HOOFDSTUK 24
Waar is ze? Wat doen ze met haar? ‘Prim!’ schreeuw ik. ‘Prim!’ Het enige antwoord is weer een gekwelde gil. Hoe is ze hier gekomen? Waarom zit ze in de Spelen? ‘Prim!’
Ranken snijden in mijn gezicht en armen, kruipers grijpen mijn voeten. Maar ik kom dichter bij haar. Dichterbij. Heel dichtbij nu. Het zweet stroomt over mijn gezicht en prikt in de genezende zuurwonden. Hijgend probeer ik nog wat zuurstof uit de warme, vochtige lucht te halen. Prim maakt zo'n verloren, reddeloos geluid dat ik me niet eens kan voorstellen wat ze hebben gedaan om dat uit haar te krijgen.
‘Prim!’ Ik scheur een muur van groen kapot, kom op een open plek en hoor het geluid nog een keer, recht boven me. Boven me? Mijn hoofd klapt achterover. Hebben ze haar boven in de bomen gehangen? Als een bezetene speur ik de takken af, maar ik zie niets. ‘Prim?’ zeg ik smekend. Ik hoor haar, maar ik zie haar niet. Een nieuwe, glasheldere jammerklacht galmt door het bos, en het is overduidelijk waar hij vandaan komt. Uit de snavel van een klein zwart vogeltje met een kuif dat zo'n drie meter boven mijn hoofd op een tak zit. En dan begrijp ik het.
Het is een snatergaai.
Ik heb er nog nooit een gezien – ik dacht dat ze uitgestorven waren – en heel even bekijk ik hem, leunend tegen een boomstam met mijn hand in mijn stekende zij. De mutilant, de voorloper, de vader. Ik denk aan een spotlijster, laat dat beeld samensmelten met de snatergaai, en ja, ik snap hoe uit hun paring mijn spotgaai is voortgekomen. Er is niets waaruit blijkt dat de vogel een mutilant zou zijn. Behalve dan de afschuwelijke, levensechte stemgeluiden van Prim die uit zijn snavel blijven stromen. Met een pijl in zijn keel leg ik hem het zwijgen op en de vogel valt op de grond. Ik trek mijn pijl los en draai het ondier voor alle zekerheid ook nog de nek om. Dan gooi ik het weerzinwekkende beest het oerwoud in. Al had ik nog zo veel honger, ik zou niet eens in de verleiding komen om hem op te eten.
Het was niet echt, zeg ik tegen mezelf. Net als de gemutileerde wolven van vorig jaar niet echt de dode tributen waren. Het is gewoon een sadistische truc van de Spelmakers.
Finnick stormt de open plek op als ik net met wat mos mijn pijl schoonveeg. ‘Katniss?’
‘Niks aan de hand. Het gaat prima,’ zeg ik, hoewel ik me allesbehalve prima voel. ‘Ik dacht dat ik mijn zusje hoorde, maar…’ Ik word onderbroken door een doordringend gegil. Het is een andere stem, niet die van Prim, maar van een jonge vrouw, zo te horen. Ik herken de stem niet, maar hij heeft onmiddellijk effect op Finnick. Hij trekt wit weg en ik zie zijn pupillen letterlijk groot worden van angst. ‘Finnick, wacht!’ zeg ik, en ik strek mijn arm uit om hem gerust te stellen, maar hij is al weg. Weggerend om het slachtoffer te zoeken, net zo onvoorzichtig als ik toen ik op zoek ging naar Prim. ‘Finnick!’ roep ik, maar ik weet dat hij zich niet zal omdraaien om te wachten tot ik een rationele verklaring geef. Dus ik kan niets anders doen dan achter hem aan gaan.
Hij is niet moeilijk te volgen, want ook al gaat hij heel snel, hij laat een duidelijk vertrapt pad achter zich. Maar de vogel zit minstens vierhonderd meter verderop, voornamelijk heuvelopwaarts, en als ik eindelijk bij hem ben, ben ik buiten adem. Hij loopt om een enorme boom heen. De stam is bijna anderhalve meter dik en pas na een meter of zes beginnen de takken. Het gegil van de vrouw komt ergens uit het gebladerte, maar de snatergaai is niet te zien. Finnick schreeuwt ook, telkens weer: ‘Annie! Annie!’ Hij is helemaal paniek en ik kan niet tot hem doordringen, dus ik doe wat ik anders ook gedaan zou hebben. Ik klim in een naburige boom, spoor de snatergaai op en schiet hem neer met een pijl. Hij valt recht naar beneden en komt voor Finnicks voeten op de grond terecht. Hij raapt hem op en legt langzaam het verband, maar als ik naar beneden glijd en naast hem kom staan, kijkt hij nog wanhopiger dan eerst.
‘Rustig maar, Finnick. Het is maar een snatergaai. Ze hebben ons erin geluisd,’ zeg ik. ‘Het is niet echt. Het is niet jouw… Annie.’
‘Nee, het is Annie niet. Maar het was wel haar stem. Snatergaaien imiteren wat ze horen. Hoe komen ze aan dat gegil, Katniss?’ vraagt hij.
Ik voel het bloed uit mijn eigen wangen wegtrekken als ik begrijp waar hij op doelt. ‘O, Finnick, je denkt toch niet dat ze…’
‘Jawel. Dat is precies wat ik denk,’ zegt hij.
Ik zie een beeld voor me van Prim in een witte kamer, vastgebonden aan een tafel terwijl gemaskerde, in mantels gehulde figuren die geluiden aan haar ontlokken. Ergens wordt ze gemarteld, of werd ze gemarteld, om die geluiden te verkrijgen. Mijn knieën worden slap en ik zak op de grond. Finnick probeert iets tegen me te zeggen, maar ik hoor hem niet. Wat ik uiteindelijk wél hoor, is een andere vogel die ergens links van me begint te krijsen. En dit keer is het de stem van Gale.
Voor ik weg kan rennen, grijpt Finnick mijn arm. ‘Nee. Het is hem niet.’ Hij trekt me mee, heuvelafwaarts, richting het strand. ‘We moeten hier weg!’ Maar er klinkt zo veel pijn door in Gales stem dat ik onwillekeurig tegenstribbel omdat ik naar hem toe wil. ‘Het is hem niet, Katniss! Het is een mutilant!’ schreeuwt Finnick tegen me. ‘Toe nou!’ Hij sleurt me mee, draagt me bijna, terwijl het langzaam tot me doordringt wat hij zei. Hij heeft gelijk, het is gewoon weer een snatergaai. Ik kan Gale niet helpen door dat beest te zoeken. Maar dat doet niets af aan het feit dat het Gales stem is, en dat iemand hem ergens op een bepaald moment die geluiden heeft laten maken.
Maar ik verzet me niet meer tegen Finnick, en net als in die nacht met de mist vlucht ik voor datgene waar ik niet tegen kan vechten. Alleen is het dit keer mijn hart en niet mijn lijf dat uit elkaar valt. Dit is ongetwijfeld weer zo'n wapen van de klok. Vier uur, blijkbaar. Als de wijzers naar vier uur tiktakken gaan de apen naar huis en komen de snatergaaien buiten spelen. Finnick heeft gelijk: het enige wat je kunt doen is zo snel mogelijk weggaan. Maar nu is er niets wat Haymitch in een parachute naar ons toe kan sturen dat mij of Finnick kan helpen om de wonden die de vogels ons hebben toegebracht te laten genezen.
Ik zie Johanna en Peeta bij de rand van het oerwoud staan en ik word overspoeld door een mengeling van opluchting en woede. Waarom is Peeta me niet komen helpen? Waarom is niemand achter ons aan gegaan? Zelfs nu blijft hij nog gewoon staan, met zijn handen omhoog, de palmen naar ons toegekeerd; zijn lippen bewegen maar de woorden bereiken ons niet. Waarom niet?
De muur is zo doorzichtig dat Finnick en ik er keihard tegenop botsen en naar achteren op de junglegrond vallen. Ik heb geluk. Mijn schouder heeft de klap grotendeels opgevangen, terwijl Finnick met zijn gezicht tegen de muur is opgeknald waardoor het bloed nu uit zijn neus stroomt. Dáárom zijn Peeta en Johanna en zelfs Beetee, die ik achter hen droevig zijn hoofd zie schudden, ons niet te hulp geschoten. Een onzichtbare barrière scheidt ons van het strand voor ons. Het is geen krachtveld. Je kunt de harde, gladde oppervlakte net zoveel aanraken als je wilt. Maar Peeta's mes en Johanna's bijl kunnen er geen enkel deukje in krijgen. Zonder verder dan een meter naar een zijkant te voelen, weet ik dat deze muur langs het hele stuk van vier tot vijf uur loopt. Dat betekent dat we als ratten in de val zitten tot het uur om is.
Peeta drukt zijn hand tegen de oppervlakte en ik breng de mijne omhoog om die ertegenaan te leggen, alsof ik hem door de muur heen kan voelen. Ik zie zijn lippen bewegen maar ik hoor hem niet, hoor niets buiten onze driehoek. Ik probeer te begrijpen wat hij zegt, maar ik kan me niet concentreren, dus ik staar alleen maar naar zijn gezicht en doe mijn best om mijn verstand niet te verliezen.
Dan komen de vogels. Eén voor één strijken ze neer op de takken om ons heen, waarna er een zorgvuldig gearrangeerde gruwelcompositie uit hun snavels komt. Finnick geeft het meteen op, hij ligt voorovergebogen op de grond en klemt zijn handen over zijn oren alsof hij zijn schedel kapot wil drukken. Ik probeer nog even te vechten en schiet mijn pijlenkoker leeg op de gehate vogels. Maar elke keer als er één dood neervalt, neemt een ander vlug zijn plek in. En uiteindelijk geef ik het op; ik kruip naast Finnick in elkaar en probeer de ondraaglijke geluiden buiten te sluiten, de geluiden van Prim, Gale, mijn moeder, Madge, Rory, Vick, zelfs van Posy, weerloze kleine Posy.
Ik weet dat het is opgehouden als ik Peeta's handen op mijn lijf voel, voel hoe ik van de grond word getild en de jungle uit word gedragen. Maar mijn ogen blijven dichtgeknepen, mijn handen over mijn oren geslagen, mijn spieren zijn te verkrampt om te kunnen ontspannen. Peeta wiegt me zachtjes heen en weer op zijn schoot en fluistert kalmerende woordjes. Het duurt heel lang voordat ik de ijzeren greep op mijn lichaam langzaam los begin te laten. En als ik dat doe, begin ik te beven.
‘Rustig maar, Katniss,’ fluistert hij.
‘Jij hebt ze niet gehoord,’ antwoord ik.
‘Ik heb Prim gehoord. Meteen in het begin. Maar het was haar niet,’ zegt hij. ‘Het was een snatergaai.’
‘Het was haar wel. Ergens. De snatergaai heeft het alleen maar overgenomen,’ zeg ik.
‘Nee, dat willen ze jullie laten denken. Net als toen ik me vorig jaar afvroeg of die mutilant echt de ogen van Glinster had gekregen. Maar het waren de ogen van Glinster niet. En dat was ook niet de stem van Prim. En als het haar wel was, dan hebben ze een opname van een interview genomen of zoiets en het geluid vervormd. Om hem te laten klinken zoals zij klonk,’ zegt hij.
‘Nee, ze hebben haar gemarteld,’ zeg ik. ‘Ze is vast dood.’
‘Katniss, Prim is niet dood. Hoe kunnen ze Prim nou vermoorden? We zijn bijna bij de laatste acht. En wat gebeurt er dan?’ zegt Peeta.
‘Dan gaan er nog zeven dood,’ zeg ik moedeloos.
‘Nee, thuis. Wat gebeurt er als ze bij de laatste acht tributen van de Spelen zijn?’ Hij tilt mijn kin op zodat ik hem aan moet kijken. Dwingt me om oogcontact te maken. ‘Wat gebeurt er dan? Bij de laatste acht?’
Ik weet dat hij me probeert te helpen, dus ik moet nadenken van mezelf. ‘Bij de laatste acht?’ herhaal ik. ‘Dan gaan ze in je district je vrienden en familie interviewen.’
‘Precies,’ zegt Peeta. ‘Ze interviewen je vrienden en familie. En kan dat als ze die eerst allemaal vermoord hebben?’
‘Nee?’ vraag ik, nog steeds onzeker.
‘Nee. En daarom weten we dat Prim nog leeft. Denk je niet dat zij de eerste is die ze gaan interviewen?’ vraagt hij.
Ik wil hem geloven. Heel graag. Maar die stemmen…
‘Eerst Prim. Dan je moeder. Je neef Gale. Madge,’ gaat hij verder. ‘Het was een truc, Katniss. Een afschuwelijke truc. Maar wij zijn de enigen die er pijn door lijden. Wij zitten in de Spelen. Zij niet.’
‘Geloof je dat echt?’ vraag ik.
‘Echt,’ zegt Peeta. Ik aarzel, want ik weet dat Peeta iedereen alles kan laten geloven. Ik kijk naar Finnick voor bevestiging en zie dat hij gebiologeerd aan Peeta's lippen hangt.
‘Geloof jij het, Finnick?’ vraag ik.
‘Misschien heeft hij wel gelijk. Ik weet het niet,’ zegt hij. ‘Denk je dat ze zoiets kunnen, Beetee? Dat ze iemands gewone stem nemen en daar dan…’
‘O, jazeker. En het is nog niet eens zo moeilijk, Finnick. Onze kinderen leren een soortgelijke techniek op school,’ zegt Beetee.
‘Natuurlijk heeft Peeta gelijk. Het hele land is dol op het kleine zusje van Katniss. Als ze haar echt zouden dood-martelen, zou iedereen waarschijnlijk in opstand komen,’ zegt Johanna vlak. ‘En dat zouden we niet willen, hè?’ Ze gooit haar hoofd in haar nek en schreeuwt: ‘Het hele land in opstand? Nee, dat willen we niet!’
Mijn mond valt open van schrik. Niemand zegt zoiets tijdens de Spelen, nooit. Ze zullen de camera's zonder enige twijfel van Johanna hebben weggedraaid en haar eruit knippen. Maar ik heb haar gehoord en ik zal nooit meer hetzelfde over haar denken. Ze zal nooit de prijs voor aardigste tribuut winnen, maar ze heeft in elk geval wel lef. Of ze is gek. Ze pakt een paar schelpen en vertrekt richting de jungle. ‘Ik ga water halen,’ zegt ze.
Onwillekeurig grijp ik haar hand als ze langs me loopt. ‘Blijf hier. De vogels…’ Ik weet dat de vogels weg zijn, maar toch wil ik niet dat iemand daar het bos in gaat. Zelfs zij niet.
‘Mij kunnen ze niets doen. Ik ben niet zoals jullie. Alle mensen van wie ik hield zijn dood,’ zegt Johanna, en ze schudt met een ongeduldige beweging haar hand los. Als ze me een schelp vol water brengt, neem ik hem met een zwijgend knikje van dank aan, want ik weet dat ze het medelijden in mijn stem zal verachten.
Terwijl Johanna water en mijn pijlen haalt, speelt Beetee met zijn draad en gaat Finnick de zee in. Ik moet me ook wassen, maar ik blijf in Peeta's armen liggen, nog steeds te overstuur om te kunnen opstaan.
‘Wie hebben ze voor Finnick gebruikt?’ vraagt hij.
‘Ene Annie,’ zeg ik.
‘Dat moet Annie Cresta zijn geweest,’ zegt hij.
‘Wie?’ vraag ik.
‘Annie Cresta. Dat was het meisje voor wie Mags zich als vrijwilliger heeft aangeboden. Ze heeft een jaar of vijf geleden gewonnen,’ zegt Peeta.
Dat was dan de eerste zomer na het overlijden van mijn vader, toen ik voor het eerst mijn gezin te eten moest geven, toen mijn hele wezen in beslag werd genomen door het gevecht tegen de hongerdood. ‘Ik kan me die Spelen nauwelijks herinneren,’ zeg ik. ‘Was dat het jaar van de aardbeving?’
‘Ja. Annie was dat meisje dat gek werd toen haar districtspartner onthoofd werd. Ze rende er in haar eentje vandoor en verstopte zich. Maar door een aardbeving brak er een dam door en kwam de arena grotendeels onder water te staan. Ze won omdat zij het beste kon zwemmen,’ zegt Peeta.
‘Is ze daarna weer beter geworden?’ vraag ik. ‘Geestelijk, bedoel ik?’
‘Dat weet ik niet. Ik kan me niet eens herinneren dat ik haar later nog gezien heb bij de Spelen. Maar ze zag er tijdens de boete dit jaar niet al te stabiel uit,’ zegt Peeta.
Dus Finnick houdt van háár, denk ik. Niet van zijn eindeloze rij flamboyante geliefden in het Capitool. Maar van een arm, gestoord meisje uit zijn eigen district.
Een kanonschot brengt ons allemaal samen op het strand. Er verschijnt een hovercraft boven het gebied dat naar onze schatting tussen zes en zeven uur ligt. We kijken hoe de grijper tot vijf keer toe naar beneden zakt om alle delen van één aan stukken gescheurd lichaam op te halen. Met geen mogelijkheid is nog te zien wie het geweest is. Wat er ook gebeurt om zes uur, ik wil er nooit achter komen.
Peeta tekent een nieuwe kaart op een blad, schrijft SG, snatergaaien, in het stuk van vier tot vijf, en simpelweg BEEST in het gedeelte van waaruit de verscheurde tribuut werd opgehaald. We hebben nu een redelijk beeld van wat we in zeven van de twaalf uren kunnen verwachten. En het enige pluspunt aan de snatergaaiaanval is dat we nu in elk geval weer weten waar we zitten op de wijzerplaat.
Finnick vlecht maar weer eens een watermand en een net om mee te vissen. Ik neem een snelle duik en smeer nog wat zalf op mijn huid. Dan ga ik bij de branding zitten om de vis schoon te maken die Finnick vangt en te kijken hoe de zon achter de horizon zakt. De heldere maan komt al op en laat de arena in dat vreemde schemerlicht baden. We staan op het punt om aan onze maaltijd van rauwe vis te beginnen als we het volkslied horen. En dan zien we de gezichten…
Kasjmier. Gloss. Wiress. Mags. De vrouw uit District 5. De morfling die haar leven heeft gegeven voor Peeta. Blight. De man uit 10.
Acht doden. Plus nog acht in de eerste nacht. In anderhalve dag zijn we al twee derde van de deelnemers kwijt. Dat is vast een record.
‘Ze jagen ons er als een speer doorheen,’ zegt Johanna.
‘Wie zijn er nog over? Naast ons vijven en District 2?’ vraagt Finnick.
‘Chaff,’ zegt Peeta zonder enige aarzeling. Misschien kijkt hij naar hem uit vanwege Haymitch.
Er komt een parachute naar beneden met een stapel vierkante broodjes eraan. ‘Die komen toch uit jouw district, Beetee?’ vraagt Peeta.
‘Ja, uit District 3,’ zegt hij. ‘Hoeveel zijn het er?’
Finnick telt ze, hij draait elk broodje om in zijn handen voor hij ze netjes bij elkaar legt. Ik weet niet wat het is met Finnick en brood, maar hij lijkt het haast obsessief te moeten aanraken. ‘Vierentwintig,’ zegt hij.
‘Twee dozijn, dus?’ vraagt Beetee.
‘Precies vierentwintig,’ zegt Finnick. ‘Hoe zullen we ze verdelen?’
‘Laten we er nu allemaal drie nemen, en dan mogen degenen die bij het ontbijt nog leven stemmen over de rest,’ zegt Johanna. Ik weet niet waarom haar opmerking me aan het giechelen maakt. Omdat het waar is, denk ik. Johanna kijkt me bijna goedkeurend aan. Nee, niet goedkeurend. Maar misschien wel enigszins tevreden.
We wachten tot de monstergolf uit het stuk tussen tien en elf uur is gestroomd, wachten tot het water zich weer heeft teruggetrokken en gaan dan naar dat strand om ons kamp op te slaan. In theorie zouden we nu twaalf hele uren veilig moeten zijn voor de gevaren van de jungle. Uit het stuk tussen elf en twaalf komt een onheilspellend geklik, waarschijnlijk van een zwerm boosaardige insecten. Maar wat voor beesten de geluiden ook maken, ze komen niet buiten de grenzen van de jungle en wij blijven uit de buurt van dat stuk strand, voor het geval ze slechts één achteloze voetstap nodig hebben om het bos uit te vliegen.
Ik begrijp niet hoe het kan dat Johanna nog steeds overeind staat. Ze heeft sinds het begin van de Spelen nog maar één uur geslapen. Peeta en ik bieden aan om de eerste wacht te nemen, omdat wij uitgeruster zijn en omdat we even alleen willen zijn. De anderen zakken meteen weg, hoewel Finnick onrustig slaapt. Af en toe hoor ik hem Annies naam mompelen.
Peeta en ik gaan op het vochtige zand zitten, allebei een andere kant op. Mijn rug drukt tegen de zijne. Ik kijk naar het water en hij kijkt naar de jungle, want dat is beter voor me. Ik word nog steeds achtervolgd door de stemmen van de snatergaaien, die helaas niet overstemd worden door de insecten. Na een tijdje leg ik mijn hoofd op zijn schouder en voel hoe zijn hand mijn haar streelt.
‘Katniss,’ zegt hij zacht, ‘het heeft geen zin om te doen alsof we niet doorhebben waar de ander mee bezig is.’ Nee, dat zal wel niet, maar het is ook niet erg leuk om erover te moeten praten. Nou ja, niet voor ons in elk geval. De Capitoolkijkers zitten nu natuurlijk aan de beeldbuis gekluisterd om maar geen woord te hoeven missen.
‘Ik weet niet wat je met Haymitch hebt afgesproken, maar je moet weten dat hij mij ook dingen heeft beloofd.’ Dat weet ik natuurlijk allang. Hij heeft tegen Peeta gezegd dat hij mij in leven moest houden, zodat hij geen argwaan zou krijgen. ‘Dus ik denk dat we er wel van uit kunnen gaan dat hij tegen één van ons gelogen heeft.’
Nu heeft hij mijn aandacht. Een dubbele afspraak. Een dubbele belofte. En alleen Haymitch weet welke echt is. Ik til mijn hoofd op en kijk Peeta aan. ‘Waarom begin je daar nu over?’
‘Omdat je niet moet vergeten dat het voor ons allebei een heel andere situatie is. Als jij doodgaat, en ik blijf leven, zal ik in District 12 geen leven meer hebben. Jij bént mijn leven,’ zegt hij. ‘Ik zou nooit meer gelukkig kunnen zijn.’ Ik wil protesteren, maar hij legt een vinger op mijn lippen. ‘Voor jou is het anders. Ik zeg niet dat het niet moeilijk zal worden. Maar er zijn meer mensen die jouw leven de moeite waard kunnen maken.’
Peeta doet zijn ketting met het gouden rondje af. Hij houdt hem in het maanlicht zodat ik de spotgaai goed kan zien. Dan glijdt zijn duim over een sluitinkje dat me nog niet eerder was opgevallen en het rondje klapt open. Het is niet massief, zoals ik dacht, het is een medaillon. In het medaillon zitten foto's. Rechts zie ik mijn moeder en Prim, lachend. En links zie ik Gale. Hij glimlacht zowaar.
Deze drie gezichten kunnen me op dit moment sneller breken dan wat ook ter wereld. Na wat ik vanmiddag heb moeten aanhoren… is dit het ideale wapen.
‘Je familie heeft je nodig, Katniss,’ zegt Peeta.
Mijn familie. Mijn moeder. Mijn zusje. En mijn zogenaamde neef Gale. Maar ik begrijp heel goed wat Peeta wil zeggen. Dat Gale echt mijn familie is, of dat op een dag kan worden, als ik blijf leven. Dat ik met hem zal trouwen. Dus Peeta geeft me tegelijkertijd zijn leven en Gale. Om me te laten weten dat ik me er van hem nooit schuldig over hoef te voelen. Peeta wil dat ik hem alles afneem. Alles.
Ik wacht tot hij over ons verzonnen kind zal beginnen, om de camera's te bespelen, maar dat doet hij niet. En daardoor weet ik dat dit voor hem niet bij de Spelen hoort. Dat hij me de waarheid vertelt over hoe hij zich voelt.
‘Niemand heeft mij echt nodig,’ zegt hij zonder zelfmedelijden. Zijn familie heeft hem inderdaad niet nodig, dat klopt. Ze zullen om hem rouwen, evenals een handjevol vrienden, maar ze zullen verdergaan. Zelfs Haymitch zal, met behulp van een heleboel illegaal gestookte alcohol, verdergaan. Ik besef dat er maar één iemand onherstelbaar kapot zal gaan als Peeta doodgaat. Ik.
‘Ik wel,’ zeg ik. ‘Ik heb jou nodig.’ Hij lijkt van streek, haalt diep adem alsof hij een lang betoog wil gaan afsteken, en dat is niet goed, helemaal niet zelfs, want dan begint hij natuurlijk over Prim en mijn moeder en daar raak ik alleen maar van in de war. Dus voordat hij iets kan zeggen, leg ik zijn lippen met een kus het zwijgen op.
Ik voel het weer. Dat wat ik nog maar één keer gevoeld heb. In de grot, vorig jaar, toen ik Haymitch zover probeerde te krijgen dat hij ons eten zou sturen. Ik heb Peeta tijdens die Spelen en daarna honderden keren gezoend. Maar er was maar één kus die diep vanbinnen iets bij me losmaakte. Eén die deed verlangen naar meer. Maar toen begon mijn hoofdwond te bloeden en moest ik van hem gaan liggen.
Dit keer zijn wij de enigen die onszelf kunnen onderbreken. En na een paar pogingen om nog iets te zeggen geeft Peeta het op. Het gevoel in mijn binnenste wordt warmer en verspreidt zich door mijn borstkas, door mijn lijf, strekt zich uit naar mijn armen en benen, naar alle uithoeken van mijn wezen. De kussen bevredigen me niet, ze hebben juist het tegenovergestelde effect en maken mijn behoefte alleen maar groter. Ik dacht dat ik een soort deskundige was op het gebied van honger, maar deze is helemaal nieuw voor me.
Bij de eerste donder van het onweer – de bliksem die om middernacht in de boom slaat – komen we weer bij onze positieven. Finnick wordt er ook wakker van. Met een felle kreet gaat hij overeind zitten. Ik zie zijn vingers in het zand klauwen terwijl hij zichzelf ervan probeert te overtuigen dat de nachtmerrie waar hij net nog in zat niet echt was.
‘Ik kan niet meer slapen,’ zegt hij. ‘Een van jullie moet uitrusten.’ Pas dan lijkt hij de uitdrukking op onze gezichten te zien, de manier waarop we met elkaar verstrengeld zijn. ‘Of jullie allebei. Ik doe het wel in mijn eentje.’
Maar dat wil Peeta niet. ‘Het is te gevaarlijk,’ zegt hij. ‘Ik ben niet moe. Ga jij maar even liggen, Katniss.’ Ik protesteer niet, want ik moet inderdaad slapen als ik scherp genoeg wil blijven om hem in leven te houden. Ik laat me door hem naar de plek brengen waar de anderen liggen. Hij hangt de ketting met het medaillon om mijn nek en legt zijn hand dan op de plek waar onze baby zou zitten als hij bestond. ‘Jij wordt een fantastische moeder, wist je dat?’ zegt hij. Hij kust me nog één laatste keer en gaat dan terug naar Finnick.
Zijn toespeling op de baby geeft aan dat onze time-out van de Spelen erop zit. Dat hij weet dat het publiek zich zal afvragen waarom hij het overtuigendste argument uit zijn arsenaal niet heeft benut. De sponsors moeten gemanipuleerd worden.
Maar terwijl ik me uitstrek op het zand vraag ik me af of er meer achter zit. Bedoelt hij soms dat ik ooit nog kinderen met Gale zou kunnen krijgen? Nou, als dat zo is dan heeft hij het mis. Want dat ben ik nooit van plan geweest. En bovendien, als slechts een van ons een kind kan krijgen, dan zou dat Peeta moeten zijn, dat lijkt me voor iedereen overduidelijk.
Terwijl ik langzaam indommel probeer ik me een wereld voor te stellen, ergens in de toekomst, zonder Spelen, zonder Capitool. Een plek als het weiland in het lied dat ik voor Rue heb gezongen toen ze stierf. Waar Peeta's kind veilig zou kunnen zijn.