HOOFDSTUK 23

Een klok. In gedachten zie ik haast voor me hoe de wijzers langs de in twaalf stukken opgedeelde wijzerplaat van de arena gaan. Elk uur begint er een nieuwe verschrikking, met een nieuw wapen van de Spelmakers, en daarmee eindigt de vorige. Onweer, bloedregen, mist, apen – dat zijn de eerste vier uren van de klok. En op tien uur zit de golf. Ik weet niet wat er in de andere zeven gebeurt, maar ik weet wel dat Wiress gelijk heeft.

Op dit moment valt de bloedregen en wij zitten op het strand onder het apengedeelte, veel te dicht bij de mist naar mijn zin. Blijven de verschillende aanvallen binnen de grenzen van de jungle? Dat hoeft niet per se. De golf kwam ook verder. Als die mist het oerwoud uit kruipt, of als de apen terugkomen…

‘Opstaan,’ commandeer ik terwijl ik Peeta, Finnick en Johanna wakker schud. ‘Opstaan – we moeten hier weg.’ Maar er is nog genoeg tijd om hun de kloktheorie uit te leggen, om te vertellen wat Wiress bedoelde met haar getiktak en hoe de verschuiving van de onzichtbare wijzers in elk gedeelte een dodelijk verschijnsel oproept.

Ik denk dat ik iedereen die bij bewustzijn is heb overtuigd, behalve Johanna dan, die per definitie alles wat ik zeg stom vindt. Maar zelfs zij geeft toe dat we beter het zekere voor het onzekere kunnen nemen.

Terwijl de anderen onze spullen verzamelen en Beetee weer in zijn overall ritsen, maak ik Wiress wakker. Met een paniekerig ‘Tiktak!’ doet ze haar ogen open.

‘Ja, tiktak, de arena is een klok. Het is een klok, Wiress, je had gelijk,’ zeg ik. ‘Je had gelijk.’

Haar gezicht ontspant van opluchting – ik denk omdat iemand eindelijk begrepen heeft wat zij waarschijnlijk al vanaf het eerste klokgelui wist. ‘Middernacht.’

‘Het begint om middernacht,’ bevestig ik.

In mijn hoofd worstelt een herinnering zich een weg naar boven. Ik zie een klok. Nee, het is een horloge, in de handpalm van Plutarch Heavensbee. ‘Het begint om middernacht,’ zei Plutarch, waarna mijn spotgaai heel even opgloeide. Achteraf gezien lijkt het wel alsof hij me een hint probeerde te geven over de arena. Maar waarom zou hij? Op dat moment was ik nog helemaal geen tribuut in deze Spelen. Misschien dacht hij dat ik er als mentor iets aan zou hebben. Of misschien is dit al die tijd het plan geweest.

Wiress knikt naar de bloedregen. ‘Halftwee,’ zegt ze.

‘Precies. Halftwee. En om twee uur begint er daar een afschuwelijke, giftige mist,’ zeg ik terwijl ik naar de jungle verderop wijs. ‘Daarom moeten we nu naar een veilige plek.’ Ze glimlacht en staat gehoorzaam op. ‘Heb je dorst?’ Ik geef haar de gevlochten kom aan en ze klokt bijna een kwart van het water naar binnen. Finnick geeft haar het laatste stukje brood en ze begint erop te kauwen. Nu we begrepen hebben wat ze wilde zeggen, is ze weer helemaal van de partij.

Ik controleer mijn wapens. Rol de tap en de tube zalf in de parachute en bind die met een rank aan mijn riem.

Beetee is nog steeds een beetje versuft, maar als Peeta hem op wil tillen, stribbelt hij tegen. ‘Draad,’ zegt hij. ‘Wire.’

‘Ja, die is daar,’ zegt Peeta tegen hem. ‘Maak je maar geen zorgen om Wiress. Zij komt ook mee.’

Maar Beetee blijft zich verzetten. ‘Draad,’ houdt hij vol.

‘O, ik weet al wat hij wil,’ zegt Johanna ongeduldig. Ze steekt het strand over en pakt de cilinder die we tijdens het wassen van zijn riem gehaald hebben. Hij is bedekt met een dikke laag gestold bloed. ‘Dit waardeloze prul. Het is een soort spoel met draad of zo. Zo is hij ook gewond geraakt. Hij wilde per se naar de Hoorn des Overvloeds rennen om dat ding te pakken. Ik snap niet hoe je dit als wapen zou kunnen gebruiken. Je zou er hooguit een stuk af kunnen snijden om als wurgtouw te gebruiken of zo. Maar laten we wel wezen, zie jij Beetee al iemand wurgen?’

‘Hij heeft zijn Spelen met draad gewonnen, door een elektrische val op te zetten,’ zegt Peeta. ‘Voor hem is het het beste wapen dat er is.’

Ergens voelt het raar dat Johanna dat zelf niet heeft bedacht. Het klinkt niet oprecht. Verdacht. ‘Vreemd dat je daar zelf niet op gekomen bent,’ zeg ik. ‘Terwijl jij toch degene bent die hem Knetter heeft gedoopt.’

Johanna's ogen worden gevaarlijke spleetjes. ‘Ja, wat ontzettend dom van me, hè?’ zegt ze. ‘Ik was zeker afgeleid doordat ik jouw vriendjes in leven moest houden. En wat deed jij ondertussen ook alweer? O ja, jij liet Mags creperen.’

Mijn vingers klemmen zich om het messenheft in mijn riem.

‘Toe dan. Probeer het maar. Het kan me niks schelen dat je zwanger bent, ik scheur zo je keel door,’ zegt Johanna.

Ik weet dat ik haar op dit moment niet kan vermoorden. Maar het is slechts een kwestie van tijd met Johanna en mij. Voordat de een de ander afmaakt.

‘Misschien moeten we allemaal een beetje rustig aan doen,’ zegt Finnick terwijl hij me een priemende blik toewerpt. Hij pakt de spoel en legt hem op Beetees borstkas. ‘Daar is je draad, Knetter. Pas je een beetje op waar je hem op aansluit?’

Peeta tilt Beetee op, die nu niet meer tegensputtert. ‘Waarheen?’

‘Ik wil graag naar de Hoorn des Overvloeds om de arena vanaf daar te bekijken. Om zeker te weten dat we gelijk hebben wat die klok betreft,’ zegt Finnick. Iedereen vindt het best. Bovendien zou ik het niet erg vinden om nog eens een blik op die berg wapens te kunnen werpen. En we zijn nu met zijn zessen. Zelfs als je Wiress en Beetee niet meerekent, hebben we nog vier goede vechters. Het is zo anders dan vorig jaar, toen ik alles alleen moest doen. Ja, het is reuzefijn om bondgenoten te hebben, zolang je de gedachte maar van je af kunt zetten dat je hen uiteindelijk zult moeten vermoorden.

Beetee en Wiress vinden waarschijnlijk wel een manier om uit zichzelf dood te gaan. Als we ergens voor weg moeten rennen, zullen ze nooit ver komen, bijvoorbeeld. En ik zou er eerlijk gezegd geen moeite mee hebben om Johanna te doden, als ik Peeta daarmee zou beschermen. Of misschien wel gewoon om haar haar bek te laten houden. Ik heb eigenlijk vooral iemand nodig die Finnick voor mij vermoordt, want ik denk niet dat ik dat zelf zal kunnen. Niet na alles wat hij voor Peeta heeft gedaan. Ik zit erover te denken om hem in een soort confrontatie met de Beroeps te lokken. Het is keihard, ik weet het. Maar wat moet ik anders? Nu we de klok doorhebben, zal hij waarschijnlijk niet meer in de jungle sterven, dus zal iemand hem tijdens een gevecht moeten doden.

Omdat het zo weerzinwekkend is om hierover na te denken, doen mijn hersenen hun uiterste best om van onderwerp te veranderen. Maar het enige wat me van de huidige situatie afleidt, is fantaseren dat ik president Snow vermoord. Niet de fraaiste dagdromen voor een meisje van zeventien, vrees ik, maar wel erg bevredigend.

We lopen over de dichtstbijzijnde zandspaak behoedzaam naar de Hoorn toe, voor het geval de Beroeps zich daar schuilhouden. Ik denk niet dat ze er zijn, omdat wij al uren op het strand zitten en we geen enkel teken van leven hebben gezien. De middencirkel is inderdaad verlaten, zoals ik al had verwacht. Alleen de grote gouden hoorn en de kaalgeplukte berg wapens liggen er nog.

Als Peeta Beetee in het kleine beetje schaduw legt dat de Hoorn biedt, roept hij Wiress. Ze hurkt naast hem neer en hij drukt de spoel in haar handen. ‘Wil je die even schoonmaken?’ vraagt hij.

Wiress knikt, loopt op een sukkeldrafje naar de waterkant en doopt de spoel in de zee. Ze begint zachtjes een maf liedje te zingen over een muis die rond een klok rent. Het klinkt als een kinderrijmpje, maar blijkbaar wordt ze daar vrolijk van.

‘O, nee hè, niet dat liedje weer,’ zegt Johanna terwijl ze met haar ogen rolt. ‘Dat heeft ze vannacht ook al uren gezongen, voor ze begon te tiktakken.’

Plotseling gaat Wiress kaarsrecht overeind staan en wijst naar de jungle. ‘Twee,’ zegt ze.

Ik volg haar vinger naar de plek waar de muur van mist net het strand op kruipt. ‘Ja, kijk, Wiress heeft gelijk. Het is twee uur en daar is de mist.’

‘Je kunt er de klok op gelijk zetten,’ zegt Peeta. ‘Heel slim dat je daarachter bent gekomen, Wiress.’

Wiress glimlacht en begint al zingend haar spoel weer in het water te dompelen. ‘O, ze is meer dan alleen slim,’ zegt Beetee. ‘Het is haar intuïtie.’ We draaien ons allemaal om om naar Beetee te kijken, met wie het weer een stuk beter lijkt te gaan. ‘Ze voelt dingen aankomen als anderen nog niets in de gaten hebben. Als zo'n kanarie in jullie mijnen.’

‘Wat is een kanarie?’ vraagt Finnick aan mij.

‘Dat is een vogeltje dat we mee de mijn in nemen zodat we kunnen zien of er giftige stoffen in de lucht zitten,’ leg ik uit.

‘Want dan gaat dat beest dood?’ vraagt Johanna.

‘Hij houdt eerst op met zingen. Dan moet je maken dat je wegkomt. Maar als de lucht te giftig is dan gaat hij dood, ja. En jijzelf ook.’ Ik wil niet praten over stervende zangvogels. Het doet me denken aan mijn vaders dood en Rues dood en Maysilee Donners dood en aan mijn moeder die toen haar vogeltje kreeg. O, fijn, en nu moet ik ook nog aan Gale denken, die nu diep in die verschrikkelijke mijn zit, terwijl de dreigementen van president Snow hem nog steeds boven het hoofd hangen. Het is zo makkelijk om het daarbeneden op een ongeluk te laten lijken. Een zwijgende kanarie, een vonk en dan niets meer.

Ik richt mijn gedachten weer op mijn denkbeeldige moord op de president.

Ondanks haar irritaties over Wiress is Johanna enorm vrolijk voor haar doen. Terwijl ik mijn voorraad pijlen aanvul, snuffelt zij door de berg tot ze twee dodelijk uitziende bijlen heeft gevonden. Ik vind het maar een vreemde keus, maar dan werpt ze er een met zo veel kracht van zich af dat hij in het door de zon zacht geworden goud van de Hoorn des Overvloeds blijft steken. Natuurlijk. Johanna Mason. District 7. Houtbewerking. Ik durf te wedden dat ze al met bijlen smijt sinds ze kan lopen. Net als Finnick met zijn drietand. Of Beetee met zijn draad. Rue met haar plantenkennis. Ik besef dat dit weer zo'n nadeel is waar de tributen uit District 12 door de jaren heen mee te maken hebben gehad. Wij gaan pas de mijnen in als we achttien zijn. Het lijkt erop dat de meeste andere tributen al op jonge leeftijd iets over hun ambacht leren. Sommige dingen die je in een mijn doet, zouden in de Spelen van pas kunnen komen. Met een pikhouweel werken. Dingen opblazen. Dat kan je een voorsprong geven, zoals bij mij met mijn jachtervaring ook het geval was. Maar we leren het te laat.

Terwijl ik met de wapens in de weer was, heeft Peeta op zijn hurken met de punt van zijn mes iets op een groot, glad blad getekend dat hij uit de jungle heeft meegenomen. Ik kijk over zijn schouder en zie dat hij een kaart van de arena aan het maken is. In het midden staat de Hoorn des Overvloeds in zijn cirkel van zand waar de twaalf spaken uit lopen. Het ziet eruit als een taart die in twaalf gelijke stukken is opgedeeld. Een tweede rondje moet het water voorstellen en met een iets grotere kring daaromheen heeft hij de rand van de jungle aangegeven. ‘Kijk eens hoe de Hoorn des Overvloeds ligt,’ zegt hij tegen me.

Ik bestudeer de kaart en zie wat hij bedoelt. ‘De krul wijst naar twaalf uur,’ zeg ik.

‘Precies, dus dit is de bovenkant van onze klok,’ zegt hij, en hij krast snel de nummers één tot en met twaalf op de wijzerplaat. ‘Tussen twaalf en één ligt het onweersgebied.’ In piepkleine lettertjes zet hij ONWEER in de bijbehorende taartpunt, en schrijft dan met de klok mee BLOED, MIST en APEN in de daaropvolgende delen.

‘En tussen tien en elf zit de golf,’ zeg ik. Hij schrijft het erbij. Op dat moment komen Finnick en Johanna bij ons staan, tot de tanden toe gewapend met drietanden, bijlen en messen.

‘Is jullie nog iets opgevallen in de andere delen?’ vraag ik aan Johanna en Beetee, want misschien hebben zij nog wel andere dingen gezien dan wij. Maar ze kunnen zich alleen een heleboel bloed herinneren. ‘Daar zou dus van alles kunnen gebeuren.’

‘Ik zal de stukken markeren waar de dingen die de Spelmakers bedacht hebben ook buiten de jungle komen, zodat we daar uit de buurt blijven,’ zegt Peeta, en hij zet schuine streepjes op de stranden van de mist- en de golfpunt. Dan leunt hij achterover. ‘Nou ja, we weten in elk geval al veel meer dan vanochtend.’

We knikken allemaal bevestigend, en dan valt het me opeens op. De stilte. Onze kanarie zingt niet meer.

Ik aarzel geen moment. Terwijl ik me omdraai, leg ik een pijl op mijn boog en dan zie ik hoe een kletsnatte Gloss Wiress op de grond laat glijden. Haar doorgesneden keel lijkt een felrode grijns. De punt van mijn pijl verdwijnt in zijn rechterslaap, en in de fractie van een seconde die ik nodig heb om een nieuwe pijl te pakken, boort een van Johanna's bijlen zich diep in Kasjmiers borst. Finnick slaat een speer weg die Brutus naar Peeta werpt en krijgt het mes van Enobaria in zijn dijbeen. Als hier geen Hoorn des Overvloeds zou liggen om achter weg te duiken, zouden de tributen uit District 2 nu allebei dood zijn. Ik spurt naar voren om de achtervolging in te zetten. Boem! Boem! Boem! Het kanon bevestigt dat we niets meer voor Wiress kunnen doen en dat we Gloss en Kasjmier niet meer af hoeven te maken. Mijn bondgenoten en ik rennen om de Hoorn heen, achter Brutus en Enobaria aan, die over een van de zand-stroken naar de jungle sprinten.

Plotseling schiet de grond met een ruk onder mijn voeten vandaan en ik word op mijn zij in het zand gesmeten. Het ronde stuk land waar de Hoorn des Overvloeds op ligt begint te draaien, heel snel, en ik zie de jungle in een waas voorbijrazen. Ik voel hoe de middelpuntvliedende kracht me naar het water trekt en ik klauw met mijn handen en voeten in de grond in een poging ergens houvast aan te vinden. Door het rondvliegende zand en de duizeligheid ben ik gedwongen mijn ogen dicht te knijpen. Ik kan niets anders doen dan me vastklemmen, tot we zonder af te remmen in één klap weer tot stilstand komen.

Hoestend en misselijk kom ik langzaam overeind en ik zie dat mijn gezelschap er net zo slecht aan toe is. Finnick, Johanna en Peeta hebben zich vast kunnen houden. De drie lijken zijn in het zeewater geworpen.

Alles bij elkaar zijn er tussen het moment waarop ik Wiress’ liedje niet meer hoorde en nu waarschijnlijk nog geen twee minuten verstreken. Hijgend zitten we op het strand en schrapen het zand uit onze mond.

‘Waar is Knetter?’ vraagt Johanna. We staan in één keer overeind. Na een wankelend rondje om de Hoorn weten we zeker dat hij weg is. Dan ziet Finnick hem twintig meter verderop in de zee liggen; hij kan nauwelijks zijn hoofd boven water houden en Finnick duikt erin om hem op te halen.

Dan moet ik opeens weer aan de rol draad denken en aan hoe belangrijk die voor hem was. Paniekerig kijk ik om me heen. Waar is hij? Waar is die spoel gebleven? En dan zie ik hem – Wiress heeft hem nog steeds in haar handen geklemd, ver weg in het water. Mijn buik krimpt samen als ik besef wat ik nu moet doen. ‘Dek me,’ zeg ik tegen de anderen. Ik gooi mijn wapens neer en ren naar de strook zand waar haar lichaam het dichtst bij in de buurt drijft. Zonder vaart te minderen duik ik het water in en begin naar haar toe te zwemmen. Vanuit mijn ooghoek zie ik hoe boven ons de hovercraft verschijnt en de grijper naar beneden komt om haar mee te nemen. Maar ik ga door. Ik zwem zo hard ik kan en bots uiteindelijk met een klap tegen haar lichaam op. Naar adem happend duik ik omhoog, terwijl ik probeer om niets van het water binnen te krijgen, dat vol zit met bloed uit de open wond in haar hals. Ze drijft op haar rug, omhooggehouden door haar riem en de dood, en staart recht de genadeloze zon in. Ik moet de spoel met draad watertrappelend uit haar vingers wrikken, omdat haar levenloze greep zo sterk is. Het enige wat ik daarna nog kan doen is haar ogen sluiten, een afscheidsgroet fluis-teren en wegzwemmen. Als ik de spoel op het strand gooi en mezelf het water uit trek, is haar lichaam verdwenen. Maar in mijn mond proef ik nog steeds haar bloed, vermengd met zeezout.

Ik loop terug naar de Hoorn des Overvloeds. Finnick heeft Beetee levend terug kunnen halen; hij heeft weliswaar veel water binnengekregen, maar zit nu wel rechtop en probeert alles eruit te snuiten. Hij is zo slim geweest om zijn bril vast te houden, zodat hij in elk geval nog kan zien. Ik leg de spoel in zijn schoot. Hij is brandschoon, er zit geen spoortje bloed meer op. Hij trekt er een stukje draad uit en rolt het tussen zijn vingers heen en weer. Dit is de eerste keer dat ik het zie, en het is een heel ander soort draad dan ik ken. Het heeft een lichte, gouden kleur en is zo dun als een haar. Ik vraag me af hoe lang hij is. Er zitten vast kilometers om die grote spoel. Maar ik vraag er niet naar, want ik weet dat hij aan Wiress denkt.

Ik kijk naar de sombere gezichten van de anderen. Nu zijn Finnick, Johanna en Beetee allemaal hun districtspartner kwijt. Ik loop naar Peeta toe en sla mijn armen om hem heen, en een tijdje blijven we zo allemaal zwijgend staan.

‘Kom, ik wil van dit klote-eiland af,’ zegt Johanna uiteindelijk. We hoeven alleen nog onze wapens te controleren, die we bijna allemaal hebben weten te behouden. Gelukkig zijn de klimplanten hier sterk, en de in de parachute gewikkelde tap en tube zalf hangen nog stevig aan mijn riem. Finnick trekt zijn hemd uit en verbindt daarmee de wond die Enobaria's mes in zijn dij heeft gemaakt; hij is niet erg diep. Beetee denkt dat hij wel weer kan lopen als we niet te snel gaan en ik help hem overeind. We besluiten naar het strand te gaan dat op twaalf uur ligt. Dan hebben we uren rust en als het goed is ook geen last van de laatste resten gif van de mist. Vervolgens lopen Peeta, Johanna en Finnick alle drie een andere spaak op.

‘Twaalf uur, toch?’ zegt Peeta. ‘De krul wijst naar de twaalf.’

‘Voordat ze ons ronddraaiden, ja,’ zegt Finnick. ‘Ik ging op de zon af.’

‘Aan de zon kun je alleen maar zien dat het een uur of drie is, Finnick,’ zeg ik.

‘Het is na drieën, want het mist niet meer,’ merkt Johanna op.

‘Tenzij ze die hebben stopgezet toen ze ons rond gingen draaien,’ zegt Beetee. ‘Volgens mij bedoelt Katniss dat je niet zomaar kunt zeggen waar de drie zit op de klok, zelfs al weet je hoe laat het is. Je hebt hooguit een idee waar hij ongeveer zou kunnen zitten. Tenzij je bedenkt dat ze de buitenste ring van de jungle ook verschoven kunnen hebben.’

Nee, Katniss bedoelde iets heel simpels. Beetees theorie is veel ingewikkelder dan mijn opmerking over de zon. Maar ik knik alsof dat precies was wat ik wilde zeggen. ‘Inderdaad, dus al deze paden kunnen naar twaalf uur leiden,’ zeg ik.

We lopen om de Hoorn des Overvloeds heen en speuren de jungle af. Het ziet er allemaal precies hetzelfde uit. Ik moet opeens denken aan de hoge boom waar de bliksem om twaalf uur het eerst insloeg, maar in elke driehoek staat zo'n boom. Johanna wil de sporen van Enobaria en Brutus volgen, maar die zijn weggeblazen of weggespoeld. Het is onmogelijk te bepalen waar wat is. ‘Ik had nooit over die klok moeten beginnen,’ zeg ik verbitterd. ‘Nu hebben ze ons die voorsprong ook nog afgepakt.’

‘Het is maar tijdelijk,’ zegt Beetee. ‘Om tien uur zien we de golf en dan weten we weer waar we zijn.’

‘Inderdaad, want ze kunnen niet de hele arena opnieuw vormgeven,’ zegt Peeta.

‘Het doet er niet toe,’ zegt Johanna ongeduldig. ‘Als je het niet tegen ons gezegd had, hadden we toch ook nooit ons kamp opgebroken, stomkop.’ Ironisch genoeg is haar steekhoudende maar minachtende opmerking de enige die me opbeurt. Ja, als ik het niet gezegd had, waren we gewoon bij het miststrand blijven zitten. ‘Vooruit, ik moet drinken. Heeft iemand nog een goed voorgevoel?’

We kiezen een willekeurige strook en gaan op weg; we hebben geen flauw idee naar welk cijfer we nu lopen. Als we bij de jungle komen, gluren we door het gebladerte om te kijken of we kunnen ontdekken wat daar eventueel op de loer ligt.

‘Nou, als het goed is, is het nu apentijd. En ik zie er niet één,’ zegt Peeta. ‘Ik ga proberen een boom af te tappen.’

‘Nee, het is mijn beurt,’ zegt Finnick.

‘Dan hou ik in elk geval de wacht,’ zegt Peeta.

‘Dat kan Katniss wel doen,’ zegt Johanna. ‘Jij moet een nieuwe kaart tekenen. Die andere is weggespoeld.’ Ze rukt een groot blad van een boom en geeft het aan hem.

Heel even bedenk ik achterdochtig dat ze ons misschien wel uit elkaar proberen te halen om ons te kunnen vermoorden. Maar dat lijkt niet logisch. Ik kan Finnick makkelijk overmeesteren als hij met de boom bezig is en Peeta is veel groter dan Johanna. Dus loop ik zonder iets te zeggen met Finnick zo'n vijftien meter het oerwoud in, waar hij een goede boom vindt en er met zijn mes in begint te hakken om een gat te maken.

Terwijl ik daar sta, met mijn wapens in de aanslag, kan ik toch het vervelende gevoel niet van me afzetten dat er iets aan de hand is en dat dat met Peeta te maken heeft. Om de oorzaak van mijn ongerustheid te achterhalen, ga ik na wat er allemaal is gebeurd vanaf het moment dat de gong sloeg. Finnick die Peeta meesleurde vanaf zijn metalen plaat. Finnick die Peeta weer tot leven wekte toen zijn hart stilstond door de botsing met het krachtveld. Mags die de mist in liep zodat Finnick Peeta kon dragen. De morfling die zich voor hem wierp om de aanval van de aap af te weren. Het gevecht met de Beroeps ging haast te snel, maar heeft Finnick de speer van Brutus niet voor Peeta weggeslagen, ook al wist hij dat hij dan het mes van Enobaria in zijn been zou krijgen? En zelfs nu laat Johanna hem liever een kaart op een blad tekenen dan hem de gevaarlijke jungle in te laten gaan…

Er is geen twijfel mogelijk. Het is me een compleet raadsel waarom, maar om de een of andere reden proberen sommige winnaars hem in leven te houden, ook al moeten ze zichzelf daarvoor opofferen.

Ik ben met stomheid geslagen. Ten eerste is dat míjn taak. Ten tweede slaat het nergens op. Er kan maar een van ons winnen. Waarom hebben ze er dan voor gekozen om Peeta te beschermen? Wat heeft Haymitch in vredesnaam tegen hen gezegd, wat had hij te bieden dat ze Peeta's leven boven dat van henzelf stellen?

Ik weet waarom ík Peeta in leven wil houden. Hij is mijn vriend, en dit is mijn manier om me tegen het Capi-tool te verzetten, om hun afschuwelijke Spelen te ondermijnen. Maar als ik geen echte band met hem had, waarom zou ik hem dan willen redden, waarom zou ik hem boven mezelf verkiezen? Hij is dapper, dat zeker, maar we zijn allemaal dapper genoeg geweest om een van de Spelen te overleven. Hij heeft een vreselijk goed hart dat je moeilijk kunt negeren, maar dan nog… En dan bedenk ik opeens wat Peeta zoveel beter kan dan wij. Hij kan praten. Hij heeft de andere deelnemers bij zijn beide interviews volledig weggevaagd. En misschien komt het wel door die onderliggende goedheid dat hij een mensenmassa – nee, een land – met één enkele zin aan zijn kant kan krijgen.

Ik weet nog dat ik dacht dat dat precies de eigenschap was die de leider van onze revolutie zou moeten hebben. Heeft Haymitch de anderen daar ook van weten te overtuigen? Dat Peeta's tong het Capitool veel meer schade kan toebrengen dan alle fysieke kracht waar wij wellicht op kunnen bogen? Ik weet het niet. Het lijkt me nog steeds een erg grote stap voor sommige tributen. Ik bedoel, we hebben het hier wel over Johanna Mason, hoor. Maar hoe zou je anders hun onmiskenbare pogingen om hem in leven te houden moeten verklaren?

‘Katniss, heb je die tap voor me?’ vraagt Finnick, en ik kom met een schok weer terug in de werkelijkheid. Ik snijd de rank door waarmee de tap aan mijn riem is gebonden en steek het metalen buisje naar hem uit.

En op dat moment hoor ik de gil. Er zit zo veel angst en pijn in dat mijn bloed in mijn aderen stolt. En hij klinkt zo vertrouwd. Ik laat de tap vallen, vergeet waar ik ben of wat er voor me ligt, ik weet alleen dat ik naar haar toe moet, haar moet beschermen. Ik ren blindelings in de richting van de stem, zonder enig oog voor gevaar, ik baan me een woeste weg door ranken en takken, door alles wat me belet om bij haar te komen.

Bij mijn kleine zusje.