.

Alex vult haar bijna lege wijnglas bij.

‘Toen Isabel acht of negen was,’ zegt Bernice, ‘zag ze een programma op tv, een nieuwsverslag over Honduras, of misschien El Salvador – een van die Midden-Amerikaanse landen – en het raakte haar echt, ik bedoel, het drong echt door. Ze doolde door de achtertuin en deed alsof ze een arm boerenmeisje was. Ze liep met van die hele kleine, onhandige pasjes, weet je, alsof ze zwak was van de honger of een ziekte of zoiets, alsof ze elk moment kon neervallen. Soms viel ze ook echt. Isabel had altijd al gevoel voor dramatiek. Ze had een riedeltje, dat hoorde ik haar mompelen met een hijgerig, buitenlands accent: “We hebben geen water in het dorp. We zijn heel arm in het dorp.” Het accent was Oost-­Europees, nota bene, dat heb ik nooit gesnapt. Als ik haar riep om aan tafel te komen, zei ze dat we niet konden eten, want in het dorp was niets te eten. Dat dorp kwam me op een gegeven moment mijn neus uit, dat kan ik je wel zeggen.’

Het is bitterzoet en pijnlijk om meer te weten te komen over de vrouw die hij heeft verloren – te horen dat hij zoveel meer is kwijtgeraakt dan hij besefte. ‘En hoe gaat het met het kostuumatelier?’ vraagt hij. ‘Wordt die opera niet binnenkort opgevoerd? Welk was het ook alweer?’

Così fan tutte. Mozart. De première is over een week. Het is een gekkenhuis.’ Bernice beschrijft haar beproeving van die dag, toen ze een studente met de pretenties van een diva haar laatste pasbeurt gaf. De studente bleef maar klagen dat het kostuum haar achterwerk dik maakte. ‘Je had moeten horen hoe ze tekeerging over de onvolmaaktheden van haar kostuum. Alsof ze gebukt ging onder een afgrijselijke, lichamelijke afwijking.’

‘Tjee’, roept Alex uit en hij bedenkt dat waarmee hij op zijn werk te kampen heeft niet half zo erg is. ‘Kon je haar niet met een speld in haar kont prikken of zo?’

Bernice lacht. In het kaarslicht lijkt haar wang glad als gepoetst koper. Het is buitengewoon, denkt Alex, dat Bernice tot op zekere hoogte het vermogen met Isabel gemeen heeft hem op zijn gemak te stellen door hem puur en volkomen zichzelf te laten zijn.

‘Ik kreeg vandaan een e-mail van Lotta’, zegt Bernice. ‘Eigenlijk kwam hij nog maar een paar uur geleden. Een herdenkingsbriefje. Condoleances. Dat was lief. Ik ben onder de indruk dat ze aan ons denkt. Dat ze het onthoudt.’

‘Dat is geen groot raadsel. Als Isabel niet doodgegaan was, zou Lotta zich nu opmaken voor de herdenking van haar dochters dood.’

Bernice staart naar haar salade die ze half op heeft, ze prikt een slablad aan haar vork. ‘Het kan niet gemakkelijk voor haar zijn om aan ons te denken. Ik vind haar moedig. Dat ze het kanaal openhoudt.’

‘Het zou zwaarder zijn om het kanaal af te sluiten. Het openhouden geeft hun een beter gevoel. Minder schuldig. Als ze ons blijven bedanken en schrijven en van ons horen dat het goed gaat, dat we niet in de kreukels liggen, dan kunnen zij doorgaan met hun leven.’

Bernice blijft zo nadrukkelijk zwijgen dat Alex zich realiseert, zoals zij kennelijk al heeft gedaan, dat het gesprek stekelig werd.

‘Nou, wat is dat voor mysterieus toetje dat je hebt gepland?’ vraagt hij. Sinds ze een aantal dagen geleden met de voorbereiding van dit etentje begon, heeft ze hem ermee geplaagd, hem lekker gemaakt met het vooruitzicht van een surprise.

‘O. Het is toch nog geen tijd, wel?’ Bernice is verrast, overziet de tafel en schat hun voortgang in. ‘Heb je haast?’

Alex kijkt Bernice bevreemd aan en wijst haar op de bespottelijkheid van het idee dat hij ergens anders naartoe zou moeten of iets anders te doen zou hebben.

‘Ik weet het niet’, zegt Bernice. ‘Misschien heb je een afspraakje.’

Ze zegt het terloops, met een zweem van geprikkeldheid en achterdocht in haar stem. Meteen slaat ze haar hand voor haar mond. ‘O, mijn god. Wat vreselijk om zoiets te zeggen. Wat mankeert mij?’

Alex rilt en hij voelt zich licht in het hoofd, alsof hij een liter bloed kwijt is. ‘Er mankeert je niets’, zegt hij, en hij probeert het te begrijpen. ‘Ik heb geen afspraakje. Jij bent mijn afspraakje.’

Bernice lacht – een hortend, onbeheerst gekakel –, dan zwijgt ze abrupt en met een gezicht dat rood is van verlegenheid kijkt ze naar haar bord. ‘Dat was gewoon verschrikkelijk en onnadenkend. Vergeef je me?’

Ze kijkt hem bedroefd aan en met een intensiteit die verraadt hoe gehecht ze aan hem is. Hij weet dat ze zich ongerust maakt over de mogelijkheid dat hij op een dag – niet binnenkort, maar op een dag – een andere vrouw zal leren kennen, deel zal gaan uitmaken van een andere familie en haar zal achterlaten. Wanneer dat gebeurt, zal ze hem dan vergeven?

‘Natuurlijk’, zegt hij.