HOOFDSTUK 7
Een leren tas met eten en een thermosfles hete thee. Een paar met bont gevoerde handschoenen die Cinna hier heeft laten liggen. Drie takjes in de sneeuw die ik van de kale bomen heb gebroken om aan te geven welke kant ik op ga. Dat is wat ik voor Gale achterlaat op onze gebruikelijke ontmoetingsplek op de eerste zondag na het Oogstfeest.
Ik ben dieper het koude, mistige bos in gelopen, over een moeilijk begaanbaar pad dat Gale niet kent, maar dat mijn voeten met gemak vinden. Het loopt naar het meer. Ik ben bang dat we op de plek waar we normaal altijd afspreken in de gaten worden gehouden, en dat kan ik niet gebruiken nu ik bij Gale mijn hart wil uitstorten. Maar zal hij wel komen? Als hij niet komt, zal ik het erop moeten wagen om midden in de nacht naar zijn huis te gaan. Er zijn dingen die hij moet weten… Dingen die ik moet uitzoeken, waar hij me bij moet helpen…
Zodra ik doorhad wat de beelden die ik op de televisie van burgemeester Undersee zag betekenden, schoot ik de kamer uit en liep de gang door. Net op tijd, want een paar seconden later kwam de burgemeester de trap op. Ik stak mijn hand naar hem op.
‘Zoek je Madge?’ vroeg hij vriendelijk.
‘Ja. Ik wil haar mijn jurk laten zien,’ zei ik.
‘Nou, je weet haar te vinden.’ Net op dat moment klonk er opnieuw gepiep uit zijn studeerkamer. Zijn gezicht werd ernstig. ‘Pardon,’ zei hij. Hij liep de kamer in en deed de deur zorgvuldig achter zich dicht.
Ik wachtte in de gang tot ik weer een beetje gekalmeerd was en zei tegen mezelf dat ik me normaal moest gedragen. Vervolgens ging ik naar de kamer van Madge, die aan haar kaptafel voor de spiegel haar golvende blonde haar zat te borstelen. Ze had dezelfde mooie witte jurk aan die ze bij de boete ook had gedragen. Ze zag me staan in de spiegel en glimlachte. ‘Kijk nou toch. Alsof je zo uit het Capitool bent gewandeld.’
Ik kwam dichterbij en mijn vingers gleden over de spotgaai. ‘Zelfs mijn speld hoort er tegenwoordig helemaal bij. Dankzij jou is iedereen in het Capitool helemaal weg van spotgaaien. Weet je zeker dat je hem niet terug wilt?’ vroeg ik.
‘Doe niet zo gek, het was een cadeau,’ zei Madge. Ze bond haar haar vast met een feestelijk gouden lint.
‘Hoe ben jij er eigenlijk aan gekomen?’ vroeg ik.
‘Hij was van mijn tante,’ zei ze. ‘Maar volgens mij was hij al heel lang in de familie.’
‘Best een grappige keuze, een spotgaai,’ zei ik. ‘Door wat er tijdens de opstand is gebeurd, bedoel ik. Dat de snatergaaien uiteindelijk juist tegen het Capitool werden ingezet.’
De snatergaaien waren mutilanten, genetisch gemanipuleerde mannetjesvogels die het Capitool had ontworpen om de rebellen in de districten mee af te luisteren. Ze konden lange gesprekken onthouden en herhalen, en werden naar de gebieden gestuurd waar de rebellen zaten, om hun woorden vast te leggen en terug naar het Capitool te brengen. De rebellen kregen het door en gaven het Capitool een koekje van eigen deeg door de vogels tjokvol leugens weer terug te sturen. Toen dat ontdekt werd, liet men de snatergaaien vrij in de natuur. Binnen een paar jaar waren ze in het wild uitgestorven, maar toen hadden ze al wel gepaard met de vrouwelijke spotlijsters en zo een geheel nieuwe soort gecreëerd.
‘Maar de spotgaaien zijn nooit als wapen ingezet,’ zei Madge. ‘Het zijn gewoon zangvogels, toch?’
‘Ja, dat is ook wel zo,’ zeg ik. Maar het is niet waar. Een spotlijster is gewoon een zangvogel. Een spotgáái is een dier dat ontstaan is zonder dat het Capitool dat ooit gewild heeft. Ze hadden er niet op gerekend dat de door henzelf ontworpen snatergaaien de intelligentie hadden om zich aan de natuur aan te passen, dat ze hun genetische code door zouden geven, dat ze het in een nieuwe vorm zo goed zouden doen. Ze hadden niet voorzien dat ze zo'n sterke overlevingsdrang zouden hebben.
En nu ploeter ik door de sneeuw en zie ik de spotgaaien op de takken hippen terwijl ze het gezang van andere vogels oppikken, herhalen, en er dan iets nieuws van maken. Zoals altijd doen ze me aan Rue denken. Ik denk aan de droom die ik de laatste nacht in de trein had, waarin zij een spotgaai was en ik haar achterna ging. Ik wilde dat ik nog iets langer had geslapen, om te zien waar ze me heen probeerde te brengen.
Het is een behoorlijke tocht naar het meer. Mocht hij besluiten om achter me aan te komen, dan zal Gale al zijn energie verbruiken, en die kan hij beter aan de jacht besteden. Hij was opvallend afwezig bij het diner in de burgemeesterswoning, hoewel de rest van zijn familie er wel was. Hazelle zei dat hij ziek thuis zat, maar dat was duidelijk gelogen. Tijdens het Oogstfeest kon ik hem ook al niet vinden. Vick zei dat hij aan het jagen was. Dat was waarschijnlijk wel waar.
Na een paar uur kom ik bij een oud huis aan de rand van het meer. Misschien is ‘huis’ een te groot woord. Het heeft maar één kamer, ongeveer negen vierkante meter groot. Mijn vader dacht dat er lang geleden heel veel huisjes stonden – je kunt nog steeds hier en daar de funderingen zien – en dat de mensen hierheen kwamen om bij het meer te luieren en te vissen. Dit huis staat als enige nog overeind omdat het van beton is; de vloer, het dak en het plafond. Er is nog maar één raam over van de vier, dat door de jaren heen helemaal vies en gelig geworden is. Het huisje heeft geen stromend water of elektriciteit, maar de open haard doet het nog en er ligt een stapel hout in de hoek die mijn vader en ik jaren geleden bij elkaar gesprokkeld hebben. Ik maak een klein vuurtje en vertrouw erop dat de mist de eventuele rook zal verhullen. Terwijl het vuur oplaait, veeg ik de sneeuw naar buiten die zich onder de lege raamkozijnen heeft opgehoopt, met een takkenbezem die mijn vader voor me heeft gemaakt toen ik een jaar of acht was en hier vadertje en moedertje speelde. Daarna ga ik op de kleine betonnen schouw zitten om bij het vuur te ontdooien en op Gale te wachten.
Hij is er al opvallend snel, met zijn boog over zijn schouder en een dode wilde kalkoen die hij onderweg waarschijnlijk is tegengekomen aan zijn riem. Hij blijft in de deuropening staan, alsof hij zich afvraagt of hij zal binnenkomen. In zijn handen houdt hij de ongeopende leren tas met eten, de thermosfles en Cinna's handschoenen. Cadeaus die hij niet wil aannemen, omdat hij kwaad op me is. Ik weet precies hoe hij zich voelt. Ik heb bij mijn moeder toch precies hetzelfde gedaan?
Ik kijk hem aan. Zijn boosheid kan zijn gevoelens van pijn en verraad vanwege mijn verloving met Peeta nauwelijks verhullen. Dit is mijn laatste kans, deze ontmoeting vandaag, om te voorkomen dat ik Gale voor altijd kwijtraak. Ik kan wel urenlang proberen om alles uit te leggen, maar dat wil niet zeggen dat hij me dan niet alsnog afwijst. Dus ik gooi meteen mijn grootste verdedigingstroef op tafel.
‘President Snow heeft persoonlijk gedreigd je te laten vermoorden,’ zeg ik.
Gale trekt even zijn wenkbrauwen op, maar ik zie geen echte angst of verbijstering. ‘Nog meer mensen?’
‘Tja, ik heb geen lijstje van hem gekregen. Maar de kans is vrij groot dat onze gezinnen er ook op staan,’ zeg ik.
Dat is genoeg om hem naar het vuur te lokken. Hij gaat op zijn hurken voor de haard zitten en wrijft zich warm. ‘Tenzij?’
‘Tenzij niets,’ zeg ik. Dit vraagt natuurlijk om een nadere uitleg, maar ik heb geen idee waar ik moet beginnen, dus blijf ik gewoon somber in de vlammen zitten staren.
Na een tijdje doorbreekt Gale de stilte. ‘Nou, bedankt voor de waarschuwing.’
Ik draai me naar hem om, klaar om uit te vallen, maar dan zie ik de glinstering in zijn ogen. Ik vind het ontzettend stom van mezelf dat ik moet glimlachen. Het is niet grappig, maar het is ook wel een beetje veel om zo rauw op iemands dak te laten vallen. We zullen allemaal hoe dan ook vermorzeld worden. ‘Maar ik heb dus een plan.’
‘Vast iets heel briljants,’ zegt hij. Hij gooit de handschoenen in mijn schoot. ‘Hier. Ik hoef de afgedankte handschoenen van je verloofde niet.’
‘Hij is mijn verloofde niet. Dat hoort allemaal bij onze act. En dat zijn zijn handschoenen niet. Ze zijn van Cinna geweest,’ zeg ik.
‘Geef ze dan maar weer hier,’ zegt hij. Hij trekt de handschoenen aan, strekt zijn vingers en knikt goedkeurend. ‘Nu ga ik in elk geval met lekker warme handen dood.’
‘Wat een optimisme. Je weet natuurlijk ook niet wat er is gebeurd,’ zeg ik.
‘Kom maar op,’ antwoordt hij.
Ik besluit te beginnen bij de avond waarop Peeta en ik tot winnaars van de Hongerspelen werden gekroond en Haymitch me waarschuwde voor de woede van het Capitool. Ik vertel hem over het onbehaaglijke gevoel dat zelfs thuis nog aan me knaagde, president Snow die bij ons op bezoek kwam, de moorden in District 11, de spanning in de menigten, de laatste wanhoopspoging van het huwelijksaanzoek, de president die aangaf dat het niet genoeg was, het feit dat ik zeker weet dat ik zal moeten boeten.
Gale onderbreekt me niet één keer. Terwijl ik praat stopt hij de handschoenen in zijn zak, gaat aan de slag met het eten in de leren tas en maakt een maaltijd voor ons klaar. Hij roostert het brood en de kaas, haalt het klokhuis uit de appels, legt kastanjes in het vuur om te poffen. Ik kijk naar zijn handen, naar zijn prachtige, vaardige vingers. Vol littekens, zoals ik ook had voor het Capitool alle oneffenheden van mijn huid wiste, maar krachtig en bedreven. Handen die sterk genoeg zijn om steenkool uit de mijnen te halen, maar ook precies genoeg om een verfijnde strik te zetten. Handen die ik vertrouw.
Ik houd even op om een slok thee te nemen uit de thermosfles voordat ik hem over mijn thuiskomst vertel.
‘Nou, je hebt er wel een potje van gemaakt,’ zegt hij.
‘Ik ben nog niet klaar,’ antwoord ik.
‘Ik heb wel even genoeg gehoord. Sla de rest maar over en vertel eens over dat plan van je,’ zegt hij.
Ik haal diep adem. ‘We gaan ervandoor.’
‘Hè?’ vraagt hij. Hier was hij zowaar niet op voorbereid.
‘We vluchten naar het bos,’ zeg ik. Zijn gezicht staat ondoorgrondelijk. Zal hij me uitlachen, het afdoen als een onzinnig idee? Ik sta driftig op en bereid me voor op een ruzie. ‘Je hebt zelf gezegd dat we het zouden kunnen doen! Op de ochtend van de boete. Jij zei…’
Hij doet een stap naar me toe en ik voel dat ik van de grond word getild. De kamer draait en ik moet mijn armen om Gales nek slaan om me schrap te zetten. Hij lacht vrolijk.
‘Hé!’ roep ik protesterend, maar ik lach ook.
Gale zet me neer, maar laat me niet los. ‘Goed, we vluchten,’ zegt hij.
‘Echt? Vind je me niet gestoord? Ga je met me mee?’ Een deel van het verpletterende gewicht valt van mijn schouders en verplaatst zich naar die van Gale.
‘Ik vind je wél gestoord, en tóch ga ik met je mee,’ zegt hij. Hij meent het. Hij meent het niet alleen, hij is er zelfs blij mee. ‘We redden het wel. Het gaat ons lukken. We gaan ervandoor en komen nooit meer terug!’
‘Weet je het zeker?’ vraag ik. ‘Want het wordt wel zwaar, met de kinderen erbij en zo. Ik wil niet dat we tien kilometer het bos in zijn en dat jij dan…’
‘Ik weet het zeker. Ik weet het absoluut, helemaal, honderd procent zeker.’ Hij buigt zijn hoofd om zijn voorhoofd tegen het mijne te kunnen leggen en trekt me tegen zich aan. Zijn huid, zijn hele lijf straalt hitte uit omdat hij zo dicht bij het vuur heeft gezeten, en met mijn ogen dicht dompel ik me onder in zijn warmte. Ik adem de geur van vochtig leer en rook en appels in, de geur van al die winterse dagen die we samen voor de Spelen hebben doorgebracht. Ik probeer me niet los te trekken. Waarom zou ik ook? Zijn stem wordt een zacht gefluister. ‘Ik hou van je.’
Daarom dus.
Ik zie dat soort dingen nooit aankomen. Ze gaan te snel. Het ene moment stel je voor om te ontsnappen en het volgende… krijg je zoiets voor je kiezen. En dan geef ik ook nog het afschuwelijkste antwoord dat je maar kunt bedenken. ‘Dat weet ik.’
Het klinkt verschrikkelijk. Alsof ik ervan uitga dat het logisch is dat hij van mij houdt, maar dat ik niets voor hem voel. Gale doet een stap achteruit, maar ik grijp hem vast. ‘Dat weet ik! En jij… weet wat je voor mij betekent.’ Het is niet genoeg. Hij maakt zich los uit mijn greep. ‘Gale, ik kan op dit moment niet op die manier over iemand nadenken. Sinds ze Prims naam getrokken hebben bij de boete kan ik alleen nog maar elke minuut van de dag denken aan hoe bang ik ben. Er lijkt gewoon geen ruimte te zijn voor iets anders. Als we ergens op een veilige plek zijn kan ik misschien anders zijn. Ik weet het niet.’
Ik zie dat hij zijn teleurstelling verbijt. ‘Goed, we gaan. En dan merken we het vanzelf wel.’ Hij buigt zich weer over het vuur; de kastanjes branden aan. Hij wipt ze op de schouw. ‘Mijn moeder zal wel niet zo makkelijk te overtuigen zijn.’
Dus hij gaat nog wel mee. Maar de euforie is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een maar al te vertrouwde spanning. ‘Die van mij ook niet. Ik moet haar gewoon aan haar verstand brengen dat dit het beste is. Ik zal eens een flink eind met haar gaan wandelen, tot ze echt inziet dat we het anders niet overleven.’
‘Ze begrijpt het wel. Ik heb heel vaak met haar en Prim naar de Spelen gekeken. Tegen jou zal ze geen nee zeggen,’ zegt Gale.
‘Ik hoop het.’ Binnen een paar seconden lijkt het minstens vijf graden kouder geworden te zijn in het huisje. ‘Haymitch zal waarschijnlijk pas echt lastig worden.’
‘Haymitch?’ Gale kijkt op van zijn kastanjes. ‘Je gaat toch niet vragen of hij ook meekomt?’
‘Ik zal wel moeten, Gale. Ik kan hem en Peeta niet achterlaten, want…’ Ik houd mijn mond als ik zijn boze blik zie. ‘Wat nou?’
‘Sorry. Ik had even niet door hoe groot ons gezelschap zou worden,’ snauwt hij me toe.
‘Ze zouden hen doodmartelen om erachter te komen waar ik was,’ zeg ik.
‘En Peeta's familieleden dan? Die gaan heus niet mee. Sterker nog, die staan waarschijnlijk te trappelen om ons te verraden, en dat weet hij ook wel. Stel dat hij besluit om te blijven?’ vraagt hij.
Ik probeer onverschillig te klinken, maar mijn stem slaat over. ‘Dan blijft hij.’
‘Zou je hem achterlaten?’ vraagt Gale.
‘Als ik daarmee Prim en mijn moeder kan redden wel, ja,’ antwoord ik. ‘Ik bedoel, nee! Ik haal hem wel over.’
‘En mij, zou je mij achterlaten?’ Gales gezicht staat nu zo hard als steen. ‘Als ik mijn moeder er bijvoorbeeld niet van kan overtuigen om drie jonge kinderen midden in winter de wildernis in te slepen?’
‘Hazelle komt wel. Ze begrijpt heus wel dat het niet anders kan.’
‘En zo niet, Katniss? Wat dan?’ wil hij weten.
‘Dan moet je haar dwingen, Gale. Denk je dat ik dit allemaal uit mijn duim zuig?’ Ook ik ga van boosheid harder praten.
‘Nee. Ik weet het niet. Misschien manipuleert de president je wel gewoon. Hij betaalt jullie bruiloft, ik bedoel maar. Je zag hoe de mensen in het Capitool reageerden.
Volgens mij kan hij het zich helemaal niet permitteren om jou te laten vermoorden. Of Peeta. Daar komt hij toch nooit mee weg?’ zegt Gale.
‘Nou, met een opstand in District 8 denk ik anders niet dat hij veel tijd zal besteden aan het uitzoeken van mijn bruidstaart!’ schreeuw ik.
Zodra de woorden mijn mond uit zijn, wil ik ze weer terugnemen. Ze missen hun uitwerking niet – Gales wangen worden rood van opwinding en zijn grijze ogen beginnen te schitteren. ‘Is er een opstand in District 8?’ vraagt hij op een fluistertoon.
Ik probeer de schade te herstellen. Probeer hem tot bedaren te brengen, net zoals ik geprobeerd heb de districten tot bedaren te brengen. ‘Ik weet niet of het echt een opstand is. Het is er onrustig. Er zijn mensen de straat op gegaan…’
Gale pakt me bij mijn schouders. ‘Wat heb je gezien?’
‘Niets! Niet toen ik er was. Ik heb gewoon iets opgevangen.’ Zoals gewoonlijk is het niet genoeg en veel te laat. Ik geef het op en vertel hem alles. ‘Ik zag iets op de televisie van de burgemeester. Per ongeluk. Er was een menigte op straat en er stonden dingen in brand en de vredebewakers schoten mensen neer, maar er werd teruggevochten…’ Ik bijt op mijn lip en probeer te beschrijven wat ik nog meer heb gezien, maar uiteindelijk spreek ik hardop uit wat er al de hele tijd aan me vreet. ‘Het is mijn schuld, Gale. Door wat ik heb gedaan in de arena. Als ik gewoon zelfmoord had gepleegd met die bessen was dit allemaal niet gebeurd. Dan had Peeta gewoon naar huis kunnen gaan om verder te leven en zouden alle anderen ook veilig zijn.’
‘Zodat ze veilig zouden kunnen verhongeren?’ vraagt hij iets vriendelijker. ‘Veilig slavenarbeid zouden kunnen verrichten? Of veilig hun kinderen naar de boete zouden kunnen sturen? Je hebt die mensen niets misdaan – je hebt hun juist een kans geboden. Ze hoeven alleen maar dapper genoeg te zijn om hem te grijpen. Er wordt al over gepraat in de mijnen. Mensen willen vechten. Snap je het niet? Het is zover! Eindelijk is het zover! Als er in District 8 een opstand is, waarom dan niet hier? Waarom dan niet overal? Misschien is dit wel eindelijk het moment waarop we…’
‘Hou je mond! Je hebt geen idee waar je het over hebt. De vredebewakers in andere districten zijn heel anders dan Darius, ze zijn zelfs nog erger dan Cray. Ze geven helemaal niets om de levens van de districtinwoners,’ zeg ik.
‘Daarom moeten we ons aansluiten bij het verzet!’ antwoordt hij hardvochtig.
‘Nee! We moeten hier weg voor ze ons samen met nog een heleboel andere mensen vermoorden!’ Ik ben weer aan het schreeuwen, want ik begrijp niet waarom hij dit doet. Het is allemaal zo duidelijk, waarom snapt hij het nou niet?
Gale duwt me ruw van zich af. ‘Ga jij dan maar weg. Je kunt wachten tot je een ons weegt, maar ik ga niet meer mee.’
‘Zonet wilde je anders maar wat graag vluchten. Ik snap niet wat een opstand in District 8 daaraan verandert – die maakt het juist alleen maar belangrijker dat we gaan. Je bent gewoon boos omdat…’ Nee, ik kan hem niet met Peeta om zijn oren slaan. ‘En je familie dan?’
‘En de ándere families dan, Katniss? De gezinnen die niet kunnen vluchten? Snap je het niet? We mogen niet alleen aan ons eigen hachje denken. Niet als de opstand is begonnen!’ Gale schudt zijn hoofd en steekt zijn afschuw niet onder stoelen of banken. ‘Je zou zoveel kunnen betekenen.’ Hij gooit Cinna's handschoenen naar mijn voeten. ‘Ik ben van gedachten veranderd. Ik hoef geen dingen die in het Capitool gemaakt zijn.’ En weg is hij.
Ik kijk met gebogen hoofd naar de handschoenen. Dingen die in het Capitool gemaakt zijn? Ging dat over mij? Denkt hij dat ik nu een of ander Capitoolproduct ben geworden, iets onreins? Ik ben woedend – het is allemaal zo oneerlijk. Maar tegelijkertijd ben ik bang dat hij nu stomme dingen gaat uithalen.
Ik ga naast het vuur zitten, wanhopig op zoek naar een beetje warmte, en probeer te bedenken wat mijn volgende stap moet worden. Ik sus mezelf door te denken dat opstanden niet binnen één dag uitbreken. Gale kan op zijn vroegst pas morgen met de mijnwerkers gaan praten. Als ik Hazelle voor die tijd te pakken krijg, kan zij hem misschien tot kalmte manen. Maar ik kan niet nu meteen gaan. Als hij thuis is, laat hij me niet binnen. Vanavond misschien, als de rest al naar bed is… Hazelle werkt vaak tot diep in de nacht om de was af te krijgen. Ik kan op het raam kloppen en haar de situatie uitleggen en dan kan zij verhinderen dat Gale iets doms doet.
Opeens moet ik weer denken aan mijn gesprek met president Snow in de studeerkamer.
‘Mijn adviseurs waren bang dat je moeilijk zou gaan doen, maar je bent helemaal niet van plan om moeilijk te gaan doen, of wel soms?’ vraagt hij.
‘Nee,’ antwoord ik.
‘Dat zei ik ook al. Ik zei: “Een meisje dat zo ver gaat om haar leven te redden, heeft helemaal geen zin om het halsoverkop weer weg te smijten.”‘ Ik denk aan hoe hard Hazelle heeft gewerkt om haar gezin in leven te houden. Zij zal beslist aan mijn kant staan in deze kwestie. Toch?
Het is waarschijnlijk al bijna middag en de dagen zijn zo kort. Het is beter om niet in het bos te blijven na zonsopgang als het niet hoeft. Ik stamp de restanten van mijn vuurtje uit, ruim de etensresten op en stop Cinna's handschoenen onder mijn riem. Ik houd ze nog maar even. Voor het geval Gale van gedachten verandert. Ik denk aan de uitdrukking op zijn gezicht toen hij ze op de grond smeet. Hij walgde echt van ze, van mij…
Ik ploeter door het bos en ben voor het donker bij mijn oude huis. Dat het gesprek met Gale zo slecht is gegaan is een tegenslag, maar ik ben nog steeds vastbesloten om mijn plan door te zetten en uit District 12 te ontsnappen. Nu ga ik eerst naar Peeta. Het lijkt raar, maar misschien is hij wel makkelijker om te praten dan Gale, doordat hij tijdens de Toer een aantal dingen heeft gezien die ik ook heb gezien. Hij loopt net de Winnaarswijk uit als ik hem tegenkom.
‘Op jacht geweest?’ vraagt hij. Je kunt zien dat hij dat geen goed idee vindt.
‘Niet echt. Ga je naar de stad?’ vraag ik.
‘Ja. Ik word geacht om bij mijn familie te komen eten vanavond,’ zegt hij.
‘Ik loop wel even een stukje met je mee.’ De weg van de Winnaarswijk naar het plein wordt weinig gebruikt en we kunnen er veilig praten. Maar ik lijk de woorden maar niet uit mijn mond te kunnen krijgen nu mijn gesprek met Gale zo rampzalig is verlopen. Ik bijt op mijn gebarsten lippen. Het plein komt met elke stap dichterbij en misschien is dit de enige kans die ik de komende tijd zal krijgen. Ik haal diep adem en gooi het eruit. ‘Peeta, als ik zou vragen of je met mij het district wilde ontvluchten, zou je dan meegaan?’
Peeta pakt mijn arm vast zodat ik blijf staan. Hij hoeft niet naar mijn gezicht te kijken om te weten dat ik het meen. ‘Hangt ervan af waarom je het vraagt.’
‘President Snow vond me niet overtuigend genoeg. Er is een opstand uitgebroken in District 8. We moeten weg,’ zeg ik.
‘En bedoel je met “we” alleen jij en ik? Nee. Wie zou er nog meer meegaan?’ vraagt hij.
‘Mijn familie. Die van jou, als ze willen. Haymitch misschien,’ zeg ik.
‘En Gale?’ vraagt hij.
‘Ik weet het niet. Hij heeft misschien andere plannen,’ zeg ik.
Peeta schudt zijn hoofd en glimlacht een beetje mistroostig. ‘Dat zal vast. Best, Katniss, ik ga wel mee.’
Ik voel een klein sprankje hoop. ‘Echt?’
‘Tuurlijk. Maar ik weet zeker dat je niet gaat,’ zegt hij.
Ik ruk mijn arm los. ‘Dan ken je mij nog niet. Bereid je maar vast voor. We kunnen elk moment vertrekken.’ Ik begin weer te lopen en hij volgt op een paar passen afstand.
‘Katniss,’ zegt Peeta. Ik loop door. Als hij het een stom idee vindt, wil ik het niet horen, want dit is het enige idee dat ik heb. ‘Katniss, wacht nou even.’ Ik schop een vieze, bevroren sneeuwklont van de weg en laat hem me inhalen. Het kolengruis maakt alles nog lelijker. ‘Ik ga echt met je mee, als jij dat wilt. Ik denk gewoon dat we het beter met Haymitch kunnen bespreken. Zodat we zeker weten dat we het niet erger maken voor iedereen.’ Hij rekt zijn hals uit. ‘Wat is dat?’
Ik kijk op. Ik werd zo in beslag genomen door mijn eigen zorgen dat ik het vreemde lawaai vanaf het plein helemaal niet heb gehoord. Gefluit, een klap, een menigte die haar adem inhoudt.
‘Kom,’ zegt Peeta, en zijn gezicht staat plotseling hard. Ik begrijp niet waarom. Ik kan het geluid niet plaatsen, zou niet eens weten wat daar gebeurt. Maar hij denkt kennelijk aan iets ergs.
Als we bij het plein aankomen, is het duidelijk dat er iets aan de hand is, maar er staan zo veel mensen dat we het niet kunnen zien. Peeta klimt op een kist die tegen de muur van de snoepwinkel staat en steekt zijn hand naar me uit om me te helpen terwijl hij zijn ogen over het plein laat glijden. Ik ben halverwege als hij me plotseling terugduwt. ‘Niet doen. Wegwezen, nu!’ Hij fluistert, maar zijn stem klinkt ruw en dwingend.
‘Hè?’ vraag ik terwijl ik weer omhoog probeer te klauteren.
‘Ga naar huis, Katniss. Ik kom er zo aan, echt waar!’ zegt hij.
Ik weet niet wat er gaande is, maar het is iets verschrikkelijks. Ik trek me los uit zijn hand en baan me een weg door de menigte. Mensen zien me, herkennen mijn gezicht en krijgen dan een paniekerige blik in hun ogen. Handen duwen me terug. Stemmen sissen.
‘Ga weg, meisje.’
‘Je maakt het alleen maar erger.’
‘Wil je soms dat hij doodgaat?’
Maar mijn hart bonkt nu zo snel en hevig dat ik het nauwelijks hoor. Ik weet alleen dat wat er midden op het plein gebeurt voor mij bedoeld is. Als ik me eindelijk de open plek op wring, zie ik dat ik gelijk heb. En dat Peeta ook gelijk had. En de stemmen ook.
Gales polsen zijn aan een houten paal gebonden. De wilde kalkoen die hij eerder vandaag heeft geschoten, is met een spijker door de hals boven hem vastgetimmerd. Zijn jas is naast hem op de grond gesmeten, zijn shirt is van zijn lijf gescheurd. Hij hangt bewusteloos op zijn knieën en wordt alleen door de touwen aan zijn handen overeind gehouden. Zijn rug is veranderd in een rauwe, bloederige plak vlees.
Naast hem staat een man die ik nog nooit heb gezien, maar ik herken zijn uniform. Dat pak wordt gedragen door het hoofd van onze vredebewakers. Maar dit is niet onze eigen Cray. Dit is een lange, gespierde man met scherpe vouwen in zijn broek.
De stukjes vallen nog niet helemaal op hun plek, tot ik zie hoe zijn arm de zweep optilt.