HOOFDSTUK 27

Alles lijkt tegelijkertijd los te barsten. De grond explodeert in regens van aarde en kleine stukjes plant. Bomen schieten in brand. Zelfs de hemel wordt gevuld met felgekleurde bloemen van licht. Ik snap niet waarom de lucht wordt gebombardeerd, tot ik besef dat de Spelmakers daar vast vuurwerk afsteken terwijl de echte vernietiging hierbene-den plaatsvindt. Voor het geval het niet leuk genoeg is om te kijken naar hoe de arena en de overgebleven tributen met de grond gelijkgemaakt worden. Of misschien om onze bloederige dood op te luisteren.

Zullen ze iemand in leven laten? Zullen de vijfenzeventigste Hongerspelen een winnaar hebben? Misschien niet. Deze Kwartskwelling was immers bedoeld om… Wat stond er ook alweer op die kaart die president Snow voorlas?

‘… om de rebellen eraan te herinneren dat zelfs hun sterkste mensen niet zijn opgewassen tegen de macht van het Capitool…’

Zelfs de sterksten van de sterken zullen niet zegevieren. Misschien is het nooit de bedoeling geweest dat iemand deze Spelen zou winnen. Of misschien hebben ze dat na mijn laatste rebelse daad besloten.

Het spijt me, Peeta, denk ik. Het spijt me dat ik je niet heb kunnen redden. Hem redden? De kans is groter dat ik hem de laatste kans om te blijven leven heb ontnomen, hem verdoemd heb door het krachtveld te vernietigen. Als we het allemaal volgens de regels hadden gespeeld, hadden ze hem misschien wel laten leven.

De hovercraft verschijnt onaangekondigd boven me in de lucht. Als het rustig was geweest, en er een spotgaai in de buurt had gezeten, was de jungle stilgevallen en had ik vervolgens de waarschuwingsroep van de vogel gehoord die altijd aan een Capitoolhovercraft voorafgaat. Maar in dit bombardement zouden mijn oren zo'n subtiel geluid nooit kunnen waarnemen.

De grijper komt uit de buik van de hovercraft tot hij recht boven me hangt. De metalen klauwen glijden onder me. Ik wil schreeuwen, wegrennen, me eruit worstelen, maar ik ben verstard, ik kan niets doen behalve vurig hopen dat ik doodga voor ik bij de schimmige figuren aankom die boven op me wachten. Ze hebben me niet laten leven om me tot winnaar te kronen, maar om mijn dood zo langzaam en openbaar mogelijk te laten verlopen.

Mijn ergste vrees wordt bewaarheid als ik in de hovercraft begroet word door het gezicht van Plutarch Heavens-bee, Hoofdspelmaker. Wat een zooitje heb ik gemaakt van zijn mooie Spelen met die slimme, tikkende arenaklok vol winnaars. Hij zal boeten voor zijn falen, moet het waarschijnlijk met zijn leven bekopen, maar niet voordat hij mij gestraft heeft. Hij steekt zijn hand naar me uit, om me te slaan, denk ik, maar hij doet iets veel ergers. Met zijn duim en wijsvinger strijkt hij mijn oogleden dicht en veroordeelt me tot de kwetsbaarheid van het donker. Nu kunnen ze alles met me doen en ik zal het niet eens zien aankomen.

Mijn hart bonkt zo hard dat het bloed onder mijn doorweekte mosverband uit stroomt. Mijn hoofd wordt wazig. Misschien kan ik toch nog doodbloeden voor ze me weer opgeknapt hebben. In gedachten fluister ik een bedankje aan Johanna Mason voor de uitstekende wond die ze me heeft toegebracht, en dan val ik flauw.

Als ik terugzweef naar een soort halfbewustzijn, voel ik dat ik op een zachte tafel lig. Er zitten buisjes in mijn linkerarm. Ze proberen me in leven te houden, want als ik rustig en alleen de dood in glij, zal dat een overwinning zijn. Ik kan me nog steeds nauwelijks verroeren, kan mijn ogen niet opendoen, mijn hoofd niet optillen. Maar in mijn rechterarm zit nog wat beweging. Hij flapt lang mijn lijf, als een vin, nee, levenlozer, als een knuppel. Ik heb haast geen controle over mijn motoriek, zelfs geen bewijs dat ik nog wel vingers heb. Toch lukt het me om net zolang met mijn arm te zwaaien tot de buisjes eruit zijn. Er begint iets te piepen, maar ik kan niet lang genoeg wakker blijven om te zien wie daardoor wordt opgeroepen.

Als ik weer bovendrijf, zijn mijn handen vastgebonden aan de tafel en zitten de buisjes weer in mijn arm. Maar ik kan nu wel mijn ogen opendoen en mijn hoofd een heel klein stukje optillen. Ik lig in een grote kamer met een laag plafond en een zilverachtig licht. Er staan twee rijen bedden tegenover elkaar. Ik hoor de ademhaling van wat naar ik aanneem mijn medewinnaars zijn. Recht tegenover me zie ik Beetee met zo ongeveer tien verschillende machines aan zijn lijf. Laat ons toch gewoon doodgaan! schreeuw ik in gedachten. Ik bonk hard met mijn hoofd tegen de tafel en raak weer bewusteloos.

Als ik eindelijk echt wakker word, ben ik niet langer vastgebonden. Ik til mijn hand op en zie dat ik vingers heb die ik kan bewegen wanneer ik dat wil. Ik duw mezelf overeind en houd me vast aan de met zachte materie beklede tafel tot de kamer scherp wordt. Mijn linkerarm zit in het verband, maar de buisjes bungelen aan een standaard naast het bed.

Er is verder niemand in de kamer, behalve Beetee, die nog steeds voor me ligt en in leven wordt gehouden door zijn arsenaal aan machines. Maar waar zijn de anderen? Peeta, Finnick, Enobaria en… en… en nog één, toch? Johanna, Chaff of Brutus – één van hen leefde nog toen het bombardement begon. Ik weet zeker dat ze ons allemaal als voorbeeld willen stellen. Maar waar zijn ze heen gebracht? Zijn ze van het ziekenhuis naar de gevangenis gegaan?

‘Peeta…’ fluister ik. Ik wilde hem zo graag beschermen. Ben nog steeds vastbesloten dat te doen. Aangezien ik er niet in geslaagd ben om hem tijdens zijn leven te helpen, moet ik hem nu zoeken en doden voor het Capitool kan bepalen op welke afschuwelijke manier hij aan zijn eind zal komen. Ik laat mijn benen van de tafel glijden en kijk om me heen, op zoek naar een wapen. Er liggen een paar in steriel plastic verpakte injectiespuiten op een tafel bij Beetees bed. Perfect. Het enige wat ik nodig heb is lucht en een goede ader om hem in te prikken.

Ik blijf even staan en vraag me af of ik Beetee zal doden. Maar als ik dat doe, zullen de monitoren gaan piepen en dan word ik gesnapt voor ik bij Peeta ben. In stilte beloof ik dat ik terug zal komen om hem ook te doden als ik de kans krijg.

Op een dunne nachtpon na ben ik naakt, dus ik stop de spuit onder het verband om de wond in mijn arm. Er staan geen bewakers bij de deur. We zitten ongetwijfeld kilometers onder het Trainingscentrum of in een of ander Capi-toolbolwerk, en het is vast onmogelijk om te ontsnappen. Maakt niet uit. Ik wil niet ontsnappen, ik wil alleen iets afmaken.

Ik sluip door een smal gangetje naar een ijzeren deur die op een kier staat. Er is iemand in de kamer. Ik haal de spuit tevoorschijn en pak hem stevig beet. Terwijl ik plat tegen de muur ga staan, luister ik naar de stemmen aan de andere kant van de deur.

‘Er is geen contact meer met 7, 10 en 12. Maar 11 heeft nu het transport in handen, dus we hopen dat zij wat voedsel naar buiten kunnen krijgen.’

Plutarch Heavensbee, volgens mij. Hoewel ik maar één keer echt met hem gesproken heb. Een schorre stem stelt een vraag.

‘Nee, het spijt me. Ik kan je echt niet naar 4 brengen. Maar ik heb opdracht gegeven om haar zo snel mogelijk op te halen. Meer kan ik niet voor je doen, Finnick.’

Finnick. Mijn gedachten doen hun uiterste best om het gesprek te begrijpen, en het feit dat het wordt gevoerd door Plutarch Heavensbee en Finnick. Zijn ze zo dol op hem in het Capitool dat zijn misdaden hem vergeven zullen worden? Of had hij echt geen idee van wat Beetee van plan was? Hij vraagt weer iets met een hese stem. Ik hoor de wanhoop die erin verscholen ligt.

‘Doe niet zo dom. Dat is wel het stomste wat je zou kunnen doen. Dan gaat ze zeker weten dood. Zolang jíj leeft, zullen ze háár ook laten leven, als lokaas,’ zegt Haymitch.

Zegt Haymitch! Ik gooi de deur open en struikel de kamer in. Haymitch, Plutarch en een zwaar toegetakelde Finnick zitten rond een tafel waar een maaltijd op staat waarvan niemand eet. Door de gebogen ramen stroomt daglicht en in de verte zie ik de kruinen van een bos. We vliegen.

‘Was je het zat om jezelf de hele tijd buiten westen te slaan, schat?’ zegt Haymitch, hoorbaar geïrriteerd. Maar als ik naar voren hel, staat hij op en pakt me bij mijn polsen zodat ik niet omval. Hij kijkt naar mijn hand. ‘Dus jij wou met een injectiespuit het Capitool te lijf gaan? Zie je nou, daarom laat niemand jou de plannen bedenken.’ Ik staar hem niet-begrijpend aan. ‘Laat los.’ Ik voel de druk om mijn rechterpols toenemen tot ik gedwongen ben mijn vuist te openen en de spuit op de grond te laten vallen. Hij zet me in een stoel naast Finnick.

Plutarch zet een kom bouillon voor me neer. Met een broodje erbij. Drukt een lepel in mijn hand. ‘Eet,’ zegt hij op een veel aardiger toon dan Haymitch net aansloeg.

Haymitch gaat recht tegenover me zitten. ‘Katniss, ik ga uitleggen wat er gebeurd is. Je mag pas vragen stellen als ik uitgepraat ben. Begrepen?’

Ik knik stom. En dit is wat hij me vertelt.

Zodra de Kwartskwelling was voorgelezen, werd er een plan bedacht om ons allemaal uit de arena te laten ontsnappen. De winnaars uit 3, 4, 6, 7, 8 en 11 waren hier allemaal in meer of mindere mate van op de hoogte. Plutarch Heavensbee maakt al enige jaren deel uit van een ondergrondse verzetsgroep die als doel heeft het Capitool omver te werpen. Hij heeft ervoor gezorgd dat de spoel met draad tussen de wapens bij de Hoorn des Overvloeds lag. Het was Beetees taak om een gat in het krachtveld te blazen. Het brood dat we in de arena kregen, was een code voor de tijd waarop we gered zouden worden. Het district waar het brood vandaan kwam, gaf de dag aan. Drie. Het aantal broodjes stond voor het tijdstip. Vierentwintig. De hovercraft komt uit District 13. Bonnie en Twill, de vrouwen uit District 8 die ik in het bos heb ontmoet, hadden gelijk over het bestaan en de defensievermogens ervan. Momenteel zijn we in een zeer omtrekkende beweging op weg naar District 13. Ondertussen is er in de meeste districten in Panem een algehele opstand uitgebroken.

Haymitch zwijgt even om te zien of ik het allemaal nog kan volgen. Of misschien is hij wel even uitgepraat.

Het is verschrikkelijk veel om te moeten verwerken, dit uitvoerige plan waarin ik slechts een pion was, net zoals ik eigenlijk een pion in de Hongerspelen had moeten zijn. Ingezet zonder daar toestemming voor te hebben gegeven, zonder het te weten. In de Hongerspelen wíst ik in elk geval nog dat er met me gespeeld werd.

Mijn zogenaamde vrienden zijn een stuk stiekemer geweest.

‘Je hebt mij niets verteld.’ Mijn stem klinkt net zo schor als die van Finnick.

‘We hebben expres niets tegen jou en Peeta gezegd. Dat risico konden we niet lopen,’ zegt Plutarch. ‘Ik was al bang dat je tijdens de Spelen iets over mijn loslippigheid met het horloge zou zeggen.’ Hij haalt zijn zakhorloge tevoorschijn en laat zijn duim over het kristal glijden, waardoor de spotgaai opgloeit. ‘Toen ik je dit liet zien, wilde ik je natuurlijk alleen maar een hint geven over de arena. Omdat je mentor zou worden. Ik dacht dat het een eerste stap zou zijn om je vertrouwen te winnen. Het was nooit bij me opgekomen dat je weer een tribuut zou kunnen worden.’

‘Ik begrijp nog steeds niet waarom Peeta en ik niet bij het plan betrokken zijn,’ zeg ik.

‘Omdat ze jullie als eersten zouden proberen op te halen als het krachtveld eraan ging, en hoe minder jullie wisten, hoe beter,’ zegt Haymitch.

‘Als eersten? Hoezo dan?’ vraag ik, terwijl ik zijn gedachtegang probeer te volgen.

‘Om dezelfde reden waarom wij allemaal hadden afgesproken dat we zouden sterven om jullie in leven te houden,’ zegt Finnick.

‘Niet waar. Johanna heeft geprobeerd mij te vermoorden,’ zeg ik.

‘Johanna heeft je buiten westen geslagen om de volgchip uit je arm te snijden en Brutus en Enobaria bij je weg te lokken,’ zegt Haymitch.

‘Hè?’ Mijn hoofd doet zo vreselijk veel pijn en ik wil dat ze ophouden met die cirkelredeneringen. ‘Ik snap niet wat…’

‘We moesten jou redden, omdat jij de spotgaai bent, Katniss,’ zegt Plutarch. ‘Zolang jij leeft, leeft de revolutie.’

De vogel, de speld, het lied, de bessen, het horloge, de cracker, de jurk die in brand vloog. Ik ben de spotgaai. Het meisje dat bleef leven, in weerwil van de plannen van het Capitool. Het symbool van de opstand.

Dat vermoedde ik al toen ik in het bos op de ontsnapte Bonnie en Twill stuitte, hoewel ik toen geen idee had van de ware omvang. Maar die mocht ik ook helemaal niet weten. Ik denk aan Haymitch’ snerende opmerkingen toen ik zei dat ik District 12 wilde ontvluchten, mijn eigen opstand wilde beginnen, dat er misschien wel een District 13 zou kunnen bestaan. Leugens en bedrog. En als hij daarover kon liegen, verscholen achter zijn masker van sarcasme en dronkenschap, zo overtuigend en zo lang, waar heeft hij dan nog meer over gelogen? Ik weet het wel.

‘Peeta,’ fluister ik.

‘De anderen hebben Peeta in leven gehouden, omdat we wisten dat we jou niet in een bondgenootschap konden houden als hij dood zou gaan,’ zegt Haymitch. ‘En we konden het risico niet nemen om jou onbeschermd te laten rondlopen.’ Zijn woorden zijn achteloos, zijn uitdrukking verandert niet, maar hij kan niet verhullen dat zijn huid asgrauw wordt.

‘Waar is Peeta?’ bijt ik hem toe.

‘Hij is samen met Johanna en Enobaria door het Capitool uit de arena gehaald,’ zegt Haymitch. En dan heeft hij eindelijk het fatsoen om zijn ogen neer te slaan.

Technisch gezien ben ik ongewapend. Maar men moet nooit de schade onderschatten die vingernagels kunnen aanrichten, vooral niet als het slachtoffer er niet op voorbereid is. Ik werp me over de tafel en kras met mijn vingers over Haymitch’ gezicht tot het bloed over zijn wangen stroomt en hij gewond raakt aan een van zijn ogen. En dan schreeuwen we allebei heel, heel vreselijke dingen naar elkaar, en Finnick probeert me naar buiten te dragen, en ik weet dat Haymitch me wel kapot zou kunnen scheuren, maar ik ben de spotgaai. Ik ben de spotgaai en het is al moeilijk genoeg om me in leven te houden.

Andere handen schieten Finnick te hulp en dan lig ik weer op mijn tafel, mijn lichaam aan banden, mijn polsen vastgesjord, dus sla ik mijn hoofd uit woede keer op keer tegen de tafel. Er prikt een naald in mijn arm en mijn hoofd doet zo'n pijn dat ik ophoud met vechten en alleen nog maar een afschuwelijk gejank uitstoot, als van een stervend dier, tot mijn stem stokt.

Het medicijn brengt verdoving, geen slaap, dus ik zit gevangen in een wazige, dof kloppende ellende die een eeuwigheid lijkt te duren. Ze stoppen hun buisjes weer in mijn arm en zeggen sussende dingen tegen me die niet tot me doordringen. Ik kan alleen maar aan Peeta denken, die ergens op een soortgelijke tafel ligt terwijl ze informatie uit hem proberen te krijgen die hij niet eens kan verschaffen.

‘Katniss. Katniss, het spijt me.’ Finnicks stem komt uit het bed naast me en glipt mijn bewustzijn in. Misschien omdat we dezelfde pijn voelen. ‘Ik wilde teruggaan om hem en Johanna te halen, maar ik was verlamd.’

Ik geef geen antwoord. De goede bedoelingen van Finnick Odair betekenen helemaal niets.

‘Voor hem is het minder erg dan voor Johanna. Ze komen er snel genoeg achter dat hij echt niets weet. En ze zullen hem niet vermoorden als ze denken dat ze hem tegen jou kunnen gebruiken,’ zegt Finnick.

‘Als lokaas?’ zeg ik tegen het plafond. ‘Net zoals ze Annie als lokaas gebruiken, Finnick?’

Ik hoor hem huilen, maar het kan me niet schelen. Ze zullen waarschijnlijk niet eens de moeite nemen om haar te verhoren; Annie is veel te ver heen. Helemaal doorgeslagen sinds haar Spelen jaren geleden. Zou me niets verbazen als ik dezelfde kant op ga. Misschien ben ik al gek aan het worden en durft niemand het tegen me te zeggen. Ik vóél me behoorlijk krankzinnig, in elk geval.

‘Ik wou dat ze dood was,’ zegt hij. ‘Ik wou dat ze allemaal dood waren en wij ook. Dat zou het beste zijn.’

Tja, wat moet je daar nou op zeggen? Ik kan er moeilijk iets tegen inbrengen, aangezien ik zelf ook met een injectiespuit rondliep om Peeta te vermoorden op het moment dat ik de anderen hoorde. Wil ik echt dat Peeta doodgaat? Ik wil… Ik wil hem terug. Maar ik zal hem nu nooit meer krijgen. Zelfs als de rebellentroepen op de een of andere manier het Capitool ten val zouden kunnen brengen, dan kun je ervan op aan dat president Snow persoonlijk Peeta's keel zal doorsnijden, al is dat het laatste wat hij doet. Nee. Ik zal hem nooit meer terugkrijgen. Dan is de dood inderdaad het beste.

Maar weet Peeta dat ook, of zal hij blijven vechten? Hij is zo sterk en hij kan zo goed liegen. Denkt hij dat hij nog een kans maakt om te overleven? Kan het hem überhaupt nog iets schelen? Hij was het in elk geval niet van plan. Hij had het leven al afgeschreven. Misschien is hij zelfs wel gelukkig als hij weet dat ik gered ben. Heeft hij het gevoel dat hij zijn missie om mij in leven te houden heeft volbracht.

Volgens mij haat ik hem nog meer dan ik Haymitch haat.

Ik geef het op. Ik praat niet meer, ik reageer niet meer, ik eet en drink niet meer. Ze kunnen van alles en nog wat in mijn arm pompen, maar er is meer voor nodig om iemand in leven te houden als diegene niet meer wil. Ergens heb ik het vreemde idee dat zelfs als ik sterf, Peeta misschien wel mag blijven leven. Niet als een vrij man, maar als een Avox of zo, om de toekomstige tributen uit District 12 te dienen. Dan zou hij misschien nog een manier kunnen vinden om te ontsnappen. Mijn dood zou hem dus eigenlijk nog steeds kunnen redden.

En als dat niet zo is, dan maakt het ook niet uit. Ik vind het al prima om uit woede te sterven. Om Haymitch te straffen, die, van alle mensen op deze klotewereld, Peeta en mij tot speelstukken in zijn Spelen heeft gereduceerd. Ik vertrouwde hem. Ik heb alles wat me lief was in zijn handen gelegd. En hij heeft me verraden.

‘Zie je nou, daarom laat niemand jou de plannen bedenken,’ heeft hij gezegd.

Dat is waar. Geen mens met een greintje gezond verstand zou mij de plannen laten bedenken. Want ik kan nog niet eens een vriend van een vijand onderscheiden.

Er komen een heleboel mensen langs om met me te praten, maar ik laat al hun woorden klinken als het geklik van de insecten in de jungle. Ver weg, zonder betekenis. Gevaarlijk, maar alleen als je dichterbij komt. Zodra de woorden te duidelijk worden, kreun ik net zolang tot ze me meer pijnstillers geven en dan zijn alle problemen zo weer verholpen.

Tot ik op een dag mijn ogen opendoe en iemand op me neer zie kijken die ik niet kan buitensluiten. Iemand die niet zal smeken, of dingen zal uitleggen, of zal denken dat hij me met wanhopige woorden van mijn voornemen kan afbrengen, omdat hij de enige is die echt weet hoe ik in elkaar zit.

‘Gale,’ fluister ik.

‘Hé, Catnip.’ Hij buigt zich voorover en strijkt een losse pluk haar uit mijn gezicht. De ene helft van zijn gezicht is nog niet zo lang geleden verbrand. Zijn arm zit in een mitella, en ik zie het verband onder zijn mijnwerkersblouse. Wat is er met hem gebeurd? Hoe is hij hier gekomen? Er is iets heel ergs gebeurd thuis.

Het is niet zozeer dat ik Peeta vergeet, maar meer dat ik me de anderen weer herinner. Er is maar één blik op Gale voor nodig, en opeens stormen ze het heden weer in, schreeuwend om erkenning.

‘Prim?’ vraag ik hijgend.

‘Ze leeft nog. En je moeder ook. Ik heb hen er op tijd uit kunnen krijgen,’ zegt hij.

‘Zijn ze niet in District 12?’ vraag ik.

‘Na de Spelen hebben ze vliegtuigen gestuurd. Brandbommen afgeworpen.’ Hij aarzelt. ‘Nou ja, je weet wat er met de As is gebeurd.’

Dat weet ik inderdaad. Die heb ik zien afbranden. Dat oude pakhuis, vol kolenstof. Het hele district zit onder dat spul. Er laait een nieuwe angst in me op als ik in gedachten brandbommen op de Laag zie vallen.

‘Zijn ze niet in District 12?’ herhaal ik. Alsof ik daarmee op de een of andere manier de waarheid kan ontwijken.

‘Katniss,’ zegt Gale zacht.

Ik herken die stem. Daarmee praat hij ook altijd tegen gewonde dieren als hij voorzichtig naar ze toe loopt om ze de genadeklap te geven. Instinctief gaat mijn hand omhoog om zijn woorden af te weren, maar hij pakt hem beet en houdt me stevig vast.

‘Niet doen,’ fluister ik.

Maar Gale is niet iemand die dingen voor me verzwijgt. ‘Katniss, er is geen District 12 meer.’

EINDE VAN BOEK TWEE