HOOFDSTUK 11
Mijn voeten deinzen automatisch achteruit en ik verberg me tussen de bomen. Ik sla mijn hand over mijn mond zodat de witte ademwolkjes niet meer te zien zijn in de ijzige lucht. De adrenaline giert door mijn lijf en verdrijft alle zorgen van vandaag uit mijn hoofd terwijl ik me concentreer op het gevaar voor mijn neus. Wat is er aan de hand? Heeft Thread het hek aangezet als een extra veiligheidsmaatregel? Of is hij er op de een of andere manier achter gekomen dat ik vandaag uit zijn fuik ben ontsnapt? Is hij vastbesloten om me buiten District 12 te houden zodat hij me kan betrappen en arresteren? Wil hij me naar het plein slepen om me aan de schandpaal te nagelen, zweepslagen te geven of op te hangen?
Rustig, zeg ik tegen mezelf. Dit is niet de eerste keer dat ik buiten het district vastzit doordat het hek onder stroom staat. Het is in al die jaren een paar keer gebeurd, maar toen was ik altijd samen met Gale. Dan zochten we gewoon een lekkere boom op en bleven daar net zolang in zitten tot de elektriciteit weer uitviel, wat uiteindelijk altijd gebeurde. Prim had zelfs al de gewoonte om naar het Weiland te lopen als ik laat was, om te kijken of het hek aanstond, zodat mijn moeder wist dat ze zich geen zorgen hoefde te maken.
Maar vandaag zal het niet eens bij mijn familie opkomen dat ik in het bos ben. Ik heb zelfs doelbewust maatregelen getroffen om hen te misleiden en als ik niet kom opdagen, zullen ze zich zeker zorgen maken. En ergens maak ik me ook zorgen, want ik weet niet zeker of het wel toeval is dat net op de dag dat ik in het bos ben de stroom weer aangaat. Ik ging ervan uit dat niemand me onder het hek door heeft zien kruipen, maar wie zal het zeggen? Er zijn altijd ogen te huur. Iemand heeft ook gemeld dat Gale me op precies diezelfde plek heeft gezoend. Maar dat was overdag en toen was ik ook nog niet zo voorzichtig. Hangen er misschien beveiligingscamera's? Dat heb ik me al eerder afgevraagd. Is president Snow zo ook achter die kus gekomen? Het was donker toen ik onder het hek door kroop en ik had een sjaal voor mijn gezicht. Maar de verdachtenlijst van mensen die stiekem het bos in zouden sluipen is vast erg kort.
Mijn ogen turen langs de bomen, door het hek, het Weiland in. Het enige wat ik zie is de sneeuw waar hier en daar het licht uit de ramen aan de rand van de Laag op valt. Geen vredebewaker te bekennen, geen aanwijzingen dat er naar me geloerd wordt. Het maakt niet uit of Thread nu wel of niet weet dat ik vandaag buiten het district ben geweest: ik moet hoe dan ook ongezien weer aan de andere kant van het hek komen en doen alsof ik nooit ben weggeweest.
Als ik het harmonicagaas of de rollen prikkeldraad op de bovenkant aanraak, word ik meteen geëlektrocuteerd. Als ik een gat onder het hek door probeer te graven is de kans groot dat ik betrapt word, en bovendien is de bevroren grond keihard. Dan blijft er nog maar één mogelijkheid over. Ik zal er op de een of andere manier overheen moeten komen.
Ik loop dicht langs de bosrand, op zoek naar een boom met een tak die hoog en lang genoeg is voor wat ik wil doen. Na ongeveer anderhalve kilometer zie ik een oude esdoorn waar het misschien mee zou kunnen lukken. Maar de stam is te breed en te glad om tegenop te klimmen, en hij heeft geen laaghangende takken. Ik klim in de boom ernaast en waag een gevaarlijke sprong naar de esdoorn. Bijna glijd ik langs de gladde schors naar beneden, maar dan vind ik toch houvast en schuif ik langzaam naar voren over een tak die over het prikkeldraad heen hangt.
Als ik naar beneden kijk, weet ik weer waarom Gale en ik altijd in het bos bleven wachten in plaats van te proberen over het hek heen te klimmen. Om niet gebraden te worden, moet je minstens zes meter hoog zitten. Mijn tak hangt denk ik zeven meter boven de grond. Dat is een akelig eind vallen, zelfs voor iemand die al jaren in bomen klimt. Maar ik heb geen andere keus. Ik zou een andere tak kunnen zoeken, maar het is nu al bijna donker. Het sneeuwt nog steeds, dus er zal ook geen maanlicht zijn. Hier ligt in elk geval een berg sneeuw om mijn sprong op te vangen, zie ik. Zelfs als ik een andere tak zou kunnen vinden, wat ik betwijfel, dan is het nog maar de vraag waar ik dan terechtkom. Ik slinger mijn lege jagerstas om mijn nek en laat me langzaam zakken tot ik alleen nog aan mijn handen hang. Heel even schraap ik al mijn moed bij elkaar. Dan laat ik de tak los.
Ik voel hoe ik val en dan raak ik de grond met een klap die recht door mijn ruggengraat omhoogschiet. Een seconde later kom ik hard op mijn billen terecht. Ik blijf in de sneeuw liggen en probeer de schade in te schatten. Zonder op te staan weet ik door de pijn in mijn linkerhiel en mijn stuitje al dat ik gewond ben. De vraag is alleen hoe erg. Ik hoop op een paar kneuzingen, maar als ik mezelf met moeite overeind duw, vermoed ik dat ik ook iets gebroken heb. Maar ik kan lopen, dus ik ga op pad en probeer zo min mogelijk te hinken.
Mijn moeder en Prim mogen niet weten dat ik in het bos ben geweest. Ik moet iets van een alibi verzinnen, hoe zwak ook. Een paar winkels rond het plein zijn nog open en ik koop wat witte stof om verbanden mee aan te leggen. Die was toch bijna op. Verderop haal ik een zak snoep voor Prim. Ik stop een pepermuntje in mijn mond, en als ik het op mijn tong voel smelten besef ik dat ik nog helemaal niets gegeten heb vandaag. Ik had bij het meer iets te eten klaar willen maken, maar toen ik zag hoe slecht Twill en Bonnie eraan toe waren, leek het niet gepast om hun ook maar één hap te ontzeggen.
Als ik bij mijn huis ben aangekomen, kan mijn linkerhiel geen enkel gewicht meer dragen. Ik besluit tegen mijn moeder te zeggen dat ik geprobeerd heb een lek in het dak van ons oude huis te repareren en toen ben gevallen. En verder moet ik maar gewoon een beetje vaag doen over de mensen aan wie ik het eten heb uitgedeeld. Ik sleep mezelf naar binnen, klaar om voor de open haard in elkaar te storten. Maar in plaats daarvan staat me nóg een schok te wachten.
In de deuropening van onze keuken staan twee vredebewakers, een man en een vrouw. De vrouw kijkt me uitdrukkingsloos aan, maar ik zie een glimp van verbazing in de ogen van de man. Mijn thuiskomst is onverwacht. Ze weten dat ik in het bos was en daar nu gevangen zou moeten zitten.
‘Hallo,’ zeg ik op een neutrale toon.
Mijn moeder duikt achter hen op, maar blijft een beetje op afstand. ‘Daar is ze al, precies op tijd voor het eten,’ zegt ze net iets te opgewekt. Ik ben veel te laat voor het eten.
Ik overweeg even om mijn laarzen uit te trekken, wat ik normaal ook zou doen, maar ik denk niet dat ik dat kan zonder te laten merken dat ik gewond ben. In plaats daarvan duw ik alleen mijn natte capuchon naar achteren en schud de sneeuw uit mijn haar. ‘Kan ik u ergens mee van dienst zijn?’ vraag ik aan de vredebewakers.
‘We hebben een boodschap voor u van hoofdvredebewaker Thread,’ zegt de vrouw.
‘Ze zitten al uren op je te wachten,’ voegt mijn moeder daaraan toe.
Ze zaten te wachten tot ik niet terug zou komen. Tot ze zeker wisten dat ik was geëlektrocuteerd door het hek of vastzat in het bos, zodat ze mijn familie mee konden nemen voor verhoor.
‘Dat moet dan wel een heel belangrijke boodschap zijn,’ zeg ik.
‘Mag ik vragen waar u bent geweest, juffrouw Everdeen?’ vraagt de vrouw.
‘U kunt beter vragen waar ik níét ben geweest,’ zeg ik met een geërgerde zucht. Ik loop naar de keuken en dwing mezelf om mijn voeten normaal neer te zetten, ook al doet elke stap verschrikkelijk veel pijn. Ik schuif tussen de vredebewakers door en haal zonder kleerscheuren de tafel. Ik zwaai mijn tas op de grond en draai me om naar Prim, die stijfjes bij de haard staat. Haymitch en Peeta zijn er ook en zitten in de schommelstoelen te schaken. Zijn ze hier toevallig of ‘op uitnodiging’ van de vredebewakers? Ik ben hoe dan ook blij hen te zien.
‘En, waar ben je niet geweest?’ vraagt Haymitch op een verveelde toon.
‘Nou, ik ben in elk geval niet bij de Geitenman langsgegaan om te vragen of we Prims geit kunnen laten dekken, omdat iemand me helemaal de verkeerde kant heeft opgestuurd,’ zeg ik nadrukkelijk tegen Prim.
‘Niet waar,’ zegt Prim. ‘Ik heb het precies uitgelegd.’
‘Je zei dat hij naast de westingang van de mijn woonde,’ zeg ik.
‘De oostingang,’ verbetert Prim.
‘Ik weet zeker dat het west was, want ik vroeg: “Naast de slakkenberg?” en toen zei jij: “Ja,”’ zeg ik.
‘De slakkenberg naast de óóstingang,’ zegt Prim geduldig.
‘Niet. Wanneer heb je dat gezegd?’ wil ik weten.
‘Gisteravond,’ doet ook Haymitch een duit in het zakje.
‘Oost, zeker weten,’ voegt Peeta eraan toe. Hij kijkt Hay-mitch aan en ze schieten in de lach. Ik werp Peeta een boze blik toe en hij probeert een schuldbewust gezicht te trekken. ‘Ik kan er ook niets aan doen, maar ik heb al zo vaak tegen je gezegd dat je nooit luistert.’
‘Ik durf te wedden dat mensen vandaag ook gezegd hebben dat hij daar niet woonde en dat je wéér niet geluisterd hebt,’ zegt Haymitch.
‘Hou je mond, Haymitch,’ zeg ik, op zo'n manier dat meteen duidelijk is dat hij gelijk heeft.
Haymitch en Peeta liggen helemaal in een deuk en ook bij Prim kan er een glimlachje vanaf.
‘Best. Dan mag iemand anders regelen dat die stomme geit een lam krijgt,’ zeg ik, waardoor ze alleen nog maar harder moeten lachen. En ik denk: Daarom hebben ze het zo ver geschopt, Haymitch en Peeta. Ze zijn niet van hun stuk te brengen.
Ik kijk naar de vredebewakers. De man glimlacht, maar de vrouw is niet overtuigd. ‘Wat zit er in die tas?’ vraagt ze vinnig.
Ik weet dat ze op wild of planten hoopt. Iets wat me meteen zal verraden. Ik gooi de inhoud op tafel. ‘Kijk zelf maar.’
‘O, fijn,’ zegt mijn moeder terwijl ze de stof bekijkt. ‘We hebben bijna geen verband meer.’
Peeta loopt naar de tafel en maakt de zak snoep open. ‘Ooo, pepermuntjes,’ zegt hij terwijl hij er een in zijn mond stopt.
‘Die zijn van mij.’ Ik doe een uithaal naar de zak. Hij gooit hem naar Haymitch, die meteen een vuist vol snoep in zijn mond propt voor hij hem aan een giechelende Prim doorgeeft. ‘Jullie hebben helemaal geen snoep verdiend!’ roep ik.
‘Waarom niet, omdat we gelijk hebben?’ Peeta slaat zijn armen om me heen. Ik slaak een kreetje van pijn omdat mijn stuitje protesteert. Ik probeer het als een uitroep van verontwaardiging te laten klinken, maar ik zie aan zijn ogen dat hij weet dat ik gewond ben. ‘Goed dan, Prim zei west. Ik heb haar heel duidelijk “west” horen zeggen. En wij zijn een stel idioten. Wat vind je daarvan?’
‘Stukken beter,’ zeg ik terwijl ik zijn kus beantwoord. Dan kijk ik naar de vredebewakers, alsof ik me opeens weer herinner dat zij er ook nog waren. ‘Had u een boodschap voor me?’
‘Van hoofdvredebewaker Thread,’ zegt de vrouw. ‘Hij wilde graag melden dat het hek rond District 12 vanaf nu vierentwintig uur per dag onder stroom zal staan.’
‘Was dat dan nog niet zo?’ vraag ik net iets te onschuldig.
‘Hij dacht dat u deze informatie misschien ook wel aan uw neef zou willen doorgeven,’ zegt de vrouw.
‘Bedankt. Ik zal het zeggen. Dan kunnen we eindelijk weer met een gerust hart gaan slapen, nu dat hiaat in de beveiliging is aangepakt.’ Ik weet dat ik wel erg ver ga, maar ik haal een soort voldoening uit die opmerking.
De kaak van de vrouw verstrakt. Dit is helemaal niet volgens plan verlopen, maar verder reikt haar opdracht niet. Ze geeft me een kort knikje en vertrekt, met de man in haar kielzog. Als mijn moeder de deur achter hen op slot heeft gedaan, zak ik tegen de tafel in elkaar.
‘Waar heb je pijn?’ vraagt Peeta terwijl hij me overeind houdt.
‘O, mijn linkervoet heeft een opdoffer gehad. Bij mijn hiel. En mijn stuitje is er ook niet al te best aan toe.’ Hij brengt me naar een van de schommelstoelen en ik laat me op het dikke kussen zakken.
Mijn moeder trekt voorzichtig mijn laarzen uit. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Ik gleed uit en toen ben ik gevallen,’ zeg ik. Vier paar ogen kijken me ongelovig aan. ‘Op een stuk ijs.’ Maar we weten allemaal dat het huis waarschijnlijk wordt afgeluisterd en dat we niet vrijuit kunnen praten. Niet hier, niet nu.
Als mijn moeder ook mijn sok heeft afgestroopt, betasten haar vingers mijn linkerhiel en ik krimp in elkaar. ‘Het zou kunnen dat hij gebroken is.’ Ze inspecteert mijn andere voet. ‘Die lijkt in orde.’ Over mijn stuitje oordeelt ze dat het zwaar gekneusd is.
Prim wordt weggestuurd om mijn pyjama en badjas te halen. Als ik me heb omgekleed, maakt mijn moeder een sneeuwkompres voor mijn linkerhiel en legt mijn been omhoog op een poef. Ik eet drie kommen stoofpot en een half brood terwijl de anderen aan tafel eten. Ik staar in het vuur, denk aan Bonnie en Twill en hoop dat het dikke pak sneeuw mijn sporen heeft uitgewist.
Prim komt naast me op de grond zitten en legt haar hoofd tegen mijn knie. We zuigen op pepermuntjes terwijl ik haar zachte blonde haar achter haar oor strijk. ‘Hoe was het op school?’ vraag ik.
‘Gaat wel. We hebben het over de bijproducten van steenkool gehad,’ zegt ze. We kijken een tijdje naar het vuur. ‘Ga je je bruidsjurken nog passen?’
‘Vanavond niet. Morgen denk ik,’ zeg ik.
‘Wel wachten tot ik thuis ben, hè?’ vraagt ze.
‘Tuurlijk.’ Als ze me voor die tijd niet komen halen.
Mijn moeder geeft me een mok kamillethee met een paar druppels slaapsiroop erin en mijn oogleden worden ogenblikkelijk zwaar. Ze verbindt mijn gewonde voet en Peeta biedt aan om me naar bed te brengen. In eerste instantie steun ik alleen op zijn schouder, maar ik sta zo te wankelen dat hij me optilt en de trap op draagt. Hij stopt me in en wenst me welterusten, maar ik pak zijn hand om ervoor te zorgen dat hij blijft. Een van de bijwerkingen van slaapsiroop is dat het mensen losser maakt, net als alcohol, en ik weet dat ik moet uitkijken met wat ik zeg. Maar ik wil niet dat hij weggaat. Eigenlijk wil ik zelfs dat hij bij me in bed komt liggen, dat hij er is als de nachtmerries vannacht toeslaan. Om redenen die ik niet goed onder woorden kan brengen, weet ik dat ik dat niet mag vragen.
‘Niet weggaan. Pas als ik slaap,’ zeg ik.
Peeta gaat op de rand van het bed zitten en warmt mijn hand in de zijne. ‘Ik dacht bijna dat je van gedachten was veranderd vanavond. Toen je te laat was voor het eten.’
Mijn gedachten zijn wazig, maar ik kan wel raden wat hij bedoelt. Het hek stond aan, ik kwam maar niet terug en de vredebewakers stonden te wachten: hij dacht dat ik ervandoor was gegaan, samen met Gale misschien.
‘Nee, dan had ik het je wel verteld,’ zeg ik. Ik trek zijn arm omhoog en leg mijn wang tegen de rug van zijn hand, die vaag naar kaneel en dille ruikt van het brood dat hij vandaag waarschijnlijk gebakken heeft. Ik wil hem vertellen over Twill en Bonnie en de opstand en het sprookje over District 13, maar dat is gevaarlijk en ik voel hoe ik wegglijd, dus ik weet er nog één zin uit te krijgen. ‘Blijf bij me.’
Terwijl de tentakels van de slaapsiroop me naar beneden trekken, hoor ik hem een woord terugfluisteren, maar ik versta het niet goed.
Mijn moeder laat me tot twaalf uur 's middags uitslapen en maakt me dan wakker om mijn hiel te kunnen onderzoeken. Ik moet een week in bed blijven en ik protesteer niet, omdat ik me vreselijk slecht voel. Niet alleen door mijn hiel en mijn stuitje. Mijn hele lijf doet pijn van de uitputting. En dus laat ik mijn moeder me verzorgen en me ontbijt op bed brengen en nog een sprei over me heen leggen. Daarna lig ik maar gewoon wat te liggen en staar door mijn raam naar de winterlucht terwijl ik pieker over hoe dit in vredesnaam allemaal zal aflopen. Ik denk heel veel aan Bonnie en Twill, aan de stapel witte bruidsjurken beneden, en aan de vraag of Thread erachter zal komen dat ik over het hek ben geklommen en me zal arresteren. Typisch eigenlijk, want hij zou me zo kunnen arresteren voor eerdere vergrijpen, maar misschien heeft hij eerst een soort onomstotelijk bewijs nodig nu ik een winnaar ben. En ik vraag me ook af of president Snow contact heeft met Thread. Ik denk niet dat hij zich ooit één seconde met die ouwe Cray heeft beziggehouden, maar zou hij Thread precieze instructies geven over wat hij moet doen nu ik een landelijk probleem ben? Of handelt Thread op eigen houtje? Hoe het ook zij, ik weet zeker dat ze het allebei een goed idee vinden om me hier achter het hek in het district op te sluiten. Zelfs als ik een manier zou kunnen verzinnen om te ontsnappen – misschien door een touw om die esdoorntak te knopen en eroverheen te klimmen – zouden mijn familie en vrienden nooit meer mee kunnen. En bovendien heb ik tegen Gale gezegd dat ik hier zou blijven om te vechten.
De paar dagen daarna schrik ik me elke keer wezenloos als er op de deur wordt geklopt. Maar er komen geen vredebewakers om me te arresteren, dus na een tijdje ontspan ik een beetje. Het gevaar lijkt echt geweken als Peeta me tussen neus en lippen door vertelt dat de elektriciteit op sommige plekken van het hek is uitgeschakeld, omdat men bezig is de onderkant van het gaas extra stevig in de grond te bevestigen. Thread denkt blijkbaar dat ik er op de een of andere manier onderdoor ben gekropen, zelfs met die dodelijke stroom erop. Het geeft het district even rust, nu de vredebewakers eens iets anders doen dan mensen mishandelen.
Peeta brengt elke dag kaasbroodjes langs en helpt me met het familieboek. Het is een oud ding van perkament en leer, waar een of andere plantenkenner aan mijn moeders kant ooit mee begonnen is. Het boek bestaat uit bladzijden vol inkttekeningen van planten met beschrijvingen van hun geneeskrachtige toepassingen erbij. Mijn vader heeft er een stuk over eetbare planten aan toegevoegd dat ik als handleiding heb gebruikt om ons na zijn dood in leven te houden. Ik wil er al heel lang mijn eigen kennis in opschrijven. Dingen die ik uit eigen ervaring of van Gale heb geleerd, en ook de informatie die ik tijdens de training voor de Spelen heb opgepikt. Ik ben er nog niet eerder aan begonnen, omdat het heel belangrijk is dat de plaatjes uiterst nauwkeurig worden getekend.
Dat doet Peeta nu. Sommige planten kent hij al, van andere hebben we gedroogde voorbeelden, en weer andere moet ik beschrijven. Hij maakt schetsen op kladpapier tot ik tevreden ben en dan tekent hij ze in het boek. Daarna schrijf ik er heel precies alles bij wat ik over de desbetreffende plant weet.
Het is een rustig, tijdrovend werkje dat me even afleidt van al mijn zorgen. Ik vind het leuk om naar Peeta's handen te kijken als hij werkt, hoe hij een wit vel met pennenstreken tot bloei laat komen en toefjes kleur aanbrengt in ons tot nu toe zwart-gelige boek. Zijn gezicht krijgt een speciale uitdrukking als hij zich concentreert. Zijn anders zo ontspannen blik wordt veel intenser, krijgt iets afstandelijks wat doet vermoeden dat er nog een heel andere wereld in hem besloten ligt. Ik heb daar wel eens eerder een glimp van opgevangen: in de arena, of als hij een menigte toespreekt, of die ene keer toen hij de geweren van de vredebewakers wegduwde in District 11. Ik weet niet zo goed wat ik ervan moet denken. Ik ontwikkel ook een lichte fascinatie voor zijn wimpers, die normaal gesproken nauwelijks opvallen doordat ze zo blond zijn. Maar van dichtbij, in het zonlicht dat door het raam naar binnen valt, hebben ze een lichtgouden kleur en zijn ze zo lang dat ik niet begrijp dat ze niet in de knoop raken als hij met zijn ogen knippert.
Op een middag stopt Peeta met het arceren van een bloemetje en hij kijkt zo plotseling op dat ik ervan schrik, alsof hij me betrapt heeft terwijl ik hem zat te begluren, en misschien deed ik dat ook wel. Maar hij zegt alleen maar: ‘Volgens mij is dit de allereerste keer dat we iets normaals doen samen, wist je dat?’
‘Ja,’ beaam ik. De Spelen hebben van het begin af aan een smet op onze relatie geworpen. Er is nooit iets normaals aan geweest. ‘Ook wel eens een keer leuk.’
Elke middag draagt hij me naar beneden zodat ik even wat anders zie dan mijn kamer, en dan maak ik iedereen nerveus door de televisie aan te zetten. Over het algemeen kijken we alleen als het verplicht is, omdat de combinatie van propaganda en machtsvertoon van het Capitool – waaronder fragmenten uit vierenzeventig jaar Hongerspelen – zo verschrikkelijk is. Maar nu ben ik heel bewust naar iets op zoek. Naar de spotgaai waar Bonnie en Twill al hun hoop op gebaseerd hebben. Het is vast onzin, maar ik wil het wel graag zeker weten. Zodat ik het idee van een voortlevend District 13 voorgoed uit mijn hoofd kan zetten.
Ik zie hem voor het eerst tijdens een nieuwsitem waarin de Donkere Dagen ter sprake komen. De smeulende puinhopen van het Gerechtsgebouw in District 13 komen in beeld en plotseling vang ik een glimp op van de zwart-witte onderkant van een spotgaaienvleugel die door de rechterbovenhoek vliegt. Dat bewijst nog niets. Het is gewoon een oud beeld dat bij oud nieuws hoort.
Maar een paar dagen later wordt mijn aandacht opnieuw naar het scherm getrokken. De nieuwslezer vertelt iets over een tekort aan grafiet dat gevolgen heeft voor de goederen-productie van District 3. Dan verschijnt er een verslaggeefster in beeld die, gehuld in een beschermend pak, volgens het journaal live voor de rokende resten van het Gerechtsgebouw in District 13 staat. Vanachter haar helm meldt ze dat er helaas net vandaag uit onderzoek is gebleken dat de mijnen in District 13 nog steeds te giftig zijn om te betreden. Tot zover het nieuws vanuit District 13. Maar net voor de journaallezer weer in beeld komt, zie ik de onmiskenbare flits van diezelfde spotgaaienvleugel.
De verslaggeefster is gewoon in de oude beelden gemonteerd. Ze is helemaal niet in District 13. En de vraag is: Wat is daar dan wel?