Paleis Westminster, Londen, voorjaar 1456
Richard terug laten komen uit Calais is een van de eerste dingen die de weer in ere herstelde koning doet. We gaan in vol ornaat naar Westminster en delen de raad mede dat de koning is hersteld. Het gaat beter dan ik had durven hopen. De koning gedraagt zich beminnelijk en de raad laat duidelijk merken opgelucht te zijn over zijn terugkeer. De koning moet nu met de hertog van York als adviseur het land besturen. Hij schenkt het garnizoen van Calais vergiffenis voor het feit dat het zowel York als Warwick de toegang heeft geweigerd en ondertekent een gratieverlening speciaal voor Richard, om hem zijn aandeel in de opstand tegen de beschermheer te vergeven.
‘Uw echtgenoot is een trouwe dienaar voor mij en mijn huis,’ zegt hij tegen mij als hij voor de avondmaaltijd naar de vertrekken van de koningin komt. ‘Dat zal ik niet vergeten, lady Rivers.’
‘En mag hij ook terugkomen?’ vraag ik. ‘Hij is nu al heel lang weg, Majesteit.’
‘Binnenkort,’ belooft hij me. ‘Ik heb hem en lord Welles geschreven dat ik persoonlijk de graaf van Warwick als bevelhebber van Calais aanstel, dus kunnen ze het als een bevel van mij opvatten dat ze hem moeten toelaten. Als ze de graaf toelaten en hij zijn post daar inneemt, kan uw echtgenoot terugkomen.’ Hij zucht. ‘Konden ze maar in liefdevolle genegenheid samenleven,’ zegt hij. ‘Konden ze maar zijn als de vogels in de bomen, als vogeltjes in het nest.’
Ik maak een knickksje. De koning glijdt weer weg in een van zijn dromen. Hij heeft visioenen van een vriendelijkere wereld, een betere wereld, die niemand kan tegenspreken. Maar voor degenen die in deze wereld moeten leven bestaat geen hulp.
De pijn die de koning door zijn onverwachte verwonding heeft geleden, de schrik die het wrede gevecht en de gruwelijke dood in de straten van St. Albans hem hebben bezorgd, lijken heel diep te zijn gegaan. Hij zegt dat het nu goed met hem gaat. We hebben tijdens een speciale mis God daarvoor bedankt, en iedereen heeft hem kunnen zien lopen zonder te struikelen, met mensen kunnen zien praten die een verzoek bij hem kwamen indienen, en we hebben hem op zijn troon kunnen zien zitten; maar de koningin noch ik hebben er vertrouwen in dat hij niet weer zal wegglijden. Hij heeft vooral een hekel aan lawaai of onenigheid, en het hof, het parlement en de raad van de koning worden verscheurd door interne onenigheid; er doen zich dagelijks ruzies voor tussen de volgelingen van de lords van York en onze mensen. Er hoeft zich maar een probleem, een verschil van mening, een vorm van ongenoegen voor te doen, of zijn blik glijdt weg, hij kijkt naar buiten en valt stil, wegdrijvend in een dagdroom. De koningin heeft inmiddels geleerd dat ze nooit tegen hem in moet gaan, en het prinsje wordt meteen de kamer uit gezet zodra hij zijn stem verheft of begint rond te rennen. Het hele hof loopt op zijn tenen om de koning vooral niet te storen, en tot nog toe zijn we erin geslaagd om in elk geval de schijn van het koningschap voor hem op te houden.
De koningin heeft geleerd dat ze haar humeur in toom moet houden, en het was heel leuk om te zien hoe ze zichzelf wist te beheersen, zodat ze haar echtgenoot nooit aan het schrikken maakte. Margaretha is opvliegend van karakter en erg heerszuchtig, en als ik zie dat ze op haar tong bijt en hoor dat ze haar stem laat dalen om de koning vooral niet met de overname van zijn macht te confronteren, weet ik dat dit een jonge vrouw is die wijsheid vergaard heeft. Ze is aardig voor hem op een manier die ik van haar nooit voor mogelijk had gehouden. Ze beschouwt hem als een gewond dier, en als hij een vage blik in zijn ogen krijgt of om zich heen begint te kijken, op zoek naar een woord of een naam, legt ze zacht haar hand op zijn arm en zegt hem voor, heel lief, zoals een dochter bij haar seniele vader zou doen. Het is een treurig einde voor een huwelijk dat zo hoopvol is begonnen, en de verborgen zwakte van de koning is haar verborgen verdriet. Als vrouw is ze door haar verlies tot bezinning gekomen: ze heeft de man verloren van wie ze hield. Ze heeft haar echtgenoot verloren, maar ze klaagt tegen niemand over haar leven – behalve tegen mij.
Tegenover mij is haar humeur niet getemperd, en als we alleen zijn gaat ze vaak tekeer. ‘Hij doet precies wat de hertog van York hem zegt,’ tiert ze. ‘Hij is zijn marionet, zijn hondje.’
‘Hij is verplicht om met instemming van de hertog te regeren, en met de instemming van de graaf van Salisbury en de graaf van Warwick,’ zeg ik. ‘Hij moet reageren op het bezwaar dat de Geheime Raad tegen hem heeft gemaakt, namelijk dat hij alleen voor Lancaster was. Nu hebben we een parlement dat door alle vooraanstaande mannen wordt beïnvloed, zowel door York als door Lancaster. Zo is het nu eenmaal in Engeland, Hoogheid. Ze delen de macht graag. Ze houden er graag vele adviseurs op na.’
‘En hoe zit het met wat ík wil?’ vraagt ze op dwingende toon. ‘En met de hertog van Somerset, die door hun toedoen dood is? De liefste, meest oprechte…’ Ze maakt haar zin niet af en draait zich om, zodat ik het verdriet op haar gezicht niet kan zien. ‘En hoe zit het met de belangen van de prins, mijn zoon? Wie zal de prins en mij dienen? Wie geeft gehoor aan onze voorkeuren – om over die van de raad maar te zwijgen?’
Ik zeg hier niets op. Het heeft geen zin om met haar in discussie te treden als ze zo tegen de hertog van York tekeergaat. ‘Ik duld het niet,’ zegt ze. ‘Ik neem de prins voor de zomer mee naar kasteel Tutbury. Daarna ga ik naar Kenilworth. Ik blijf niet in Londen, ik laat me niet weer op Windsor opsluiten.’
‘Niemand is van plan u op te sluiten…’
‘U gaat naar uw kinderen,’ bepaalt ze. ‘En kom daarna naar me toe. Ik blijf niet in Londen om me door de hertog te laten commanderen en door de burgers te laten beledigen. Ik weet heus wel wat ze over me zeggen. Ze denken dat ik een feeks ben, getrouwd met een onnozelaar. Ik laat me niet schofferen. Ik vertrek en neem het hof met me mee, ver weg van Londen en ver weg van de hertog. Hij kan bevelen wat hij wil, maar ik hoef ze niet te zien. En de bevolking van Londen moet maar bekijken hoe leuk ze het in hun stad vinden als het hof er niet is, en ook geen raad en geen parlement. Ik zal zorgen dat ze failliet gaan; ze zullen het jammer vinden als ik het hof meeneem en onze aanwezigheid en onze rijkdom aan de mensen van de Midlands gun.’
‘En de koning dan?’ vraag ik voorzichtig. ‘U kunt hem toch niet zomaar alleen in Londen achterlaten? Dan levert u hem over aan de hertog van York.’
‘Hij reist me achterna als ik dat beveel,’ zegt ze. ‘Niemand gaat mij vertellen dat mijn echtgenoot niet bij mij mag zijn als ik dat zeg. De hertog durft ons echt niet gescheiden te houden, en ik laat me van mijn leven niet nog een keer op Windsor opsluiten.’