Veertien
Bijna vijfhonderd kilometer naar het westen wandelde Alex met kordate passen het centrum van Athens in. Otto trok aan de riem. Het was donderdagmiddag half vijf. Alex’ plan was Isabel tegemoet te lopen terwijl zij na het lesgeven onderweg naar huis was, de hond aan haar over te geven en vervolgens naar zijn werk in het restaurant te gaan. Isabel zou naar huis lopen met Otto en dan gaan fietsen.
Alex voelde zich optimistisch, bereid de onderworpenheid te verduren van het tafeldienen. Die morgen was hij voor zonsopgang opgestaan en in vier uur naar Omaha, Nebraska gereden voor een sollicitatiegesprek bij een bedrijf dat Enduring Ecosystems heette. Enduring Ecosystems had een contract om de constructie van twee netwerken van wegen door de indianenreservaten Rosebud en Yankton in Zuid-Dakota te beheren. Ze zochten een hoofdonderzoeker voor het project, een archeoloog met ervaring in reddingsarcheologie en cultureelerfgoedmanagement. Alex’ kwalificaties waren nagenoeg perfect. Het gesprek verliep goed. Alex mocht de mensen die hem ondervroegen en hij was er vrijwel zeker van dat ze hem ook mochten. Als hij de baan kreeg, zou dat veel reistijd betekenen, maar hij zou niet hoeven verhuizen. Het salaris en de randvoorwaarden zouden prettig zijn. Er was hem beloofd dat hij de volgende week de beslissing zou horen.
Alex was opgewonden. Het voelde fantastisch om weer hoop te hebben, hoe gevaarlijk dat ook was. Hij popelde om zijn opwinding met Isabel te delen. Zijn liefde voor haar was intens, het gevoel zwol aan met zijn plotse hoop, zijn geloof in de mogelijkheden van het leven.
De winkelpromenade, maar twee straten lang en een halve straat breed, streefde met zijn façade van rode baksteen, houten banken, bomen en bloembedden op nederige wijze naar de allure van een grote publieke ruimte. Mensen zaten met hun arm over de rugleuning van de bank gehaakt te praten en te lachen. Alex ontwaarde Isabel gezeten op een bank bij een hoge stenen sculptuur, bezet met doorzichtig groen glas. Ze zwaaide en lachte. Ze droeg een donkere spijkerbroek en een zwart, nauwsluitend overhemd met een buttondown kraag en brede, vierkante manchetten – Franse manchetten, noemde Bernice die. Isabels haar was samengebonden in een paardenstaart. Alex voelde een steek van jaloezie jegens haar studenten, de gelukkige studenten met biologie als hoofdvak, die zich hadden ingeschreven voor ‘overzicht van landplanten’ en die haar dagelijks vijftig minuten lang konden aanstaren.
‘Hé, hallo’, zei ze en ze hief haar gezicht voor Alex’ kus.
Otto wilde bij haar op schoot klimmen, maar ze hield hem tegen en aaide zijn kop.
Alex schoof haar bruinleren tas, die zwaar was door boeken en paperassen, uit de weg en ging zitten. ‘Hoe gaat het?’
‘Prima. Moe. Vertel eens.’
Eerder hadden ze het telefonisch kort over Alex’ sollicitatiegesprek gehad. Nu vertelde Alex het hele verhaal aan Isabel, hij beschreef het kantoor van Enduring Ecosystems, dat op een oude, opgeknapte zolderverdieping in de vleesverwerkende wijk van Omaha was gevestigd, en de mensen, die op hem een drukke maar ontspannen indruk hadden gemaakt. De sollicitatie was informeel en inspirerend geweest, een levendig gesprek waarin Alex het voor zijn gevoel goed had gedaan en de meeste vragen die hem waren gesteld had kunnen beantwoorden. ‘Ik kan me niet voorstellen hoe het nog beter had kunnen gaan. Tenzij ze hadden gezegd: Alex, je zult blij zijn te horen dat de andere kandidaten zich hebben teruggetrokken uit ontzag voor jouw ervaring en intelligentie. Gefeliciteerd. Je bent het geworden.’
Isabel lachte. ‘Dat zullen ze gauw genoeg zeggen.’
‘Ik hoop het.’
‘Wat hebben ze gezegd over het reizen? Hoe vaak zou je op en neer moeten?’
Isabel had Alex speciaal gevraagd deze kwestie tijdens de sollicitatie ter sprake te brengen, maar Alex, die het vast van plan was geweest, veranderde van gedachten toen het gesprek een aangename kruissnelheid aannam en de sfeer in de kamer hartelijk werd en hij in een inschikkelijke trance geraakte waarin hij ervan overtuigd was dat de baan krijgen zo heerlijk zou zijn dat alle ermee gepaard gaande ongemakken – zoals dagen en mogelijk weken van huis zijn – aanvaardbaar waren. ‘Het onderwerp is niet echt ter sprake gekomen. Ik weet zeker dat het wel goed zit. Het waren echt redelijke lui.’
‘Gaan ze Omaha naar Oost-Iowa verplaatsen, zodat je niet vier uur hoeft te rijden naar kantoor? Gaan ze de indianenstammen van Zuid-Dakota naar Cedar Rapids verhuizen, zodat je niet tien uur hoeft te rijden naar je opgraving?’
‘Ik geloof dat verhuizen van de indianenstammen uitgesloten is. Dat hebben ze in het verleden al genoeg meegemaakt.’
‘Alex, volgens mij wordt het logistiek onmogelijk als je de hele tijd weg bent.’
Alex vond dat Isabel, die erop had aangedrongen dat hij het zoeken naar een baan voortvarender zou aanpakken, die hem de oren had gewassen vanwege zijn passiviteit, nu geen voorwaarde mocht stellen of voorbehoud mocht maken. ‘Het komt wel goed’, zei hij. ‘Ik zal thuis mijn steentje bijdragen.’
‘Je kunt thuis je steentje niet bijdragen als je er nooit bent.’
Bijna zei Alex: hoor wie het zegt, maar hij hield zijn mond. Isabel bracht lange, volle dagen door op de campus, en wanneer ze eindelijk thuiskwam ging ze meestal meteen weer weg om een paar uur te gaan zwemmen of fietsen. Het verbijsterende was dat ze later op de avond vaak nog de energie had om te koken, schoon te maken en boodschappen te doen. Dus kon hij haar in alle eerlijkheid niet van plichtsverzuim beschuldigen. ‘Ik ga toch niet in Montana werken’, zei Alex. ‘Ik zal er heus wel zijn.’
Isabel legde haar hoofd op zijn schouder. ‘Ik zal je missen. Otto zal je missen.’
‘Ze hebben me de baan nog niet aangeboden.’
‘Wanneer ze dat doen, vraag dan details over het reizen, goed? Voor mij?’
‘Goed. Dat beloof ik.’
‘Bedankt.’
‘Heb ik al gezegd wat ze betalen?’ vroeg Alex met iets van opgetogenheid.
‘Veertigduizend?’
‘We zullen rijk zijn. Vergeleken bij nu.’
‘Kalm aan, dikdoener.’
‘Ik ga het allemaal aan jou spenderen.’
‘Zo mag ik het horen.’
Een poosje zaten ze zwijgend bij elkaar. De avond was koel en winderig, met zo nu en dan een zweem van bloesemgeur. In het westen was de hemel bewolkt. Alex masseerde Isabels nek en krabde haar hoofd met trage, lome samentrekkingen van zijn vingers. Een magere man van middelbare leeftijd slenterde voorbij, met voorzichtige, nauwgezette hapjes at hij van een ijshoorntje. Op een bank zat een studente die intiem werd met haar mobieltje door zich eromheen te vouwen. Vlakbij speelden twee kinderen, een meisje van rond de drie en een jongetje van rond de vijf. Ze zaten elkaar achterna rond de sculptuur van een tornado, gemaakt uit een enkel stuk zilverdraad dat spiraalsgewijs uit de grond omhoog kringelde. De ouders van de kinderen zaten aan de kant en maanden hen om niet te rennen. Maar rennen deden ze, alsmaar rond, terwijl ze uitgelaten giechelden. Alex wierp een blik op Isabel om te zien of ze naar de kinderen keek. Ze keek inderdaad, maar toen ze merkte dat hij het had gezien, wendde ze haar blik af.
‘Geinig, hè?’ zei Alex.
‘Wat?’ Ze wachtte tot Alex naar de kinderen knikte. ‘O, zeker. In principe.’
‘En in de realiteit?’ vroeg Alex veelbetekenend en hij kneep in haar dij.
Isabel zei: ‘Die tornadosculptuur moet je zien als een metafoor voor wat ons leven binnen zou stormen.’
‘Jij hebt geweldig DNA. Het zou zonde zijn als het verloren ging.’
‘Het gaat niet verloren. Het vormt míj.’
‘Ja, maar gecombineerd met mijn supergeweldige DNA zouden we een waarachtig supermens kunnen vormen. Een ook nog een geinig. Een geinig plantje, gekweekt in eigen kas.’
Isabel glimlachte met een mengeling van genegenheid en ergernis. ‘Ik moet mijn proefschrift afmaken. Ik moet mijn cursuswerk afmaken. Ik moet mezelf afmaken.’
Alex schokschouderde, ontnuchterd en een beetje gekwetst.
‘Het spijt me,’ zei Isabel, ‘maar ik heb het gevoel dat ik terug moet duwen. Je begint er steeds vaker over – wat oké is, ik wil dat je er met mij over praat – maar uit je toon blijkt duidelijk dat je ervan uitgaat dat we de vraag “of” al hebben beantwoord en dat we doorgegaan zijn naar “wanneer”. Ik zit zelf nog steeds bij “of”.’
Haar zorgen, wist Alex, waren de gebruikelijke. Ze wilde niet stelselmatig worden belast en uitgeput zijn, zoals de meeste moeders van kleine kinderen. Ze wist niet zeker of ze bereid was zoveel van haar tijd en energie op te offeren. Er waren zoveel andere dingen waarvan ze genoot, activiteiten en bezigheden die niets te maken hadden met kinderen, waarvoor kinderen zelfs een belemmering vormden. Werk. Onderzoek. Lesgeven. Lezen. Schrijven. Sport. Reizen. Ze maakte zich zorgen dat haar relatie met Alex eronder zou lijden. Aan de andere kant maakte ze zich ook zorgen dat haar relatie met Alex eronder zou lijden als ze géén kind kregen – als Alex ongelukkig was. Dit maakte dat Isabel weifelde om zich op het ene of het andere vast te leggen. Het probleem met haar zwijgzaamheid en onzekerheid, zo begon Alex in te zien, was dat wanneer zijn hoop aan zichzelf was overgelaten en niet werd ingetoomd door een expliciete correctie van haar kant, die aanzwol tot verwachting. Alex wilde kinderen. Vaak wanneer hij een jongetje of meisje leuk vond en ermee praatte, leek hij zo verliefd dat het voelde als een voorproefje van de onmetelijke, krachtige liefde die hij zou ervaren en van het plezier dat ze samen zouden hebben als het zijn eigen kind was geweest.
Hij wierp een blik op de klok van de bank aan de overkant van de straat. Het was 16.56 uur.
‘Verdomme’, zei hij. Zijn dienst begon om vijf uur. ‘Blake is zo’n gore, achterbakse klootzak’, zei hij, doelend op zijn baas, de manager van het restaurant. ‘Er komt een avond dat ik een bord kreeftensoep op zijn hoofd omkeer.’
Isabel gaf hem een klopje op zijn knie, alsof hij een prikkelbaar kind was. ‘Wacht daar nou mee tot je je nieuwe baan hebt. En dan moet je mij beslist laten weten wanneer je het gaat doen, dan kan ik komen kijken.’
Het beviel Alex zoals ze ‘je nieuwe baan’ zei. Ze klonk vergenoegd, goedkeurend, trots. Hij trok haar naar zich toe en kuste haar. ‘Ik hou van je’, zei hij.
‘Ik hou van jou’, zei Isabel. ‘Ik denk erover om straks langs te komen om iets te drinken.’
‘Natuurlijk. Kom maar met eigen ogen kijken hoe ik vernederd word door ongeduldige eters.’
‘Nog een kus, alsjeblieft.’ Toen zei ze: ‘Zet die grotefooienglimlach eens op.’
Alex trok een sullig, spottend gezicht – een parodie van gretig bedienend personeel. Hij bukte zich, nam de kop van Otto in beide handen en drukte een kus op zijn snuit. ‘Bedankt voor de wandeling, maat. Braaf zijn op weg naar huis. Geen dode beesten van de straat opeten.’ Tegen Isabel zei hij: ‘Hij dook op een dode eekhoorn af toen we hierheen kwamen.’
‘Kreeg hij hem te pakken?’
‘Nee. Maar kijk uit als je terugloopt. Het is bij de kruising van College en Lucas Street. Aan de noordkant, een lichtblauw huis, in het gras bij de stoep.’ Otto zou het zich herinneren en deze keer sneller zijn.
‘We gaan wel aan de zuidkant lopen.’
‘Tot ziens.’ Alex slofte weg.
‘Dáág’, riep Isabel hem meelevend na.
Alex liep de winkelpromenade door tot aan de straat, waar het verkeer stopte voor het stoplicht. Hij keek om naar Isabel, gewoon om haar te zien en haar te laten weten dat hij aan haar dacht. Hij trok een gek, geërgerd gezicht. Ze lachte, boog zich voorover, tilde Otto’s poot op en zwaaide ermee naar hem. Ze was een plaatje, zoals ze daar in haar chique, zwarte overhemd tussen de bomen en pas uitgekomen bloemen zat, met de grote,goudkleurige hond gehoorzaam aan haar voeten, terwijl ze hem allebei nakeken.
Wat zou hij gezegd hebben, wat zou hij gedaan hebben, als hij op de een of andere manier had geweten dat dit de laatste keer was dat hij Isabel in leven zag? Hij zou naar haar zijn toe gerend, hij zou zijn armen en benen om haar lichaam hebben geslagen, haar hoofd tegen zijn borst hebben geduwd in een poging haar te beschermen tegen de slagen die het koude, zwarte universum wilde uitdelen.
Maar het viel niet te weten. Er was geen waarschuwing. Je veronderstelde dat er een toekomst was.