Negenentwintig

Bernice heeft de gangen en kamertjes van de honingraat van Medische Cardiologie doorzocht, in de wachtruimte bij de hoofdingang gekeken, is de gang door gelopen, langs het atrium naar de liften die Alex en zij naar boven hebben genomen, is weer de tegenovergestelde richting in gelopen, langs Medische Cardiologie, heeft haar hoofd om de hoek van meer wachtruimtes gestoken, haar blik langs meer zitjes laten gaan op zoek naar Alex. Zonder resultaat. Ze is eerder geïrriteerd dan ongerust. Hoe verwacht hij in vredesnaam dat ze hem vindt? Hij heeft een mobieltje, maar zij niet – ze zou hem met een toestel van het ziekenhuis moeten bellen. Wat ze zal doen. Zo meteen. Ze heeft voor haar gevoel al anderhalve kilometer afgelegd.

Dan krijgt ze hem in het oog, hij zit als enige in een rij stoelen voor een groot raam. Hij zit achterover, met zijn rug tegen de leuning gedrukt alsof een straffe wind hem op zijn plaats houdt.

‘Waar was je toch?’ vraagt Bernice. ‘Ik heb je overal gezocht. Waar ben je geweest?’

Alex is overdonderd door haar aanval. ‘Sorry. Ik moest gewoon weg daar.’

Bernice gaat naast hem zitten. ‘Is alles goed?’

‘Jawel. Het is alleen zo bizar.’

‘Zo kun je het ook noemen.’

Alex kijkt haar nieuwsgierig aan. ‘Hoe zou jij het noemen?’

Bernice denkt even na. ‘Schokkend.’

‘Je meent het.’ Alex kijkt uitdrukkingsloos uit het raam naar de verblindende gloed van de dag. ‘Volgens mij zijn we te aardig tegen hen.’

‘Zij zijn aardig tegen ons.’

‘Je zat zowat in aanbidding voor Janet.’

‘In aanbidding?’ Bernice is gekrenkt. ‘Alex, dat is belachelijk. Ik probeer alleen om haar fatsoenlijk te behandelen. Isabels hart zit in haar lichaam.’

‘Daar zou het niet moeten zitten. Het hoort in Isabels lichaam. Snap je dan niet hoe gestoord dat is?’

‘Hoor eens even, dat ik toevallig geen hatelijke dingen zeg en de kamer uit storm, betekent nog niet dat het voor mij gemakkelijk is.’

‘Het was niet mijn bedoeling om hatelijk te zijn. Het spijt me.’

‘Dat moet je niet tegen mij zeggen. Zeg het tegen Janet.’

‘Ik wil gewoon naar huis.’

‘En het hier zo achterlaten? Dat kan niet.’

‘Waarom niet? Zijn we hun nog meer schuldig dan?’

Bernice slaakt een geërgerde zucht. ‘Het zal mij voor de rest van mijn leven deprimeren. En het zal Janet kwetsen.’

‘Janet, Janet, Janet. Het draait allemaal om Janet.’

‘Nee, dat is niet zo. Het draait allemaal om Isabel. Weet je wat er nu gebeurt? Die chemische boodschappers waar Janet het over had, de hormonen, toen jij de kamer uit was, gingen ze naar Isabels hart en daar zullen ze nu zijn aangekomen en ze is van streek en angstig en het hart gaat als een gek tekeer.’

De uitdrukking op het gezicht van Alex is ernstig en bekommerd. Zijn blik zoekt de hare alsof hij wil vragen: zal het ooit gemakkelijker worden?

‘Kom op’, zegt ze en ze geeft hem een klopje op zijn knie. ‘We hoeven niet lang te blijven.’

Wanneer Alex met Bernice terugloopt naar Medische Cardiologie voelt hij zich schaapachtig en dociel, als een dertienjarige jongen die in de aanwezigheid van vreemden een driftbui heeft gekregen, die van een ouder op zijn kop heeft gekregen voor zijn gedrag en het nu weer goed moet maken. Aan de andere kant is het in zekere zin gemakkelijker om zijn bitterheid en ergernis te laten varen en zich te richten op het tevredenstellen van Bernice, met wie hij zich in elk geval verbonden voelt.

Het verrast Alex dat hij zich precies herinnert waar Janets kamer is, dat hij precies weet hoe hij er moet komen. Het kamertje ervoor is leeg. Janets deur is dicht, haar kamer is donker. ‘Zou ze slapen?’ zegt Bernice. Samen met Alex loopt ze naar de deur. Binnen horen ze stemmen. Van Janet en ook van een man. Bernice kijkt Alex vragend aan. Ze gaat naar de deur en tuurt door het raam. ‘O mijn god’, zegt ze en ze doet een stap achteruit. Ze slaat haar hand voor haar mond alsof ze moet overgeven. ‘’t Is niet te geloven.’

Alex stapt naar voren, kijkt door het raam en ziet Janet in het donker rechtop in bed zitten praten met...is hij het? Jasper? Hij zit zijwaarts op het bed met een been omhoog, zijn knie rustend op de rand van de matras. Met zijn linkerhand grijpt hij ter ondersteuning zijn linkerdij vast, maar zijn rechterarm en -hand zijn onzichtbaar, verborgen door zijn bovenlichaam. Uit de omtrek van zijn rechterschouder, uit de manier waarop hij zich naar Janet toe buigt, lijkt het of die hand zich ergens op haar lichaam bevindt. Dan ziet Alex Jaspers hand op de borstkas van Janet.

Janet ziet Alex achter de deur staan. Ze zwaait en roept zijn naam alsof hij haar allerbeste vriend is die eindelijk, na een lange afwezigheid, is gearriveerd. Alex opent de deur en stapt naar binnen. Jasper draait zijn hoofd om en grijnst met een vreemde mengeling van ergernis en triomf. Zijn hand houdt hij op de borstkas van Janet.

‘Wel godverdomme’, zegt Alex. ‘Wat moet jij hier?’

‘Gewoon praten’, antwoordt Jasper opgewekt.

Achter Jaspers rug vormt Janet geluidloos het woord ‘help’ tegen Alex.

Bernice komt naast Alex staan en hoewel hij een arm uitsteekt om haar tegen te houden en te beschermen, gaat ze niet achteruit. Met haar hoofd schuin, haar gezicht gepijnigd en ongelovig, staart ze hem woedend aan. ‘Monster dat je bent. Janet, heb je enig idee…’ De gruwelijkheid van de verklaring stopt haar. Tegen Jasper zegt ze: ‘Hoe heb je haar gevonden?’

‘We hebben het hier over een zekere hoeveelheid speurwerk, dat staat vast’, zegt Jasper en hij gaat verzitten op Janets bed, wat een deels bewuste poging lijkt om zijn aanspraak erop te bevestigen. ‘Niet dat ik daarbij veel hulp van jullie heb gekregen.’

‘Hoe lang is hij hier al?’ vraagt Bernice aan Janet om de omvang van het verraad na te gaan.

Janet werpt een blik op de muurklok. ‘Ik weet het niet. Ik sliep. Hij kwam binnen en maakte me wakker.’

‘Het is niet zo dat ik me aan haar heb opgedrongen’, verklaart Jasper tegen Bernice. ‘We waren gewoon gezellig samen aan het kletsen.’

‘Ik ben bang dat ik je niet vertrouw wanneer je zegt dat je je niet aan haar hebt opgedrongen, gezien het feit dat je je onlangs aan mij hebt opgedrongen’, zegt Bernice. Aan Janet vraagt ze: ‘Weet je wel dat deze man ons al een poos stalkt? Dat hij erachter probeerde te komen wie jij was?’ Ze brengt Janet kort maar gedetailleerd verslag uit van Jaspers recente gedragingen: het binnendringen in haar huis, zijn bedreigingen, zijn arrestatie, de aangifte die ze tegen hem heeft ingediend. Jasper onderbreekt haar om zich te verdedigen, maar Bernice walst over hem heen. ‘Huisvredebreuk, aanranding, toebrengen van schade, openbare dronkenschap. Waarom zit je niet vast?’ schreeuwt ze tegen Jasper. ‘Je mag hier helemaal niet zijn. Er is een contactverbod tegen je uitgevaardigd!’

‘Ze vertellen je niet het hele verhaal’, zegt Jasper tegen Janet. ‘En het contactverbod geldt niet in Illinois.’

Janet heeft zich tot een bal opgerold, haar knieën heeft ze zich tegen haar borst aan getrokken, met haar armen omvat ze haar onderbenen en haar handen heeft ze ineengeklemd. Haar gezicht staat geschokt en vol afkeer. ‘Je moet hier weg’, zegt ze tegen Jasper.

‘Ja hoor’, zegt Jasper smalend. ‘Het ene moment zitten we te lachen en grapjes te maken, het volgende schop je me eruit.’

‘We zaten niet te lachen en grapjes te maken’, zegt Janet. ‘Ik was bang.’

‘Ga weg daar’, zegt Alex tegen Jasper, die nog steeds op Janets bed zit.

Jasper steekt zijn hand uit naar Alex en maakt een kalmerend gebaar. ‘Rustig maar, superman. Relax.’ Langzaam staat hij op van het bed, alsof hij dit uitsluitend doet omdat hij het zelf wil. ‘Ik wil alleen iets afspreken. Ik wil hier deel van uitmaken.’ Hij gebaart breed de kamer rond. ‘Is daar iets mis mee? Kunnen we het niet gewoon met elkaar eens worden?’

‘Nee’, zegt Alex.

Bernice lacht hem in zijn gezicht uit. ‘Om de donder niet.’

Janet zegt: ‘Je moet gaan, anders bel ik de bewaking.’

Jasper kijkt haar boos aan, alsof zij het onnodig op de spits drijft. ‘Serieus?’

Janet steekt haar hand omhoog en naar achteren naar de alarmknop op de muur.

‘Wacht even’, zegt Jasper. Hij heft zijn handen in een gebaar van overgave. Onzeker draait hij zich om en loopt naar de deur, maar blijft staan bij de voorraadnis in de muur. Hij bekijkt de artikelen op de plank: een maatbeker, plastic medicijnbekertjes, een plastic kom vol verband en alcoholpads. Op de planken erboven liggen stapels handdoeken en washandjes. Jasper trekt een la open en gluurt erin. Alex vraagt zich af of hij naar een wapen zoekt. Zal hij een scalpel of een scheermes vinden? Jasper schuift de la met een klap dicht en draait zich om. Hij staat roerloos, verstomd, met een smartelijk vertrokken gezicht. ‘Wat een kolerefiasco’, zegt hij. ‘Waarom overkomt mij dat altijd?’ Hij kijkt naar Janet, Alex en Bernice, wachtend op een reactie. Niemand zegt iets. Janet drukt op de alarmknop. Jasper spert zijn ogen open. Zijn gezicht wordt rood. Hij grijpt Janets infuusstandaard en smijt hem op de grond.

Janet slaakt een gil. Haar infuuspomp, zo groot als een auto­accu, die boven aan de standaard is bevestigd, valt het verst en het hardst, en trekt haar infuusslangen mee. Janet steekt haar armen uit en gooit zich naar voren om te voorkomen dat de slangen uit haar worden gerukt. De pomp knalt op de grond en een scherf plastic – een afgebroken hoek – schuift over de vloer. De gevallen pomp piept kalm en flikkert met een rood licht. Jasper staat er als verlamd bij, geschrokken maar tevreden over wat hij heeft aangericht. Alex tackelt hem om zijn middel, hij zet zich hard af en gebruikt zijn volle gewicht om Jasper op de grond te krijgen. Hij landt boven op hem en klemt Jasper vast in de bankschroef van zijn armen. Jasper worstelt, wringt zich in bochten en roept: ‘Ga van me af, lul, ga van me af!’ Met zijn elleboog stoot hij Alex hard in zijn ribben. Alex kreunt, kronkelt een arm onder die van Jasper door en slaagt erin hem in een halve nelson te krijgen. Jasper is sterk en Alex betwijfelt of hij hem lang vast kan houden. Hij hoort geroep, nieuwe stemmen in het vertrek, meer geroep. Hij brult dat ze de bewaking moeten halen. Hij ziet niet wat er boven hem gebeurt. Zijn kin zit tegen de rug van Jasper. Wanneer Jasper zich verzet en steigert, wordt Alex’ mond tegen Jaspers nek geduwd en proeft hij gedwongen glibberige, zoutige huid. Ze brengen zo ongeveer vijf of tien minuten door, met Alex die Jasper tegen de grond drukt en Jasper die vloekt en worstelt en zich dan vermoeid ontspant, kort zijn ogen dichtdoet en zo regelmatig ademhaalt dat het lijkt of hij vredig, zelfs voldaan in de omhelzing van Alex ligt. Uiteindelijk wordt Alex overeind gehesen door een stel krachtige armen. Janet zegt: ‘Nee, die ónder ligt.’ Twee gespierde bewakers met een pistool en wapenstok aan hun riem laten Alex los en trekken Jasper, ieder aan een arm, overeind. Janet bevestigt dat Jasper haar infuusstandaard heeft omgegooid en Bernice voegt eraan toe dat er aangifte tegen hem is gedaan in Iowa en dat er een contactverbod is uitgevaardigd. Jasper verdedigt of verzet zich niet. Hij ziet er deemoedig en uitgeput uit. ‘Ik moet water hebben’, zegt hij tegen de bewakers wanneer ze hem de kamer uit leiden. ‘Ik moet naar de spoedeisende hulp. Ik denk dat ik een rib heb gebroken.’

Onbedwingbare sidderingen trekken door Alex’ armen. De woede en adrenaline jagen door hem heen. Bernice, die het op de een of andere manier is gelukt Janets infuusstandaard overeind te zetten en haar slangen goed te hangen terwijl Alex slag leverde met Jasper, helpt nu Janets verpleegkundige, een pezige Latijns-Ameri­kaanse die Mara heet, om de schade aan Janets pomp te evalueren. Janet houdt haar linkerhand onder haar hemd op haar hart. Ze haalt bedachtzaam adem en staart met een resoluut gezicht in de ruimte.

Alex werpt een blik op de monitor. De golfvorm springt en springt. Haar hartslag is 105.

‘Gaat het?’ vraagt hij.

‘De adrenaline komt eraan’, zegt ze een tikkeltje buiten adem. ‘Ik moet mezelf gewoon omlaag praten.’

‘Kun je mij ook omlaag praten?’

Janet lacht. ‘Bedankt voor daarnet. Ik weet niet wat ik had gedaan als jullie niet teruggekomen waren.’

‘Ik moet toegeven dat ik het eigenlijk wel leuk vond’, zegt Alex.

‘Heeft hij je pijn gedaan?’ vraagt Bernice.

‘Ik heb een beetje pijn in mijn zij.’

‘Je zou even naar de spoedeisende hulp moeten gaan.’

‘Als het niet overgaat, doe ik dat.’

Janets verpleegkundige gaat de kamer uit om een vervangende pomp te halen.

‘Het spijt me heel erg dat dit is gebeurd’, zegt Janet tegen Alex en Bernice. ‘Het moet vreselijk voor jullie zijn geweest om hem hier te zien toen je binnenkwam.’

Bernice gaat naast het bed staan, legt haar handen op de zijkant en hangt voorover. ‘Dat was het ook. Het moet ook vreselijk voor jou zijn geweest.’

‘Ik heb hem niet met open armen ontvangen’, zegt Janet. ‘Ik wist eerst niet eens wie hij was. Toen werd hij eng en bedreigend en vroeg of hij mijn hart mocht voelen, en ik dacht dat ik hem kon kalmeren en tijd kon winnen door dat toe te staan.’

‘We zijn alleen maar blij dat alles goed is met je’, zegt Bernice.

Janets adrenaline komt op en ze ademt door met haar hand op haar borst en haar blik naar binnen gekeerd. Bernice en Alex staan waakzaam aan weerskanten van haar. Alex slaat de hortende golfvorm gade en is opgelucht wanneer die tot rust begint te komen. Bernice ziet het ook en glimlacht naar hem.