HOOFDSTUK 4

Zwijgend sjokken we terug naar de trein. Als we in de gang naast mijn deur staan, geeft Haymitch me een schouderklopje en zegt: ‘Je had het een stuk slechter kunnen treffen, meisje.’ Hij vertrekt naar zijn eigen coupé en neemt de wijngeur met zich mee.

In mijn coupé trek ik mijn doorweekte sloffen, natte kamerjas en pyjama uit. Er liggen schone kleren in de ladekast, maar ik kruip gewoon in mijn ondergoed tussen de dekens. Ik staar het donker in en denk na over mijn gesprek met Haymitch. Hij had helemaal gelijk, over de verwachtingen van het Capitool, over mijn toekomst met Peeta; zelfs zijn laatste opmerking was waar. Natuurlijk zou ik het een stuk slechter kunnen treffen dan met Peeta. Maar daar gaat het toch niet om? Een van de weinige vrijheden die we in District 12 hebben is dat we kunnen trouwen met wie we willen, of helemaal niet. En nu hebben ze me zelfs die vrijheid afgenomen. Ik vraag me af of president Snow zal eisen dat we kinderen krijgen. Als dat gebeurt, zullen ze elk jaar met de boete mee moeten doen. En zou het niet spectaculair zijn als het kind van maar liefst twee winnaars wordt uitgekozen om de arena in te gaan? Er hebben wel vaker kinderen van winnaars meegestreden. Dat zorgt altijd voor een boel opschudding en dan zegt iedereen dat de kansen niet in het voordeel van dat gezin waren. Maar het gebeurt te vaak om een kwestie van toeval te zijn. Gale is ervan overtuigd dat het Capitool het expres doet en sjoemelt met de trekking om het extra dramatisch te maken. Door alle problemen die ik heb veroorzaakt, kan ik er waarschijnlijk zeker van zijn dat al mijn eventuele kinderen in de Spelen zullen belanden.

Ik denk aan Haymitch, die niet getrouwd is, geen gezin heeft en de wereld buitensluit met alcohol. Hij had elke vrouw uit het district kunnen krijgen, maar hij heeft gekozen voor eenzaamheid. Nee, niet eenzaamheid – dat klinkt te vredig. Het is meer eenzame opsluiting. Heeft hij dat gedaan omdat hij na zijn tijd in de arena bang was voor wat er anders zou kunnen gebeuren? Ik heb heel even kunnen ondervinden hoe dat voelt, toen ze tijdens de boete Prims naam omriepen en ik haar naar het podium haar dood tegemoet zag lopen. Maar als zus kon ik haar plek innemen, terwijl onze moeder die mogelijkheid niet had.

Mijn gedachten gaan als een razende op zoek naar alternatieven. Ik weiger me door president Snow tot dit lot te laten veroordelen. Zelfs als het zou betekenen dat ik de hand aan mezelf zou moeten slaan. Maar voor ik dat zou doen, zou ik eerst proberen te vluchten. Wat zouden ze doen als ik gewoon zou verdwijnen? Als ik het bos in ging en nooit meer terugkwam? Zou ik misschien zelfs al mijn dierbaren mee kunnen nemen om diep in de wildernis een nieuw bestaan op te bouwen? De kans is piepklein, maar het is niet onmogelijk.

Ik schud mijn hoofd om het helder te krijgen. Dit is niet het juiste moment om wilde ontsnappingsplannen te bedenken. Ik moet me op de Zegetoer concentreren. Als ik niet overtuigend genoeg toneelspeel, zijn er een heleboel mensen in groot gevaar.

De dageraad komt eerder dan de slaap, en daar staat Effie al op mijn deur te kloppen. Ik trek de eerste de beste kleren aan die ik in de bovenste la tegenkom en sleep mezelf naar de restauratiewagon. Ik zie niet in waarom ik niet in bed zou kunnen blijven liggen, want we zijn vandaag toch de hele dag onderweg, maar dan blijkt dat de schoonheidsbehandeling van gisteren alleen was om me mooi naar het station te krijgen. Vandaag zal het team me pas echt onder handen nemen.

‘Waarom? Het is toch veel te koud om iets van mijn lijf te zien,’ mopper ik.

‘Niet in District 11,’ zegt Effie.

District 11. Onze eerste halte. Ik zou liever in een van de andere districten beginnen, want Rue kwam uit District 11. Maar zo werkt de Zegetoer niet. Meestal begint hij in 12, dan gaat hij in aflopende volgorde langs alle districten naar 1 en daarna naar het Capitool. Het district van de winnaar wordt overgeslagen en komt als allerlaatste aan de beurt. Omdat de festiviteiten in 12 altijd het minst spectaculair zijn – meestal krijgen de tributen een diner aangeboden en is er een optocht op het plein waar niemand ook maar iets aan lijkt te vinden – willen ze ons district waarschijnlijk zo snel mogelijk achter de rug hebben. Dit jaar zal de Toer voor het eerst sinds Haymitch heeft gewonnen als laatste District 12 aandoen, en het Capitool zal de feestelijkheden bekostigen.

Ik probeer me het eten goed te laten smaken, zoals Hazelle zei. Het keukenpersoneel heeft duidelijk zijn best gedaan om het me naar de zin te maken. Ze hebben mijn lievelingseten klaargemaakt, lamsstoofschotel met gedroogde pruimen, en nog een aantal andere lekkernijen. Naast mijn bord staan een glas sinaasappelsap en een beker gloeiend hete chocolademelk te wachten. Dus ik eet veel, en er is echt niets op de maaltijd aan te merken, maar toch kan ik niet zeggen dat ik ervan geniet. Het irriteert me ook dat alleen Effie en ik zijn komen opdagen.

‘Waar is iedereen?’ vraag ik.

‘Tja, Joost mag weten waar Haymitch uithangt,’ zegt Effie. Ik had Haymitch ook niet verwacht, want die stapt waarschijnlijk net zijn bed in. ‘Cinna is nog tot heel laat bezig geweest om je kledingwagon te ordenen. Volgens mij heeft hij meer dan honderd outfits voor je meegenomen. Je avondkleding is werkelijk prachtig. En Peeta's team ligt waarschijnlijk nog te slapen.’

‘Hoeft hij niet opgedirkt te worden?’ vraag ik.

‘Bij hem ligt dat anders,’ antwoordt Effie.

En wat houdt dat in? Het houdt in dat bij mij de hele ochtend het haar van mijn lijf wordt gerukt terwijl Peeta kan uitslapen. Ik had er eigenlijk nog nooit over nagedacht, maar in de arena mochten een aantal jongens in elk geval hun lichaamshaar behouden, terwijl het er bij de meisjes allemaal af moest. Ik kan me dat van Peeta nu ook weer herinneren, ik heb het gezien toen ik hem in de beek heb gewassen. Het was heel blond in het zonlicht toen de modder en het bloed eenmaal van zijn lichaam waren gespoeld. Alleen zijn gezicht is al die tijd helemaal glad gebleven. Geen van de jongenstributen had baardgroei, terwijl de meesten daar oud genoeg voor waren. Ik vraag me af wat ze met hen gedaan hebben.

Ik ben kapot, maar mijn voorbereidingsteam lijkt er nog erger aan toe te zijn; ze slaan de ene kop koffie na de andere achterover en geven elkaar felgekleurde pilletjes. Voor zover ik weet komen ze nooit voor twaalf uur 's middags hun bed uit, tenzij er een nationale noodtoestand is, zoals mijn beenhaar bijvoorbeeld. Ik was zo blij toen het weer aangroeide. Alsof het een teken was dat alles weer normaal werd. Ik glijd met mijn vingers over het zachte, krullende dons op mijn benen en lever mezelf over aan het team. Ze zijn alle drie lang niet zo spraakzaam als anders, dus ik hoor elk haartje uit mijn huid gerukt worden. Ik moet in een bad gaan zitten met een dikke, stinkende vloeistof terwijl ze mijn gezicht en haar vol smeren met allerlei crèmes. Daarna volgen er nog twee baden in andere, minder vieze brouwsels. Ik word geëpileerd en geschrobd en gemasseerd en ingewreven tot mijn lijf helemaal rauw is.

Flavius tilt mijn kin op en zucht. ‘Zo zonde dat we van Cinna niets aan je mogen veranderen.’

‘Ja, we zouden echt iets bijzonders van je kunnen maken,’ zegt Octavia.

‘Als je ouder wordt,’ zegt Venia bijna dreigend. ‘Dan moet hij ons wel onze gang laten gaan.’

Wat zouden ze willen doen? Mijn lippen net zo opblazen als die van president Snow? Mijn borsten tatoeëren? Mijn huid fuchsiaroze verven en er juwelen in implanteren? Versieringen in mijn gezicht kerven? Me gekromde klauwen geven? Of snorharen? Ik heb het allemaal gezien, en nog veel meer, bij de mensen in het Capitool. Zouden ze echt niet beseffen hoe bizar ze er in onze ogen uitzien?

De gedachte aan alle modegrillen die het team op me zou willen botvieren, maakt mijn humeur er niet beter op, en ik had al zo veel ellende aan mijn hoofd – mijn mishandelde lichaam, mijn slaapgebrek, mijn verplichte huwelijk, de angst om president Snow teleur te stellen. Tegen de tijd dat ik bij de lunch aanschuif, waar Effie, Cinna, Portia, Haymitch en Peeta al zonder mij aan begonnen zijn, voel ik me te depressief om iets te kunnen zeggen. De anderen ratelen maar door over het eten en hoe goed ze wel niet slapen in een trein. Iedereen is razend enthousiast over de Toer. Nou ja, iedereen behalve Haymitch. Hij heeft een kater en plukt wat aan een muffin. Ik heb ook niet echt trek, misschien omdat ik zo stevig heb ontbeten vanochtend of omdat ik me zo slecht voel. Ik speel een beetje met een kom soep en neem maar een paar happen. Ik kan Peeta – mijn aangewezen echtgenoot in spe – niet eens aankijken, hoewel ik weet dat hij er niets aan kan doen.

De anderen zien het wel en doen hun best me bij het gesprek te betrekken, maar ik wimpel iedereen af. Op een gegeven moment staat de trein stil. Onze ober komt melden dat we niet alleen zullen tanken, maar dat er ook een kapot onderdeel vervangen moet worden, wat minstens een uur zal gaan duren. Effie raakt helemaal overstuur. Ze haalt haar schema tevoorschijn en gaat zitten berekenen welke gevolgen deze vertraging zal hebben voor de hele rest van ons leven. Op een gegeven moment kan ik haar gewoon echt niet meer aanhoren.

‘Het kan niemand iets schelen, Effie!’ snauw ik. Iedereen aan tafel staart me aan, zelfs Haymitch, van wie je toch zou mogen verwachten dat hij aan mijn kant staat, want hij wordt zelf ook altijd gek van Effie. Maar ik schiet meteen in de verdediging. ‘Nou, het is toch zo!’ zeg ik terwijl ik opsta en de restauratiewagon uit loop.

De trein lijkt me opeens te verstikken en ik ben nu echt misselijk. Ik zoek de uitgang, ruk de deur met geweld open – er gaat een of ander alarm af maar dat negeer ik – en spring op de grond. Ik verwacht in de sneeuw te zullen landen, maar de buitenlucht voelt warm en zacht op mijn huid. De bomen zijn nog groen. Hoe ver zijn we in één dag naar het zuiden gereden? Ik loop langs het spoor en knijp mijn ogen samen tegen het felle zonlicht. Ik heb nu al spijt van wat ik tegen Effie heb gezegd. Ik kan haar moeilijk de schuld geven van de akelige situatie waar ik me momenteel in bevind, en ik zou eigenlijk terug moeten gaan om mijn excuses aan te bieden. Mijn uitbarsting was het toppunt van slechte manieren, en zij vindt manieren juist vreselijk belangrijk. Maar mijn voeten blijven langs de rails lopen, tot ik de trein voorbij ben en achter me laat. Een uur vertraging. Ik kan minstens twintig minuten de ene kant op lopen en dan heb ik nog ruim de tijd om weer terug te gaan. Maar in plaats daarvan zak ik na een paar honderd meter op de grond en blijf daar in de verte zitten staren. Als ik een pijl en boog bij me had, zou ik dan gewoon verdergaan?

Na een tijdje hoor ik voetstappen achter me. Dat is vast Haymitch die me komt uitkafferen. Ik weet wel dat ik het verdiend heb, maar ik wil het desondanks niet horen. ‘Ik ben niet in de stemming voor een preek,’ zeg ik waarschuwend tegen het bosje onkruid bij mijn voeten.

‘Ik zal proberen het kort te houden.’ Peeta komt naast me zitten.

‘Ik dacht dat je Haymitch was,’ zeg ik.

‘Nee, die is nog even met zijn muffin bezig.’ Ik kijk hoe Peeta zijn kunstbeen goed legt. ‘Rotdag?’

‘Stelt niks voor,’ zeg ik.

Hij haalt diep adem. ‘Luister, Katniss, ik wil eigenlijk al een tijdje met je praten over de manier waarop ik me in de trein heb gedragen. De vorige trein, bedoel ik. Waarin we naar huis zijn gereden. Ik wist dat je iets met Gale had. Ik was al jaloers op hem voor ik je officieel had ontmoet. En het was niet eerlijk om dingen van jou te verwachten door wat er tijdens de Spelen is gebeurd. Het spijt me.’

Zijn verontschuldiging overvalt me. Peeta deed inderdaad alsof ik lucht was nadat ik had toegegeven dat mijn liefde voor hem tijdens de Spelen een soort toneelspel was geweest. Maar dat neem ik hem niet kwalijk. In de arena heb ik het liefdesverhaal met volle overgave meegespeeld. En er waren ook momenten waarop ik niet goed kon zeggen wat ik nou precies voor hem voelde. En dat is eigenlijk nog steeds zo.

‘Het spijt mij ook,’ zeg ik, hoewel ik niet precies weet waar ik mijn excuses voor aanbied. Misschien voor het feit dat er een reële kans bestaat dat ik binnenkort zijn leven verwoest.

‘Jij hoeft je nergens voor te verontschuldigen. Jij hebt ons alleen maar in leven gehouden. Maar ik wil niet dat we zo doorgaan, dat we elkaar in het echt negeren en dan elke keer als er camera's in de buurt zijn in de sneeuw vallen. Dus ik had bedacht dat als ik me nou, zeg maar, niet meer zo gekwetst zou gedragen, we misschien zouden kunnen proberen om gewoon vrienden te worden,’ zegt hij.

Al mijn vrienden gaan waarschijnlijk dood, maar ik kan Peeta niet beschermen door hem te negeren. ‘Goed,’ zeg ik. Ik voel me echt beter door zijn aanbod, minder gluiperig. Het was fijn geweest als hij hier eerder mee gekomen was, voor ik wist dat president Snow andere plannen had en dat wij nooit meer gewoon vrienden zullen kunnen zijn. Maar ik ben hoe dan ook blij dat we weer met elkaar praten.

‘Maar wat is er nou aan de hand?’ vraagt hij.

Ik kan het niet tegen hem zeggen. Ik pluk wat aan het bosje onkruid.

‘Laten we anders beginnen met iets simpels. Is het niet raar dat ik weet dat jij je leven op het spel zou zetten om dat van mij te redden… maar dat ik niet weet wat je lievelingskleur is?’ zegt hij.

Er kruipt een glimlachje om mijn lippen. ‘Groen. En de jouwe?’

‘Oranje,’ zegt hij.

‘Oranje? Zoals Effies pruik?’ vraag ik.

‘Iets minder fel,’ zegt hij. ‘Meer als… een zonsondergang.’

Een zonsondergang. Ik zie het meteen voor me; de bovenrand van de wegzakkende zon, de lucht vol strepen in zachte oranjetinten. Prachtig. Ik denk aan het koekje met de tijgerlelie, en nu Peeta weer tegen me praat moet ik op mijn tong bijten om hem niet het hele verhaal over president Snow te vertellen. Maar dat mag niet van Haymitch. Ik kan beter over koetjes en kalfjes blijven kletsen.

‘Iedereen is altijd zo lyrisch over je schilderijen. Best stom eigenlijk dat ik ze nog nooit gezien heb,’ zeg ik.

‘Nou, ik heb een hele wagon vol.’ Hij staat op en steekt zijn hand uit. ‘Kom op.’

Het is fijn om zijn vingers weer met de mijne verstrengeld te voelen, niet voor de show maar echt uit vriendschap. Hand in hand lopen we terug naar de trein. Bij de deur schiet het me weer te binnen. ‘Ik moet eerst nog mijn excuses aan Effie aanbieden.’

‘Schroom vooral niet om het er lekker dik bovenop te leggen,’ zegt Peeta tegen me.

Als we terug zijn in de restauratiewagon, waar de anderen nog steeds zitten te eten, bied ik Effie dan ook zo uitvoerig mijn excuses aan dat ik het zelf zwaar overdreven vind. Maar in haar ogen wegen ze waarschijnlijk maar net op tegen mijn onbeleefde misstap, en het siert haar dat ze ze welwillend aanvaardt. Ze zegt dat ze kan zien dat ik onder grote druk sta, en haar verhaal over dat íémand toch op het schema moet letten, duurt maar vijf minuten. Kom ik daar even makkelijk vanaf.

Als Effie uitgepraat is, neemt Peeta me mee door de trein om zijn schilderijen te laten zien. Ik weet niet wat ik had verwacht. Grotere uitvoeringen van de bloemenkoekjes misschien. Maar dit is iets heel anders. Peeta heeft de Spelen geschilderd.

Sommige zou je niet meteen kunnen plaatsen als je niet zelf met hem in de arena was geweest. Water dat door de kieren van onze grot druppelt. De droge vijverbedding. Twee handen, die van hem, die naar wortels graven. Andere zou elke kijker herkennen. De gouden Hoorn des Overvloeds. Clove die de messen in de voering van haar jas schikt. Een van de mutilanten, overduidelijk de blonde met de groene ogen die Glinster moest voorstellen, die grommend op ons af komt. En ik. Ik ben overal. Hoog in een boom. Terwijl ik een shirt tegen de rotsen in de beek sla. Bewusteloos in een plas bloed lig. En eentje die ik niet kan plaatsen waarop ik tevoorschijn kom uit een zilvergrijze mist die precies bij mijn ogen kleurt. Misschien zag ik er zo uit toen hij heel hoge koorts had.

‘Wat vind je ervan?’ vraagt hij.

‘Afschuwelijk,’ zeg ik. Ik kan het bloed bijna ruiken, de modder, de kunstmatige adem van de mutilant. ‘Ik doe mijn uiterste best om de arena te vergeten en jij hebt hem weer tot leven gewekt. Hoe komt het dat je je al die dingen nog zo precies herinnert?’

‘Ik zie ze elke nacht,’ zegt hij.

Ik weet waar hij het over heeft. Tegenwoordig kwellen de nachtmerries – mij ook voor de Spelen al niet onbekend – me zodra ik in slaap val. Maar de klassieker, waarin mijn vader bij de mijnexplosie aan stukken wordt gereten, heb ik niet vaak meer. In plaats daarvan herbeleef ik situaties uit de arena. Mijn vruchteloze poging om Rue te redden. Peeta die bijna doodbloedt. Het opgezwollen lijk van Glinster dat in mijn handen uit elkaar valt. Cato's afschuwelijke einde bij de mutilanten. Die komen het vaakst langs. ‘Ik ook. Helpt het? Om ze te schilderen?’

‘Ik weet het niet. Ik ben geloof ik iets minder bang om te gaan slapen 's nachts, of dat houd ik mezelf in elk geval voor,’ antwoordt hij. ‘Maar ze zijn er nog steeds.’

‘Misschien gaan ze wel nooit meer weg. Haymitch heeft ze ook nog.’ Haymitch zegt er nooit iets over, maar ik weet zeker dat hij daarom liever niet slaapt als het donker is.

‘Dat is waar. Maar ik vind het persoonlijk fijner om wakker te worden met een kwast dan een mes in mijn hand,’ zegt hij. ‘Vind je ze echt afschuwelijk?’

‘Ja. Maar ze zijn heel bijzonder. Echt,’ zeg ik. En dat zijn ze ook. Maar ik wil er niet meer naar kijken. ‘Wil je mijn talent ook zien? Cinna heeft er iets heel moois van gemaakt.’

Peeta lacht. ‘Een andere keer.’ De trein komt met een schok weer op gang en ik zie de buitenwereld langs ons raam schuiven. ‘Kom, we zijn bijna bij District 11. Dat wil ik wel eens zien.’

We lopen naar de laatste coupé van de trein. Er zijn stoelen en banken om op te zitten, maar het fijne is dat de achterste ramen helemaal omhoog het plafond in kunnen, zodat je buiten in de frisse lucht rijdt en je alle kanten op kunt kijken. Het landschap bestaat uit uitgestrekte velden waar kuddes melkvee op grazen. Heel anders dan de dichte bossen bij ons thuis. De trein mindert vaart en ik denk eerst dat we misschien weer een tussenstop gaan maken, maar dan doemt er voor ons een hek op. Het is minstens tien meter hoog, met gemene rollen prikkeldraad erbovenop, waardoor dat van ons in District 12 opeens maar kinderspel lijkt. Mijn ogen inspecteren vlug de onderkant, die bedekt is met enorme stalen platen. Daar kun je niet onderdoor graven, niet even door ontsnappen om te gaan jagen. Dan zie ik de wachttorens, op gelijke afstand van elkaar, bemand met gewapende bewakers, een bizar gezicht in die lieflijke velden vol wilde bloemen.

‘Dat is wel even wat anders,’ zegt Peeta.

Rue had me wel verteld dat de regels in District 11 met harde hand werden opgelegd. Maar dit had ik nooit verwacht.

Dan komen de gewassen, zo ver als het oog reikt. Mannen, vrouwen en kinderen met strooien hoeden tegen de zon gaan rechtop staan, draaien onze kant op en nemen even de tijd om hun rug te strekken terwijl ze kijken hoe de trein voorbijrijdt. In de verte zie ik de boomgaarden, en ik vraag me af of dat de plek is waar Rue heeft gewerkt en in de boomtoppen het fruit van de dunste takken heeft geplukt. Hier en daar staan wat hutjes bij elkaar – daarmee vergeleken woon je in de Laag op stand –, maar ze zijn allemaal verlaten. Waarschijnlijk zijn alle handen nodig voor de oogst.

Het gaat maar door en door en door. Ik kan niet bevatten hoe groot District 11 is. ‘Hoeveel mensen zouden hier wonen?’ vraagt Peeta. Ik schud mijn hoofd. Op school wordt het een groot district genoemd, meer niet. We krijgen nooit echte bevolkingsaantallen te horen. Maar er moeten veel meer kinderen zijn dan de groep die we elk jaar op televisie op de boete zien staan wachten. Hoe zouden ze dat doen? Zouden ze voorrondes houden? Of van tevoren de winnaars trekken en ervoor zorgen dat die er sowieso tussen staan? Hoe is Rue precies op dat podium beland, met alleen de fluitende wind die aanbood om haar plek in te nemen?

De uitgestrektheid, de eindeloosheid van dit gebied begint me te vervelen. Als Effie tegen ons komt zeggen dat we ons moeten omkleden, protesteer ik niet. Ik ga naar mijn coupé en laat het voorbereidingsteam mijn haar en makeup doen. Cinna komt binnen met een schattig oranje jurkje met een herfstbloemenmotief. Ik bedenk dat Peeta het vast een heel mooie kleur zal vinden.

Effie roept Peeta en mij bij zich en neemt nog één keer het programma met ons door. In sommige districten wordt de winnaar door de stad gereden terwijl de inwoners hem of haar toejuichen. Maar in 11 – misschien omdat er niet echt een stad is en alles veel verder uit elkaar ligt, of misschien omdat ze niet zo veel mankracht willen verspillen nu het oogsttijd is – blijft het publieke optreden beperkt tot het plein. Het vindt plaats voor hun kolossale, marmeren Gerechtsgebouw. Ooit moet het heel mooi geweest zijn, maar de tijd heeft zijn tol geëist. Zelfs op televisie zie je hoe de klimop de afbrokkelende gevel overwoekert en hoe het dak aan het verzakken is. Om het plein zelf staan verwaarloosde winkels, waarvan de meeste leegstaan. Waar de rijken van District 11 ook mogen wonen, hier in elk geval niet.

De hele show zal buiten worden opgevoerd, op wat Effie de veranda noemt: het betegelde gedeelte tussen de ingang en de trap, met grote pilaren die het dak dragen. Peeta en ik zullen voorgesteld worden, de burgemeester van 11 zal een toespraak houden ter ere van ons en vervolgens zullen wij reageren met een door het Capitool geschreven dankwoord. Als de winnaar speciale bondgenoten had onder de overleden tributen, dan wordt het gepast geacht daar ook nog een paar persoonlijke opmerkingen over te maken. Ik moet eigenlijk iets over Rue zeggen, en ook over Thresh, maar telkens als ik het thuis probeerde op te schrijven bleef ik uiteindelijk met een wit vel voor mijn neus zitten. Ik vind het moeilijk om over hen te praten zonder te gaan huilen. Gelukkig heeft Peeta iets voorbereid, en met een paar kleine aanpassingen geldt zijn verhaal voor ons allebei. Aan het eind van de ceremonie krijgen we een of andere gedenkplaat en dan kunnen we ons terugtrekken in het Gerechtsgebouw, waar een speciaal diner zal worden geserveerd.

Terwijl de trein het station van District 11 in rijdt, legt Cinna de laatste hand aan mijn kleding. Hij verwisselt mijn oranje haarband voor een van glanzend goud en speldt de spotgaaienbroche die ik in de arena heb gedragen op mijn jurk. Er staat geen welkomstcomité op het perron, alleen een ploeg van acht vredebewakers die ons de laadruimte van een gepantserde vrachtwagen in dirigeren. Effie snuift als de deur met een metalen klap achter ons dichtgaat. ‘Tjonge, je zou haast denken dat we allemaal een stel misdadigers waren,’ zegt ze.

Niet wij allemaal, Effie. Alleen ik, denk ik.

De vrachtwagen stopt aan de achterkant van het Gerechtsgebouw en we worden haastig naar binnen gebracht. Ik ruik dat er een heerlijke maaltijd voor ons wordt klaargemaakt, maar de geur kan de stank van schimmel en verrotting niet verbloemen. We krijgen geen tijd om rond te kijken. Terwijl we regelrecht naar de vooringang worden geleid, hoor ik hoe buiten op het plein het volkslied begint te spelen. Iemand bevestigt een microfoon aan mijn jurk. Peeta pakt mijn linkerhand. De burgemeester kondigt ons aan en de enorme deuren zwaaien kreunend open.

‘Lachen!’ zegt Effie terwijl ze ons een duwtje geeft. Onze voeten lopen naar voren.

Het is zover. Nu moet ik iedereen ervan overtuigen dat ik ontzettend verliefd ben op Peeta, denk ik. De plechtige ceremonie is behoorlijk strak gepland, dus ik weet niet zo goed hoe ik het moet aanpakken. Dit is niet het moment om hem te zoenen, maar misschien kan ik er eentje tussendoor frummelen.

Er wordt hard geapplaudisseerd, maar verder reageert het publiek niet zoals in het Capitool, met gejuich en gejoel en gefluit. We lopen over de overdekte veranda tot het dak ophoudt en we in de brandende zon boven aan de brede marmeren trap staan. Als mijn ogen een beetje gewend zijn aan het licht, zie ik dat er grote banieren aan de gebouwen rondom het plein zijn gehangen om hun bouwvallige staat te verdoezelen. Het plein is afgeladen vol, maar net als bij de boete kunnen dit nooit alle inwoners zijn.

Zoals gewoonlijk is er vlak voor het Gerechtsgebouw een speciaal podium neergezet voor de familie van de overleden tributen. Aan de kant van Thresh staat een oude vrouw met een kromme rug en een lang, gespierd meisje dat waarschijnlijk zijn zus is. Aan de kant van Rue… Ik ben niet voorbereid op Rues familie. Haar ouders, hun gezichten nog vol verdriet. Haar vijf jongere broertjes en zusjes die zo op haar lijken. Hun tengere lichaampjes, hun heldere donkere ogen. Samen zijn ze net een zwerm donkere vogeltjes.

Het applaus sterft weg en de burgemeester houdt onze eretoespraak. Er komen twee kleine meisjes de trap op met schitterende bossen bloemen. Peeta leest zijn deel van het standaarddankwoord voor en ik merk dat mijn lippen als vanzelf bewegen om het af te maken. Gelukkig hebben mijn moeder en Prim het er zo bij me ingestampt, dat ik het zelfs in mijn slaap nog zou kunnen opdreunen.

Peeta heeft zijn persoonlijke opmerkingen op een kaartje geschreven, maar hij pakt het niet. In plaats daarvan praat hij op zijn ongekunstelde, innemende manier over hoe Thresh en Rue het tot de laatste acht hebben geschopt, hoe ze allebei geholpen hebben mij in leven te houden – en daarmee ook hem in leven hebben gehouden – en dat we deze schuld nooit zullen kunnen aflossen. Hij aarzelt even, maar dan voegt hij er nog iets aan toe wat niet op het kaartje stond. Misschien omdat hij bang was dat hij het er van Effie weer af zou moeten halen. ‘We kunnen uw verlies nooit goedmaken, maar als blijk van onze dank willen we graag de gezinnen van de tributen uit District 11 zolang wij leven elk jaar één maand van ons prijzengeld geven.’

In de menigte wordt naar adem gesnakt en gemompeld. Wat Peeta heeft gedaan is nog nooit eerder gebeurd. Ik weet niet eens of het wel wettelijk is toegestaan. Hij weet dat waarschijnlijk ook niet, dus heeft hij het niet gevraagd voor het geval dat niet zo is. De gezinnen in kwestie staren ons alleen maar verbijsterd aan. Hun levens zijn voorgoed veranderd toen Thresh en Rue omkwamen, maar dit verandert alles opnieuw. Van een maand prijzengeld kan een gezin makkelijk een jaar rondkomen. Zolang wij leven zullen zij geen honger lijden.

Ik kijk Peeta aan en hij glimlacht een beetje treurig naar me. Ik hoor de stem van Haymitch: ‘Je had het een stuk slechter kunnen treffen.’ Op dit moment kan ik me niet voorstellen dat ik het béter had kunnen treffen. Wat een perfect cadeau. Het voelt dan ook helemaal niet geforceerd als ik op mijn tenen ga staan om hem te kussen.

De burgemeester komt naar voren en geeft ons allebei zo'n grote gedenkplaat dat ik mijn bos bloemen moet neerleggen om hem te kunnen vasthouden. De ceremonie is bijna afgelopen als ik zie dat een van de zusjes van Rue naar me staat te staren. Ze is waarschijnlijk een jaar of negen en lijkt als twee druppels water op Rue, tot de manier waarop ze staat aan toe, met haar armen een beetje gespreid. Ondanks het goede nieuws over het geld kijkt ze niet blij. Haar blik staat zelfs verwijtend. Omdat ik Rue niet gered heb?

Nee. Omdat ik haar nog steeds niet bedankt heb, denk ik.

Er gaat een golf van schaamte door me heen. Het meisje heeft gelijk. Hoe kan ik hier zo passief en zwijgzaam staan en Peeta in zijn eentje het woord laten doen? Als Rue had gewonnen, zou ze beslist iets over mij gezegd hebben. Ik denk aan hoe ik in de arena de moeite heb genomen om haar met bloemen te bedekken, om zeker te weten dat haar dood niet onopgemerkt zou blijven. Maar dat gebaar betekent niets als ik het nu niet onderschrijf.

‘Wacht!’ Ik struikel met de plaat tegen mijn borst gedrukt naar voren. Het moment waarop ik iets had mogen zeggen is voorbij, maar ik moet mijn mond opendoen. Ik ben hun te veel verschuldigd. En al had ik al mijn prijzengeld aan de gezinnen beloofd, dan zou dat mijn zwijgzaamheid van vandaag nog niet goedmaken. ‘Wacht, alstublieft.’ Ik weet niet hoe ik moet beginnen, maar dan vliegen de woorden over mijn lippen alsof ze heel lang in mijn achterhoofd hebben liggen rijpen.

‘Ik wil de tributen van District 11 bedanken,’ zeg ik. Ik kijk naar de twee vrouwen aan de kant van Thresh. ‘Ik heb Thresh maar één keer gesproken. Dat was voor hem net lang genoeg om mijn leven te sparen. Ik kende hem niet, maar ik heb altijd respect voor hem gehad. Voor zijn kracht. Voor het feit dat hij de Spelen alleen op zijn eigen voorwaarden wilde spelen. De Beroeps hebben vanaf het allereerste begin geprobeerd hem bij hun team te krijgen, maar hij weigerde. Daarom heb ik respect voor hem.’

Voor het eerst kijkt de oude kromme vrouw (zou zij de oma van Thresh zijn?) op, en er speelt een zweem van een glimlach om haar lippen.

De menigte is stil geworden, zo stil dat ik me afvraag hoe ze het voor elkaar krijgen. Het lijkt wel alsof ze allemaal hun adem inhouden.

Ik wend me tot de familie van Rue. ‘Maar Rue heb ik wél leren kennen, en zij zal altijd bij me zijn. Bij alle mooie dingen moet ik aan haar denken. Ik zie haar in de gele bloemen die in het Weiland bij mijn huis bloeien. Ik zie haar in de spotgaaien die in de bomen zingen. Maar bovenal zie ik haar in mijn zusje, Prim.’ Mijn stem trilt, maar ik ben bijna klaar. ‘Ik wil u bedanken voor uw kinderen.’ Ik hef mijn hoofd om de mensenmassa toe te spreken. ‘En ik wil u allen bedanken voor het brood.’

Daar sta ik dan, geknakt en kleintjes, met duizenden ogen op me gericht. Het is heel lang stil. Dan fluit iemand ergens in het publiek Rues viertonige spotgaaiendeuntje. Het wijsje dat in de boomgaarden aangaf dat de werkdag erop zat. Dat in de arena betekende dat we veilig waren. Als het melodietje afgelopen is, heb ik de fluiter gevonden, een gerimpelde oude man in een rood, verschoten shirt en een overall. Zijn ogen ontmoeten de mijne.

Wat daarna gebeurt is geen toeval. Het wordt te goed uitgevoerd om spontaan te kunnen zijn, want het gaat precies gelijk. Alle mensen in het publiek drukken de drie middelste vingers van hun linkerhand tegen hun lippen en steken ze naar me uit. Het is ons gebaar uit District 12, waarmee ik in de arena afscheid heb genomen van Rue.

Als ik niet met president Snow had gepraat, was ik door dit gebaar misschien wel tot tranen toe geroerd geweest.

Maar zijn bevel om de gemoederen in de districten tot bedaren te brengen dreunt nog na in mijn oren en nu word ik er alleen maar bang van. Wat zal hij wel niet denken van dit bijzonder openlijke eerbetoon van het publiek aan het meisje dat het Capitool heeft uitgedaagd?

Met een schok besef ik wat ik heb gedaan. Het was niet expres – ik wilde hen alleen maar bedanken –, maar ik heb iets heel gevaarlijks uitgelokt. Een opstandige daad van de inwoners van District 11. Dit is precies wat ik juist de kop in moest drukken!

Ik probeer iets te bedenken om wat er net gebeurd is af te zwakken, het te ontkrachten, maar ik hoor een licht geruis dat aangeeft dat mijn microfoon is uitgezet en de burgemeester neemt het weer over. Peeta en ik nemen nog een laatste applaus in ontvangst. Hij brengt me terug naar de deuren en is zich totaal niet bewust van het feit dat het helemaal fout is gegaan.

Ik voel me raar en moet even stilstaan. Er dansen felle vlekjes zonlicht voor mijn ogen. ‘Gaat het wel?’ vraagt Peeta.

‘Beetje duizelig. De zon was zo fel,’ zeg ik. Ik zie zijn boeket. ‘Ik ben mijn bloemen vergeten,’ mompel ik.

‘Ik ga ze wel even halen,’ zegt hij.

‘Dat kan ik zelf wel,’ antwoord ik.

We zouden nu veilig in het Gerechtsgebouw zijn, als ik niet was blijven staan, als ik mijn bloemen niet had laten liggen. Maar in plaats daarvan zien we vanuit de donkere schaduwen op de veranda alles gebeuren.

Twee vredebewakers slepen de oude man die gefloten heeft mee de trap op. Als ze boven zijn, dwingen ze hem voor de menigte op zijn knieën te gaan zitten. En dan schieten ze een kogel door zijn hoofd.