HOOFDSTUK 8

‘Nee!’ roep ik terwijl ik naar voren spring. De arm komt al neer en instinctief weet ik dat ik niet sterk genoeg ben om hem tegen te houden. In plaats daarvan werp ik mezelf tussen Gale en de zweep. Ik houd mijn armen gespreid om zijn gehavende lichaam zoveel mogelijk te beschermen, dus ik kan de klap nergens mee afweren. Hij komt met volle kracht op de linkerkant van mijn gezicht neer.

Meteen voel ik een allesverzengende pijn. Scherpe lichtflitsen schieten over mijn netvlies en ik val op mijn knieën. Mijn ene hand ligt om mijn wang en de andere zorgt ervoor dat ik niet voorover zak. Ik voel de striem nu al opzwellen, mijn oog zit dicht. De stenen onder me zijn nat van Gales bloed, ik ruik de doordringende geur. ‘Hou op! Straks gaat hij dood!’ krijs ik.

Ik vang een glimp op van het gezicht van mijn aanvaller. Harde trekken, diepe rimpels, een wrede mond. Grijs haar, zo kort geschoren dat er nauwelijks nog wat over is, inktzwarte ogen die bijna alleen uit pupil lijken te bestaan, een lange rechte neus, rood van de ijzige kou. De sterke arm gaat opnieuw omhoog, zijn blik is nu op mij gericht. Mijn hand vliegt naar mijn schouder, op zoek naar een pijl, maar mijn wapens liggen natuurlijk veilig verstopt in het bos. Ik bijt op mijn tanden in afwachting van de volgende klap.

‘Ho!’ blaft een stem. Haymitch komt naar voren en struikelt over een vredebewaker die op de grond ligt. Het is Darius. Er puilt een enorme paarse bult door het rode haar op zijn voorhoofd. Hij is bewusteloos, maar hij ademt nog wel. Wat is er gebeurd? Heeft hij het voor Gale opgenomen toen ik er nog niet was?

Haymitch negeert hem en trekt me hardhandig overeind. ‘O, heel fijn.’ Zijn hand grijpt mijn kin vast en rukt hem omhoog. ‘Ze heeft volgende week een fotosessie om haar bruidsjurken te laten zien. Hoe ga ik dit aan haar stylist verkopen?’

Ik zie een glimp van herkenning in de ogen van de man met de zweep. Zonder make-up, dik ingepakt tegen de kou en met mijn vlecht achteloos in mijn jas gestopt kun je nauwelijks zien dat ik de winnaar van de laatste Hongerspelen ben. Vooral niet nu mijn halve gezicht bont en blauw is. Maar Haymitch komt al jaren op televisie, en hem vergeet je niet zo snel.

De man zet zijn zweep op zijn heup. ‘Ze heeft de bestraffing van een schuldig bevonden misdadiger verstoord.’

Alles aan deze man, zijn bevelende stem, zijn vreemde accent, ademt een onbekende, gevaarlijke dreiging. Waar komt hij vandaan? Uit District 11? 3? Uit het Capitool zelf?

‘Al had ze verdomme het Gerechtsgebouw opgeblazen! Moet je haar wang nou zien! Dacht je dat ze daar over een week mee voor de camera kan verschijnen?’ snauwt Hay-mitch.

De stem van de man klinkt nog steeds glashard, maar ik hoor toch een klein spoortje twijfel. ‘Dat is mijn probleem niet.’

‘O nee? Nou, vriend, dat wordt het zo meteen wel. Het eerste wat ik doe als ik straks thuiskom, is het Capitool bellen,’ zegt Haymitch. ‘Eens kijken wie jou toestemming heeft gegeven om het knappe gezichtje van mijn winnares tot moes te meppen!’

‘Hij heeft gestroopt. Wat heeft zij daar überhaupt mee te maken?’ vraagt de man.

‘Hij is haar neef.’ Peeta pakt mijn andere arm vast, maar wel zachtjes. ‘En zij is mijn verloofde. Dus als je hem wilt pakken, moet je eerst langs ons.’

Misschien zijn wij wel de enige drie mensen in het hele district die op deze manier verzet kunnen bieden, hoewel ik zeker weet dat het niet lang zal duren en we hier ongetwijfeld voor zullen boeten. Maar op dit moment kan het me allemaal niets schelen, als Gale maar blijft leven. De nieuwe hoofdvredebewaker kijkt achterom naar zijn versterkingsploeg. Tot mijn opluchting zie ik dat het bekende gezichten zijn, oude vrienden uit de As. Aan de blik in hun ogen kun je zien dat ze niet blij zijn met de situatie.

Een van hen, Purnia, een vrouw die regelmatig bij Sluwe Sae komt eten, doet een stramme pas naar voren. ‘Volgens mij is het vereiste aantal zweepslagen voor een eerste vergrijp uitgedeeld, meneer. Tenzij u hem ter dood wilt veroordelen; dat vonnis zal dan door het vuurpeloton worden voltrokken.’

‘Is dat hier het standaardprotocol?’ vraagt de hoofdvredebewaker.

‘Ja meneer,’ zegt Purnia, en een aantal anderen knikken bevestigend. Ik weet zeker dat ze eigenlijk geen flauw benul hebben, want als er in de As iemand binnenkomt met een wilde kalkoen is het standaardprotocol om zo snel mogelijk op de beste bouten te bieden.

‘Juist. Neem je neef mee, meisje. En zeg als hij bijkomt maar tegen hem dat ik dat vuurpeloton eigenhandig samenstel als hij nog een keer op Capitoolgrond stroopt.’ De hoofdvredebewaker laat zijn hand van boven tot beneden over de streng van de zweep glijden, zodat wij onder de bloedspetters komen te zitten. Dan rolt hij hem met snelle, keurige lussen op en beent weg.

De meeste andere vredebewakers lopen in een onbeholpen formatie achter hem aan. Een klein groepje blijft achter en hijst het lichaam van Darius aan zijn armen en benen overeind. Ik vang Purnia's blik op en vorm met mijn lippen het woord ‘bedankt’ voor ze wegloopt. Ze reageert niet, maar ik weet zeker dat ze het heeft begrepen.

‘Gale.’ Ik draai me om en mijn handen worstelen met de knopen rond zijn polsen. Iemand geeft een mes aan en Peeta snijdt de touwen door. Gale zakt op de grond in elkaar.

‘Hij moet naar je moeder,’ zegt Haymitch.

Er is geen brancard, maar de oude vrouw van het kledingstalletje verkoopt ons de plank waarop ze in haar kraam haar waren uitstalt. ‘Als je maar niet zegt hoe je eraan gekomen bent,’ zegt ze terwijl ze snel haar spulletjes inpakt. Het plein is grotendeels leeggestroomd, de angst heeft het gewonnen van het medeleven. Ik kan het niemand kwalijk nemen na wat er net gebeurd is.

Tegen de tijd dat we Gale op zijn buik op de plank hebben gelegd, is er nog maar een handjevol mensen over om hem te helpen dragen. Haymitch, Peeta en een paar mijnwerkers die bij Gale in de ploeg zitten, tillen hem op.

Leevy, een meisje dat vlak bij ons oude huis in de Laag woont, pakt mijn arm. Mijn moeder heeft vorig jaar het leven van haar broertje gered toen hij de mazelen had. ‘Zal ik jullie helpen?’ Haar grijze ogen staan bang maar vastberaden.

‘Dat hoeft niet, maar wil jij Hazelle halen? Vragen of ze naar ons toe komt?’ vraag ik.

‘Ja,’ zegt Leevy en ze draait zich onmiddellijk om.

‘Leevy!’ roep ik haar na. ‘Zeg dat ze de kinderen thuislaat.’

‘Is goed. Ik blijf wel bij ze,’ zegt ze.

‘Dank je wel.’ Ik gris Gales jas mee en ren achter de anderen aan.

‘Doe eens wat sneeuw op je gezicht,’ beveelt Haymitch over zijn schouder. Ik schep een handvol sneeuw op en druk het tegen mijn wang, zodat de pijn een klein beetje verdoofd wordt. Mijn linkeroog traant heel erg en in het schemerlicht zie ik nog maar net het paar laarzen voor me.

Tijdens het lopen hoor ik Bristel en Thom, de ploegmaten van Gale, praten over wat er volgens hen gebeurd is. Gale moet naar het huis van Cray gegaan zijn, zoals hij al zo vaak gedaan heeft, in de wetenschap dat Cray goed betaalt voor een wilde kalkoen. Maar in plaats van Cray trof hij daar de nieuwe hoofdvredebewaker aan, een man die Romulus Thread schijnt te heten. Niemand weet wat er met Cray is gebeurd. Hij heeft vanochtend nog sterkedrank gekocht in de As, toen hij blijkbaar nog het bevel over het district voerde, maar nu is hij nergens meer te bekennen. Thread liet Gale direct arresteren en aangezien hij een dode kalkoen in zijn handen had, kon hij moeilijk zeggen dat hij onschuldig was. Het nieuws dat hij in de problemen zat, ging als een lopend vuurtje rond. Hij werd naar het plein gebracht, gedwongen om schuld te bekennen, en veroordeeld tot een serie zweepslagen die onmiddellijk moesten worden uitgevoerd. Tegen de tijd dat ik er was, had hij al minstens veertig klappen gehad. Rond de dertigste was hij bewusteloos geraakt.

‘Mazzel datie alleen die kalkoen bij zich had,’ zegt Bristel. ‘Als het zijn gebruikelijke buit was geweest, had het nog veel erger kunnen zijn.’

‘Hij zei tegen Thread dat hij het beest door de Laag had zien wandelen. Dat het blijkbaar onder het hek door was gekropen en dat hij het met een stok had doodgestoken. Nog steeds een misdaad. Maar als ze hadden geweten dat hij in het bos met wapens rondloopt, hadden ze hem zeker weten ter dood veroordeeld,’ zegt Thom.

‘Wat is er met Darius gebeurd?’ vraagt Peeta.

‘Hij kwam na twintig zweepslagen tussenbeide, zei dat het wel genoeg was geweest. Maar hij zei het niet netjes en officieel, zoals Purnia. Hij pakte Thread bij zijn arm en Thread gaf hem een klap tegen zijn hoofd met het handvat van de zweep. Die jongen gaat het nog zwaar krijgen,’ zegt Bristel.

‘Ik vrees dat wij het allemaal nog zwaar gaan krijgen,’ zegt Haymitch.

Het begint te sneeuwen, hard en nat, zodat ik nog minder zie. Ik strompel achter de anderen aan over het paadje naar mijn huis en laat me meer door mijn oren dan door mijn ogen de weg wijzen. Als de deur opengaat, valt er een gouden licht op de sneeuw. Mijn moeder, die ongetwijfeld op me zat te wachten nadat ik een hele dag zonder iets te zeggen van huis ben geweest, neemt de situatie in zich op.

‘Nieuw hoofd,’ zegt Haymitch, en ze geeft hem een kort knikje, alsof ze aan die uitleg genoeg heeft.

Ik sta, zoals altijd, vol bewondering te kijken hoe ze van een vrouw die me nog roept om een spin dood te maken verandert in een vrouw die immuun is voor angst. Volgens mij zijn dit de enige momenten waarop mijn moeder weet wie ze is: als ze voor een zieke of stervende patiënt moet zorgen. Binnen de kortste keren is de lange keukentafel leeggehaald, ligt er een steriele witte doek overheen en wordt Gale erbovenop getild. Mijn moeder giet water uit een ketel in een kom terwijl ze ondertussen tegen Prim zegt welke dingen ze allemaal uit haar medicijnkastje moet pakken. Gedroogde kruiden en tincturen en potjes uit de winkel. Ik kijk naar haar handen, naar de lange spitse vingers die snel iets verkruimelen boven de kom en daarna een paar druppels van het een of ander toevoegen. Ze dompelt een doek in de hete vloeistof terwijl ze Prim aanwijzingen geeft om een tweede brouwsel klaar te maken.

Mijn moeder werpt me een snelle blik toe. ‘Is je oog geraakt?’

‘Nee, het zit gewoon dicht door de zwelling,’ zeg ik.

‘Hou er nog wat sneeuw tegenaan,’ commandeert ze. Maar ik ben duidelijk geen noodgeval.

‘Kun je hem redden?’ vraag ik aan mijn moeder. Ze zegt niets, maar wringt de doek uit en houdt hem dan in de lucht om hem een beetje te laten afkoelen.

‘Maak je geen zorgen,’ zegt Haymitch. ‘Voor Cray er was, werden er heel vaak zweepslagen uitgedeeld. We brachten ze altijd naar haar.’

Ik kan me niet herinneren dat Cray er níét was, in een tijd waarin de hoofdvredebewaker er ongehinderd op los sloeg. Maar mijn moeder moet toen ongeveer net zo oud als ik zijn geweest en werkte bij haar ouders in de apotheek. Zelfs toen had ze dus al genezende handen.

Heel voorzichtig begint ze het gehavende vlees op Gales rug schoon te maken. Ik word misselijk als ik ernaar kijk, voel me nutteloos terwijl het laatste beetje sneeuw van mijn handschoen in een plasje op de grond druppelt. Peeta zet me in een stoel en houdt een doek met verse sneeuw tegen mijn wang.

Haymitch zegt tegen Bristel en Thom dat ze naar huis moeten gaan en ik zie dat hij hen bij het afscheid een stel munten in de hand drukt. ‘Wie weet wat er met jullie ploeg gaat gebeuren,’ zegt hij. Ze knikken en nemen het geld aan.

Hazelle komt hijgend binnenstormen met rode wangen en verse sneeuw in haar haar. Ze gaat zwijgend op een kruk naast de tafel zitten, pakt Gales hand en drukt hem tegen haar lippen. Mijn moeder begroet haar niet eens. Haar hoofd is ergens anders, op die speciale plek waar alleen zij en de patiënt en af en toe Prim bestaan. Wij komen later wel.

Zelfs in haar bekwame handen duurt het lang voordat alle wonden zijn schoongemaakt, de flarden huid die nog gered kunnen worden weer op hun plaats liggen, er een zalf op is gesmeerd en een dun verband is aangelegd. Nu het bloed is weggewassen, zie ik hoe vaak de zweep is neergekomen en ik voel de slagen terug in die ene striem op mijn wang. Ik vermenigvuldig mijn eigen pijn met één, twee, veertig, en kan alleen maar hopen dat Gale bewusteloos blijft. Maar natuurlijk is dat te veel gevraagd. Als het laatste verband op zijn plek zit, komt er een kreun over zijn lippen. Hazelle streelt over zijn haar en fluistert iets terwijl mijn moeder en Prim door hun magere voorraad pijnstillers gaan, die normaal gesproken alleen door dokters worden verstrekt. Er is moeilijk aan te komen, ze zijn duur, en er is altijd heel veel vraag naar. Mijn moeder moet de zwaarste pillen bewaren voor de ergste pijn, maar wat is de ergste pijn? Voor mij is dat altijd de pijn die er op dat moment is. Als ik het voor het zeggen had, zouden al die pijnstillers binnen een dag op zijn, omdat ik er zo slecht tegen kan om mensen te zien lijden. Mijn moeder probeert ze te bewaren voor de mensen die echt op sterven liggen, om ze rustig weg te laten zakken.

Omdat Gale weer bijkomt, besluiten ze hem een kruidenmengsel te geven dat hij kan doorslikken. ‘Dat is niet genoeg,’ zeg ik. Ze kijken me aan. ‘Dat is niet genoeg. Ik weet hoe het voelt. Daar kun je nauwelijks een stevige hoofdpijn mee onderdrukken.’

‘We vermengen het met slaapsiroop, Katniss, en dan redt hij het wel. De kruiden zijn meer bedoeld om ontstekingen…’ begint mijn moeder kalm.

‘Geef hem nou gewoon die medicijnen!’ schreeuw ik tegen haar. ‘Geef ze dan! Wie ben jij om te bepalen hoeveel pijn hij kan verdragen?’

Gale reageert als hij mijn stem hoort en probeert zijn arm naar me uit te strekken. Door de beweging komen er meteen verse bloedvlekken in zijn verband en hij slaakt een gekwelde kreun.

‘Breng haar naar buiten,’ zegt mijn moeder. Haymitch en Peeta dragen me letterlijk de kamer uit terwijl ik allerlei verwensingen naar haar hoofd slinger. Ze drukken me neer op een bed in een van de extra slaapkamers tot ik niet meer tegenstribbel.

Terwijl ik daar lig te snikken en de tranen zich uit mijn dichtgeknepen oog proberen te persen, hoor ik Peeta tegen Haymitch fluisteren over president Snow en de opstand in District 8. ‘Ze wil dat we er met z'n allen vandoor gaan,’ zegt hij, maar als Haymitch daar een mening over heeft dan houdt hij die voor zich.

Na een tijdje komt mijn moeder binnen om mijn gezicht te behandelen. Daarna houdt ze mijn hand vast en aait over mijn arm terwijl Haymitch vertelt wat er met Gale is gebeurd.

‘Dus het begint weer?’ vraagt ze. ‘Net als vroeger?’

‘Lijkt er wel op,’ antwoordt hij. ‘Wie had gedacht dat we die ouwe Cray ooit zouden missen?’

Cray was sowieso al niet geliefd door het uniform dat hij droeg, maar hij had ook nog eens de gewoonte om uitgehongerde jonge vrouwen voor geld zijn bed in te lokken, wat hem pas echt gehaat maakte in het district. In heel zware tijden verzamelden de allerhongerigsten zich 's avonds voor zijn deur en verdrongen elkaar voor de kans om een paar centen te verdienen door hun lichaam te verkopen, om zo hun families te eten te kunnen geven. Als ik ouder was geweest toen mijn vader stierf, had ik er misschien wel tussen gestaan. Maar ík leerde jagen.

Ik weet niet precies wat mijn moeder bedoelt als ze zegt dat het weer begint, maar ik ben te boos en mijn wang doet te veel pijn om het te vragen. Maar het idee dat er weer slechte tijden aanbreken is wel tot me doorgedrongen, want als de bel gaat sta ik meteen naast mijn bed. Wie kan dat zijn, midden in de nacht? Er is maar één antwoord mogelijk. Vredebewakers.

‘Ze mogen hem niet meenemen,’ zeg ik.

‘Misschien komen ze wel voor jou,’ waarschuwt Haymitch.

‘Of voor jou,’ zeg ik.

‘Het is mijn huis niet,’ zegt hij. ‘Maar ik doe wel open.’

‘Nee, ik ga wel,’ zegt mijn moeder stilletjes.

Uiteindelijk gaan we allemaal; we lopen achter haar aan door de gang naar de aanhoudende bel. Als ze de deur opendoet, staat er geen peloton vredebewakers maar een eenzame, met sneeuw bedekte gestalte. Madge. Ze steekt een kleine, vochtige kartonnen doos naar me uit.

‘Voor je vriend,’ zegt ze. Ik til de deksel van de doos en zie een stuk of zes flesjes met een doorzichtige vloeistof erin. ‘Ze zijn van mijn moeder. Ze zei dat ik ze mee mocht nemen. Gebruik ze alsjeblieft.’ Voor we haar kunnen tegenhouden, rent ze de sneeuw alweer in.

‘Raar kind,’ mompelt Haymitch, terwijl we achter mijn moeder aan de keuken in lopen.

Ik weet niet precies wat mijn moeder aan Gale gegeven heeft, maar ik had gelijk, het is niet genoeg. Hij klemt zijn kiezen op elkaar en zijn huid glimt van het zweet. Mijn moeder vult een spuit met de heldere vloeistof uit een van de flesjes en injecteert dat in zijn arm. Zijn gezicht ontspant vrijwel meteen.

‘Wat is dat voor spul?’ vraagt Peeta.

‘Het komt uit het Capitool. Het heet morfling,’ antwoordt mijn moeder.

‘Ik wist niet eens dat Madge en Gale elkaar kenden,’ zegt Peeta.

‘Ze kocht altijd aardbeien van ons,’ zeg ik bijna boos. Waarom ben ik nou opeens chagrijnig? Toch zeker niet omdat zij dat medicijn heeft gebracht?

‘Die vindt ze dan zeker erg lekker,’ zegt Haymitch.

Hij legt de vinger op de zere plek. Het suggereert dat er iets speelt tussen Gale en Madge. En dat vind ik helemaal niet leuk.

‘Ze is mijn vriendin,’ zeg ik alleen maar.

Nu Gale weer slaapt door de pijnstillers, zakt de spanning ook een beetje weg. Prim geeft ons allemaal wat stoofpot met brood. We bieden Hazelle een kamer aan, maar ze moet naar huis, naar haar andere kinderen. Haymitch en Peeta vinden het allebei niet erg om te blijven, maar mijn moeder stuurt hen allebei ook naar hun eigen bed. Ze weet dat het geen zin heeft om dat bij mij te proberen en laat mij de wacht over Gale houden terwijl zij en Prim even gaan slapen.

In de lege keuken ga ik op Hazelles kruk naast Gale zitten en pak zijn hand. Na een tijdje zoeken mijn vingers zijn gezicht op. Ik raak delen van zijn lichaam aan die ik nog nooit heb aangeraakt, omdat er nooit een reden voor was. Zijn zware donkere wenkbrauwen, zijn jukbeenderen, zijn neus, het kuiltje onder aan zijn hals. Mijn vingers glijden over de rand van de stoppeltjes op zijn kaak en vinden uiteindelijk hun weg naar zijn lippen. Zacht en vol, een beetje gebarsten hier en daar. Zijn adem verwarmt mijn koude huid.

Ziet iedereen er in zijn slaap jonger uit? Want op dit moment zou hij zo de jongen kunnen zijn die ik jaren geleden in het bos ontmoette, die me ervan beschuldigde dat ik uit zijn strikken stal. Wat een stel waren we samen – vaderloos, bang, maar ook vastbesloten om onze gezinnen in leven te houden. We waren wanhopig, maar na die dag niet meer alleen, want we hadden elkaar gevonden. Ik denk terug aan talloze momenten in het bos, aan de luie middagen waarop we gingen vissen, aan de dag dat ik hem heb leren zwemmen, aan die keer dat ik mijn knie had verdraaid en hij me naar huis heeft gedragen. We wisten dat we altijd op elkaar konden rekenen, beschermden elkaar, dwongen elkaar om dapper te zijn.

Voor het eerst draai ik in gedachten de situatie om. Ik stel me voor dat ik zou moeten toekijken hoe Gale zich tijdens de boete als vrijwilliger aanbood om Rory te redden, hoe hij uit mijn leven zou worden gerukt, het vriendje van een of ander vreemd meisje zou worden om te overleven, en dan samen met haar zou terugkomen. Dat hij naast haar zou gaan wonen. Zou zeggen dat hij met haar ging trouwen.

Ik voel meteen zo veel haat, voor hem, voor het denkbeeldige meisje, voor alles, dat ik bijna stik. Gale is van mij. Ik ben van hem. Iets anders is ondenkbaar. Waarom moest hij bijna doodgeslagen worden voor ik dat eindelijk kon inzien?

Omdat ik egoïstisch ben. Ik ben een lafaard. Ik ben een meisje dat, terwijl ze eigenlijk iets goeds zou kunnen doen, wil vluchten om te overleven en iedereen die niet mee kan aan zijn ellendige lot wil overlaten. Dát meisje heeft Gale vandaag in het bos gesproken.

Geen wonder dat ik de Spelen heb gewonnen. Aardige mensen winnen nooit.

Je hebt Peeta gered, denk ik zwakjes.

Maar zelfs daar heb ik nu mijn twijfels over. Ik wist dondersgoed dat mijn leven hier in District 12 ondraaglijk zou worden als ik die jongen zou laten doodgaan.

Ik leg mijn hoofd op de rand van de tafel, overmand door zelfhaat. Ik wilde dat ik was doodgegaan in de arena. Dat Seneca Crane me meteen de lucht in had laten vliegen toen ik de bessen liet zien, zoals hij volgens president Snow had moeten doen.

De bessen. Ik besef dat het antwoord op de vraag wie ik ben besloten ligt in dat handjevol giftige vruchten. Als ik ze heb gepakt om Peeta te redden, omdat ik wist dat ik met de nek zou worden aangekeken als ik zonder hem terugkwam, dan ben ik verachtelijk. Als ik ze heb gepakt omdat ik van hem hield, dan ben ik nog steeds zelfzuchtig, maar wel te vergeven. Maar als ik ze heb gepakt om het Capitool te tarten, dan ben ik een waardig persoon. Het probleem is alleen dat ik zelf eigenlijk niet zo goed weet wat er op dat moment precies door me heen ging.

Hebben de mensen in de districten gelijk? Was het echt een daad van rebellie, al deed ik het misschien niet bewust? Want diep in mijn hart moet ik toch weten dat het niet genoeg is om mijzelf, of mijn familie, of mijn vrienden in leven te houden door te vluchten. Zelfs al zou ik het kunnen. Het zou niets oplossen. Er zouden nog steeds mensen gemarteld worden zoals Gale vandaag gemarteld is.

Het leven in District 12 verschilt eigenlijk niet zoveel van het leven in de arena. Op een gegeven moment moet je stoppen met rennen, je omdraaien en het opnemen tegen de tegenstander die jou wil doden. Het moeilijkste is om daar de moed voor op te brengen. Nou ja, Gale vindt dat niet moeilijk, hij is een geboren rebel. Ik ben degene die hier vluchtplannen zit te verzinnen.

‘Het spijt me zo,’ fluister ik. Ik buig me voorover en kus hem.

Zijn oogleden knipperen en hij kijkt me wazig van alle verdovende middelen aan. ‘Hé, Catnip.’

‘Hé, Gale,’ zeg ik.

‘Ik dacht dat je onderhand wel vertrokken zou zijn,’ zegt hij.

De keuze is simpel. Ik kan als opgejaagd wild in het bos sterven, of hier naast Gale. ‘Ik ga nergens heen. Ik blijf hier om de boel eens flink op te schudden.’

‘Ik ook,’ zegt Gale. Hij kan nog net even naar me glimlachen voor de medicijnen hem weer onder zeil trekken.