HOOFDSTUK 18

Ik smeul nog steeds een beetje na, dus Caesar steekt met enige aarzeling zijn hand uit om mijn hoofdtooi aan te raken. Het wit is weggebrand en heeft een gladde, strakke zwarte sluier achtergelaten die in de rug van de zwarte jurk valt. ‘Veren,’ zegt Caesar. ‘Je lijkt wel een vogel.’

‘Een spotgaai, volgens mij,’ zeg ik, en ik flap even met mijn vleugels. ‘Dat is de vogel op de speld die ik als districtsaandenken draag.’

Er schiet een glimp van herkenning over Caesars gezicht, en ik zie dat hij weet dat de spotgaai niet zomaar mijn aandenken is. Dat die ondertussen voor veel meer staat. Dat wat in het Capitool als een flitsende verkleedpartij beschouwd zal worden, in de districten een heel ander effect zal hebben. Maar hij maakt er het beste van.

‘Nou, petje af voor je stylist. Volgens mij is iedereen het met me eens als ik zeg dat we nog nooit zoiets spectaculairs gezien hebben tijdens een interview. Cinna, volgens mij moet je even het applaus in ontvangst nemen!’ Caesar gebaart dat Cinna op moet staan. Dat doet hij, en hij maakt een lichte, sierlijke buiging. En plotseling maak ik me zorgen om hem. Wat heeft hij gedaan? Iets ontzettend gevaarlijks. Een rebelse daad op zich. En dat heeft hij voor míj gedaan. Ik denk aan wat hij heeft gezegd…

‘Maak je geen zorgen. Ik stop mijn emoties altijd in mijn werk. Dan ben ik de enige die er last van heeft.’

… en ik ben bang dat hij zichzelf oneindig veel last heeft bezorgd. President Snow zal de betekenis van mijn vurige transformatie heus niet over het hoofd zien.

Het publiek, dat met stomheid geslagen was, begint luid te applaudisseren. Ik kan de zoemer die aangeeft dat mijn drie minuten om zijn nauwelijks horen. Caesar bedankt me en ik ga terug naar mijn stoel, in een jurk die nu lichter dan lucht voelt.

Als ik Peeta voorbijloop, die op weg is naar voren, kijkt hij me niet aan. Ik ga voorzichtig zitten, maar behalve wat rookwolkjes hier en daar lijk ik ongedeerd, dus ik concentreer me op zijn interview.

Caesar en Peeta bleken tijdens hun eerste optreden een jaar geleden al een geweldig duo. Hun ongedwongen gekibbel, komische timing en hun talent om vanuit het niets hartverscheurende momenten te creëren, zoals bij Peeta's liefdesverklaring aan mij, hebben hen vreselijk populair gemaakt bij het publiek. Ze beginnen ontspannen met een paar grappen over vuur en veren en wat er gebeurt als je gevogelte te lang braadt, maar iedereen kan zien dat Peeta ergens mee zit, dus Caesar gaat vrij snel over op het onderwerp waar iedereen aan denkt.

‘En, Peeta, wat ging er door je heen toen je, na alles wat je hebt meegemaakt, de inhoud van de Kwelling hoorde?’ vraagt Caesar.

‘Ik was in shock. Ik had net gezien hoe mooi Katniss eruitzag in al die bruidsjurken, en dan opeens…’ Peeta's stem sterft weg.

‘Besefte je dat er nooit een bruiloft zou komen?’ vraagt Caesar voorzichtig.

Peeta is heel lang stil, alsof hij een besluit probeert te nemen. Hij kijkt naar het ademloze publiek, dan naar de grond en ten slotte weer naar Caesar. ‘Caesar, denk je dat onze vrienden hier een geheim kunnen bewaren?’

De mensen stoten een ongemakkelijk lachje uit. Waar heeft hij het over? Voor wie moeten ze een geheim bewaren? Het hele land kijkt mee.

‘Dat denk ik wel,’ zegt Caesar.

‘We zijn al getrouwd,’ zegt Peeta zacht. Het publiek reageert verbijsterd, en ik moet mijn gezicht in de plooien van mijn jurk verbergen om mijn verwarring niet te laten zien. Waar wil hij in vredesnaam naartoe?

‘Maar… hoe kan dat nou?’ vraagt Caesar.

‘O, het is geen officieel huwelijk. We zijn niet naar het Gerechtsgebouw geweest of zo. Maar we hebben een bepaald huwelijksritueel in District 12 – ik weet niet wat men in andere districten doet, maar wij doen dit,’ zegt Peeta, en hij vertelt kort over het brood roosteren.

‘Waren jullie families erbij?’ vraagt Caesar.

‘Nee, we hebben het tegen niemand gezegd. Zelfs niet tegen Haymitch. En de moeder van Katniss had het nooit goedgevonden. Maar weet je wat het is, we wisten dat we geen broodritueel zouden hebben als we in het Capitool zouden trouwen. En we wilden eigenlijk allebei niet langer wachten. Dus op een dag hebben we het gewoon gedaan,’ zegt Peeta. ‘Voor ons voelt dit veel echter dan met een of ander papiertje of een groot feest.’

‘En dit was vóór de Kwelling?’ zegt Caesar.

‘Natuurlijk was dat voor de Kwelling. Ik weet zeker dat we het daarna nooit meer gedaan zouden hebben,’ zegt Peeta overstuur. ‘Maar wie had dit verwacht? Niemand. We hebben de Spelen overleefd, we hebben gewonnen, iedereen leek zo blij om ons samen te zien, en dan zomaar uit het niets – ik bedoel, hoe hadden we dat moeten zien aankomen?’

‘Dat kon je niet zien aankomen, Peeta.’ Caesar legt een arm om zijn schouders. ‘Je zegt het zelf al, dat kon niemand. Maar ik moet toegeven dat ik blij ben dat jullie in elk geval een paar fijne maanden gehad hebben samen.’

Daverend applaus. Alsof ik daar moed uit put, kijk ik op uit mijn veren en werp het publiek een tragisch glimlachje toe om hen te bedanken. Mijn ogen tranen door de laatste rook uit de veren, dus dat maakt het helemaal af.

‘Ik ben níét blij,’ zegt Peeta. ‘Ik wou dat we hadden gewacht tot het allemaal officieel was.’

Dat brengt zelfs Caesar even van zijn stuk. ‘Maar heel even is toch nog altijd beter dan helemaal niet?’

‘Dat zou ik misschien ook denken, Caesar,’ zegt Peeta bitter, ‘als er nu geen baby op komst zou zijn.’

Ja, hoor. Hij heeft het weer voor elkaar. Hij heeft een bom laten exploderen die de inspanningen van alle tributen voor hem in één keer wegvaagt. Hoewel, misschien ook niet. Misschien heeft hij dit jaar alleen de lont aangestoken van een bom die de winnaars zelf hebben opgebouwd. In de hoop dat iemand hem tot ontploffing zou kunnen brengen. Misschien dachten ze dat ik dat zou zijn, in mijn bruidsjurk, en wisten ze niet hoezeer ik op Cinna's talent vertrouw, terwijl Peeta genoeg heeft aan zijn eigen scherpe geest.

De bom barst en de beschuldigingen van onrechtvaardigheid, barbarij en wreedheid vliegen door de lucht. Zelfs de grootste, bloeddorstigste, naar de Spelen smachtende Capitoolaanhanger kan er – al is het misschien maar voor even – niet meer omheen hoe afschuwelijk de hele situatie is.

Ik ben zwanger. Het publiek kan het nieuws nog niet meteen verwerken. Het moet eerst aankomen en doordringen en door andere stemmen bevestigd worden voor ze langzaam als een kudde gewonde dieren kreunend en jankend om hulp beginnen te roepen. En ik? Ik weet dat mijn gezicht in een extreme close-up op het scherm wordt geprojecteerd, maar ik doe geen enkele poging om het te verbergen. Want zelfs ík heb even de tijd nodig om te begrijpen wat Peeta heeft gezegd. Daar was ik toch juist zo bang voor, waar het de bruiloft en de toekomst betrof – dat ik mijn kinderen kwijt zou kunnen raken in de Spelen? En dat zou nu toch werkelijkheid kunnen worden? Als ik niet mijn hele leven de ene na de andere verdedigingslaag had opgebouwd zodat ik nu alleen bij de gedachte aan een huwelijk of een gezin al in elkaar krimp?

Caesar krijgt de menigte niet meer in bedwang, zelfs niet als de zoemer gaat. Peeta geeft een afscheidsknikje en loopt zonder nog iets te zeggen terug naar zijn plaats. Ik zie Caesars lippen bewegen, maar het is één grote chaos en ik versta geen woord van wat hij zegt. Alleen het schetterende volkslied, dat zo hard is gezet dat ik het tot in mijn botten voel doordreunen, laat ons weten waar we zijn in de uitzending. Ik sta automatisch op en terwijl ik dat doe, voel ik dat Peeta zijn arm naar me uitstrekt. De tranen stromen over zijn wangen als ik zijn hand pak. Hoe echt zijn die tranen? Is dit een bewijs dat hij door dezelfde angsten wordt gekweld als ik? Als alle winnaars? Alle ouders in alle districten van Panem?

Ik kijk weer naar de menigte, maar ik zie alleen de gezichten van de vader en moeder van Rue voor me. Hun verdriet. Hun verlies. Ik draai me spontaan opzij naar Chaff en steek mijn hand uit. Ik voel hoe mijn vingers zich sluiten om het stompje dat het uiteinde van zijn arm vormt en houd het stevig vast.

En dan gebeurt het. Door de hele rij geven winnaars elkaar een hand. Sommigen doen het meteen, zoals de morflingen en Wiress en Beetee. Anderen, zoals Brutus en Enobaria, aarzelen maar kunnen niet op tegen de dwingende greep van de mensen om hen heen. Tegen de tijd dat de laatste tonen van het volkslied klinken, staan we alle vierentwintig in één ononderbroken rij, in wat waarschijnlijk het eerste publieke vertoon van solidariteit tussen de districten is sinds de Donkere Dagen. Dat men zich dat in het Capitool ook realiseert blijkt als de schermen een voor een op zwart springen. Maar het is al te laat. In alle verwarring hebben ze ons te lang in beeld gelaten. Iedereen heeft het gezien.

Op het podium is het nu ook een chaos, want de lichten gaan uit zodat we struikelend de weg terug naar het Trainingscentrum moeten vinden. Ik ben Chaff kwijtgeraakt, maar Peeta brengt me veilig naar een lift. Finnick en Johanna willen bij ons instappen, maar een gespannen kijkende vredebewaker verspert hun de weg en we schieten met z'n tweeën omhoog.

Zodra we de lift uit komen, pakt Peeta me bij mijn schouders. ‘We hebben niet veel tijd, dus ik vraag het maar meteen. Moet ik ergens mijn excuses voor aanbieden?’

‘Nee,’ zeg ik. Het was een grote stap om zonder mijn toestemming te nemen, maar ik ben vooral blij dat ik het niet wist, dat ik geen tijd had om erover na te denken. Anders had ik me misschien zo schuldig gevoeld jegens Gale dat ik niet had durven erkennen wat Peeta's woorden eigenlijk voor me hebben gedaan. Ik voel me sterker.

Ergens, heel ver weg, ligt een plek die District 12 heet, waar mijn moeder en zusje en vrienden met de gevolgen van deze avond zullen moeten omgaan. En een kort hovercrafttochtje verderop ligt een arena, waar Peeta en ik en de andere tributen morgen met onze eigen straf geconfronteerd zullen worden. Maar zelfs als wij allemaal op een verschrikkelijke manier aan ons eind komen, dan is er vanavond iets gebeurd op dat podium wat niet meer ongedaan gemaakt kan worden. Wij, de winnaars, hebben ons eigen oproer georganiseerd, en misschien, heel misschien zal het Capitool déze opstand niet onder controle kunnen houden.

We wachten tot de anderen terugkomen, maar als de lift opengaat, stapt alleen Haymitch eruit. ‘Het is een gekkenhuis daarbeneden. Iedereen is naar huis gestuurd en de herhaling van de interviews op televisie gaat niet door.’

Peeta en ik rennen naar het raam en proberen te zien wat er in de onrustige straten onder ons gebeurt. ‘Wat zeggen ze?’ vraagt Peeta. ‘Vragen ze aan de president of hij de Spelen wil tegenhouden?’

‘Volgens mij weten ze zelf niet wat ze moeten vragen. Niemand heeft ooit zoiets meegemaakt. Alleen al van het idee dat ze zich verzetten tegen de plannen van het Capitool raken de mensen hier in de war,’ zegt Haymitch. ‘Maar president Snow gaat de Spelen echt niet afgelasten. Dat weten jullie toch wel, hè?’

Ja, dat weet ik. Hij kan nu niet opeens terugkrabbelen. De enige andere optie die hij nog heeft is terugslaan, en hard ook. ‘Zijn de anderen naar huis?’ vraag ik.

‘Dat moest. Ik hoop dat ze door die mensenmassa kunnen komen,’ zegt Haymitch.

‘Dan zien we Effie dus nooit meer,’ zegt Peeta. Vorig jaar hebben we haar ook niet gezien op de ochtend dat de Spelen begonnen. ‘Bedank haar maar namens ons.’

‘Nee, dat is niet genoeg. Je moet er echt iets bijzonders van maken. We hebben het hier wel over Effie,’ zeg ik. ‘Zeg maar dat we haar heel erg waarderen en dat ze de beste begeleidster ooit was en doe haar maar… doe haar maar onze liefdevolle groeten.’

We blijven een tijdje zwijgend staan om het onvermijdelijke uit te stellen. Uiteindelijk zegt Haymitch het. ‘Dan moeten wij nu ook maar afscheid nemen.’

‘Nog een laatste raad?’ vraagt Peeta.

‘Blijf leven,’ zegt Haymitch kortaf. Dat is al haast een vaste grap tussen ons. Hij omhelst ons allebei kort, en ik voel dat hij niet meer aankan. ‘Ga naar bed. Jullie hebben je rust hard nodig.’

Ik weet dat ik een heleboel tegen Haymitch zou moeten zeggen, maar ik kan niets bedenken wat hij eigenlijk nog niet weet, en mijn keel zit zo dichtgeknepen dat ik betwijfel of ik er überhaupt wel iets uit krijg. En dus laat ik Peeta voor de zoveelste keer voor ons beiden het woord doen.

‘Hou je taai, Haymitch,’ zegt hij.

We lopen de kamer door, maar als we in de deuropening zijn, houdt de stem van Haymitch ons tegen. ‘Katniss, als je in de arena bent…’ begint hij. Dan zwijgt hij, met zo'n boze blik dat ik zeker weet dat ik hem nu al teleurgesteld heb.

‘Nou?’ vraag ik een beetje beledigd.

‘Vergeet dan niet wie de vijand is,’ zegt Haymitch tegen me. ‘Dat is alles. Ga nou maar. Wegwezen hier.’

We lopen de gang door. Peeta wil even langs zijn eigen kamer om zijn make-up eraf te wassen en zegt dat hij over een paar minuten naar me toe komt, maar hij mag van mij niet weg. Ik weet zeker dat elke deur die tussen ons sluit op slot zal gaan en dan moet ik de nacht alleen doorbrengen. Bovendien heb ik ook een douche in mijn kamer. Ik weiger zijn hand los te laten.

Slapen we? Ik weet het niet. We houden elkaar de hele nacht vast en zweven ergens tussen dromen en waken. We praten niet, allebei bang om de ander te storen in de hoop dat we misschien een paar kostbare minuten rust kunnen creëren.

Cinna en Portia komen rond zonsopgang binnen, en ik weet dat Peeta weg moet. Tributen gaan in hun eentje de arena in. Hij geeft me een klein kusje. ‘Tot gauw,’ zegt hij.

‘Tot gauw,’ antwoord ik.

Cinna, die me zal helpen aankleden voor de Spelen, loopt met me mee naar het dak. Ik sta op het punt om de ladder naar de hovercraft op te klimmen als het me opeens te binnen schiet. ‘Ik heb geen afscheid van Portia genomen.’

‘Ik geef het wel aan haar door,’ zegt Cinna.

De elektrische stroom plakt me vast aan de ladder tot de dokter de volgchip in mijn linkeronderarm heeft geplaatst. Nu kunnen ze me in de arena te allen tijde traceren. De hovercraft vliegt weg en ik kijk uit de ramen tot ze zwart worden. Cinna blijft maar aandringen dat ik iets moet eten, en als dat niet gaat dat ik iets moet drinken. Het lukt me om kleine slokjes water te blijven drinken, door te denken aan de uitdroging die vorig jaar bijna mijn einde betekende. En door te bedenken dat ik mijn krachten nodig zal hebben om Peeta in leven te houden.

Als we bij de arena in de Startkamer zijn, neem ik een douche. Cinna vlecht mijn haar en helpt me om mijn kleren over mijn eenvoudige ondergoed aan te trekken. Dit jaar bestaat de tributenkleding uit een nauwsluitende blauwe overall van heel dun materiaal met een rits aan de voorkant, een vijftien centimeter brede, opgevulde riem van glanzend paars plastic en een paar kunststof schoenen met rubberen zolen.

‘Wat denk je?’ vraag ik, en ik steek mijn arm naar Cinna uit zodat hij de stof kan bekijken.

Hij fronst zijn wenkbrauwen terwijl hij het dunne spul tussen zijn vingers heen en weer wrijft. ‘Ik weet het niet. Dit soort stof zal weinig bescherming bieden tegen kou of vocht.’

‘En tegen de zon?’ vraag ik, en ik zie een brandende zon voor me boven een dorre woestijn.

‘Misschien. Als hij bewerkt is,’ zegt hij. ‘O, deze zou ik bijna vergeten.’ Hij haalt mijn gouden spotgaaienspeld uit zijn zak en bevestigt hem aan de overall.

‘Die jurk van gisteren was fantastisch,’ zeg ik. Fantastisch en roekeloos. Maar dat weet Cinna ook wel.

‘Ik hoopte al dat je hem mooi zou vinden,’ zegt hij met een kort glimlachje.

We gaan zitten en houden net als vorig jaar elkaars hand vast tot de stem zegt dat ik me klaar moet maken voor de start. Hij loopt met me mee naar de ronde metalen plaat en trekt de rits van mijn overall stevig dicht. ‘Denk eraan, meisje dat in vuur en vlam staat,’ zegt hij, ‘ik zou nog steeds al mijn geld op jou inzetten.’ Hij geeft me een kus op mijn voorhoofd en doet een stap achteruit terwijl de glazen buis me van bovenaf omhult.

‘Dank je wel,’ zeg ik, hoewel hij me waarschijnlijk niet meer kan horen. Ik steek mijn kin in de lucht en houd mijn hoofd omhoog zoals hij altijd zegt, en wacht tot de plaat zal stijgen. Maar dat gebeurt niet. En dan nog steeds niet.

Ik kijk naar Cinna en trek vragend mijn wenkbrauwen op. Hij schudt alleen even kort zijn hoofd, net zo verbouwereerd als ik. Waarom duurt dit zo lang?

Plotseling vliegt de deur achter hem open en stormen er drie vredebewakers de kamer in. Twee klemmen zijn armen achter zijn rug en doen hem handboeien om terwijl de derde hem zo hard tegen zijn slaap slaat dat hij op zijn knieën valt. Maar ze blijven maar op hem in beuken, met handschoenen met ijzeren punten erop die diepe wonden maken in zijn gezicht en lichaam. Ik gil de longen uit mijn lijf en bonk op het onbreekbare glas, maar ik kan niet naar hem toe. De vredebewakers doen alsof ik lucht ben en slepen Cinna's slappe lichaam de kamer uit. Dan zie ik alleen nog de bloedvegen op de grond.

Misselijk en doodsbang voel ik hoe de plaat omhooggaat. Ik leun nog steeds tegen het glas als de wind mijn haar doet opwaaien en ik dwing mezelf om rechtop te gaan staan. Net op tijd, want de buis verdwijnt en dan sta ik onbeschut in de arena. Er lijkt iets mis met mijn gezichtsvermogen. De grond is te fel, hij blinkt en gaat de hele tijd op en neer. Ik tuur naar mijn voeten en besef dat mijn metalen plaat omringd wordt door blauwe golven die over mijn schoenen klotsen. Langzaam kijk ik op en zie hoe het water zich naar alle kanten uitstrekt.

Ik kan maar één ding denken.

Dit is geen plek voor een meisje dat in vuur en vlam staat.