HOOFDSTUK 2

In mijn beleving hoort president Snow voor marmeren pilaren met enorme vlaggen eraan te staan. Zijn aanwezigheid past totaal niet bij alle doodgewone voorwerpen in de kamer. Alsof je de deksel van een pan haalt en in plaats van stoofpot een adder met vlijmscherpe tanden aantreft.

Waarom zou hij hier zijn? Mijn gedachten schieten terug naar de eerste dagen van andere Zegetoeren. Ik kan me de winnende tributen met hun mentoren en stylisten nog voor de geest halen. En af en toe heeft er ook wel eens een of andere hoge regeringsfunctionaris zijn opwachting gemaakt. Maar president Snow heb ik nog nooit gezien. Hij woont de festiviteiten bij in het Capitool. Punt.

Als hij helemaal vanuit zijn stad hierheen is gereisd, kan dat maar één ding betekenen. Ik zit zwaar in de problemen. En als dat voor mij geldt, geldt dat ook voor mijn familie. Er gaat een rilling door me heen als ik bedenk hoe dicht mijn moeder en zusje in de buurt zijn van deze man, die mij zo veracht. Die mij altijd zal verachten, omdat ik die sadistische Hongerspelen van hem te slim af ben geweest, het Capitool voor schut heb gezet, en daarmee ook zijn gezag heb ondermijnd.

Ik heb alleen maar geprobeerd om mij en Peeta in leven te houden. Elke vorm van rebellie was puur toeval. Maar als het Capitool besluit dat er maar één tribuut kan blijven leven en jij hebt het lef om daaraan te tornen, dan is dat al een opstand op zich, denk ik. Ik kon me alleen verweren door te doen alsof ik krankzinnig was geworden door mijn hartstochtelijke liefde voor Peeta. En dus mochten we allebei blijven leven. Werden we allebei tot winnaar gekroond en mochten we naar huis om het te vieren en de camera's uit te zwaaien en met rust gelaten te worden. Tot nu.

Misschien komt het doordat het huis nog zo nieuw is, of door de schok dat hij daar staat, of door het feit dat we allebei weten dat hij me in een oogwenk kan laten vermoorden, dat ík me een indringer voel. Alsof dit zijn huis is en ik de ongenode gast ben. Daarom heet ik hem geen welkom en bied ik hem ook geen stoel aan. Ik zeg helemaal niets. Ik doe in wezen alsof hij een echte slang is, een giftige. Ik blijf stokstijf staan, wend mijn blik geen moment af en overweeg mijn vluchtopties.

‘Volgens mij maken we het onszelf een stuk makkelijker als we afspreken dat we niet tegen elkaar zullen liegen,’ zegt hij. ‘Denk je ook niet?’

Ik denk dat mijn tong verlamd is en dat ik niet kan praten, dus ik verbaas mezelf door op vaste toon te antwoorden: ‘Ja, dat zou ons een hoop tijd besparen.’

President Snow glimlacht en voor het eerst kijk ik naar zijn lippen. Ik verwacht slangenlippen, oftewel geen. Maar die van hem zijn juist overdreven vol, met veel te strak gespannen huid. Ik vraag me onwillekeurig af of ze iets met zijn mond hebben gedaan om hem er knapper uit te laten zien. Als dat zo is dan was het zonde van de tijd en het geld, want hij is absoluut niet aantrekkelijk. ‘Mijn adviseurs waren bang dat je moeilijk zou gaan doen, maar je bent helemaal niet van plan om moeilijk te gaan doen, of wel soms?’ vraagt hij.

‘Nee,’ antwoord ik.

‘Dat zei ik ook al. Ik zei: “Een meisje dat zo ver gaat om haar leven te redden, heeft helemaal geen zin om het halsoverkop weer weg te smijten. En dan heb je ook haar familie nog. Haar moeder, haar zusje, al die… neven.”’ Aan de manier waarop hij blijft hangen bij het woord ‘neven’, hoor ik dat hij weet dat Gale en ik niet dezelfde stamboom hebben.

Nou, nu ligt het allemaal op tafel. Misschien is dat ook wel beter, ik kan nooit zo goed omgaan met dubbelzinnige dreigementen. Ik wil veel liever weten hoe de zaken ervoor staan.

‘Laten we gaan zitten.’ President Snow neemt plaats aan het grote, glanzende houten bureau waaraan Prim haar huiswerk maakt en mijn moeder de administratie doet. Hij heeft het recht niet om die stoel en ons huis zomaar in beslag te nemen, en tegelijkertijd heeft hij daar juist alle recht toe. Ik ga tegenover het bureau in een van de bewerkte stoelen met de rechte ruggen zitten. Hij is gemaakt voor langere mensen, dus alleen mijn tenen raken de grond.

‘Ik heb een probleem, juffrouw Everdeen,’ zegt president Snow. ‘Een probleem dat begonnen is op het moment dat u die giftige bessen tevoorschijn haalde in de arena.’

Dat was het moment waarop ik vermoedde dat als de Spelmakers moesten kiezen tussen toekijken hoe Peeta en ik zelfmoord zouden plegen – wat zou betekenen dat zij geen winnaar zouden hebben – en ons allebei laten leven, ze voor dat laatste zouden gaan.

‘Als de Hoofdspelmaker, Seneca Crane, ook maar een greintje verstand had gehad, had hij jullie toen meteen de lucht in laten vliegen. Maar hij had helaas een weekhartige inslag. En daarom zit jij nu hier. Kun je raden waar híj is?’ vraagt hij.

Ik knik, want uit de manier waarop hij het zegt blijkt duidelijk dat Seneca Crane ter dood is gebracht. De geur van rozen en bloed is sterker geworden nu er alleen nog een bureau tussen ons in staat. Er steekt een roos in de revers van president Snow, dus het bloemenparfum lijkt in elk geval nog ergens vandaan te komen. Maar het moet genetisch versterkt zijn, want echte rozen ruiken niet zo. Wat het bloed betreft… dat weet ik niet.

‘Daarna konden we niets anders doen dan jou je toneelstukje uit te laten spelen. En je was nog verdomd goed ook, als het schoolmeisje dat gek van liefde werd. De mensen in het Capitool waren behoorlijk overtuigd. Helaas trapte men in de districten niet zo massaal in je act.’

Er moet iets van verbazing op mijn gezicht te zien zijn, want hij haakt erop in.

‘Dat wist je natuurlijk niet. Jij hebt geen toegang tot informatie over de stemming in de andere districten. Maar in een aantal daarvan heeft men jouw trucje met de bessen als een daad van verzet opgevat in plaats van een daad van liefde. En als nota bene een meisje uit District 12 zich tegen het Capitool kan verzetten en daar ongedeerd mee wegkomt, waarom zouden zij dan niet hetzelfde doen?’ vraagt hij. ‘Waarom zouden ze niet, laten we zeggen, in opstand komen?’

Het duurt even voor die laatste zin tot me doordringt. Dan komt hij keihard aan. ‘Zijn er opstanden geweest?’ vraag ik, doodsbang en tegelijkertijd opgetogen dat zoiets mogelijk is.

‘Nog niet. Maar die komen vanzelf als dit zo doorgaat. En het is algemeen bekend dat opstanden tot een revolutie kunnen leiden.’ President Snow wrijft over een plek op zijn linkerwenkbrauw, precies dezelfde plek waar ik ook altijd hoofdpijn krijg. ‘Heb je enig idee wat dat zou betekenen? Hoeveel mensen er zouden sterven? Onder welke omstandigheden de overlevenden verder zouden moeten? Ik geloof best dat sommige mensen problemen hebben met het Capitool, maar als het zijn greep op de districten ook maar heel even zou laten verslappen, zou het hele systeem in elkaar storten, neem dat maar van me aan.’

Ik ben verbijsterd door de openhartigheid en zelfs de oprechtheid van zijn woorden. Alsof het welzijn van de inwoners van Panem zijn voornaamste zorg is, terwijl het tegendeel het geval is. Ik weet niet waar ik de moed vandaan haal om mijn volgende zin uit te spreken, maar ik zeg het wel. ‘Dat moet dan wel een erg zwak systeem zijn, als een handjevol bessen het al ten val kan brengen.’

Het is heel lang stil terwijl hij me onderzoekend aankijkt. Dan zegt hij simpelweg: ‘Het is inderdaad zwak, maar niet op de manier waarop jij denkt.’

Er wordt op de deur geklopt en de Capitoolman steekt zijn hoofd om de hoek. ‘Haar moeder vraagt of u een kopje thee wilt.’

‘Zeker. Ik lust wel een kopje,’ zegt de president. De deur gaat verder open en daar staat mijn moeder, met op een dienblad het porseleinen theeservies dat ze mee naar de Laag heeft genomen toen ze ging trouwen. ‘Zet hier maar neer, alstublieft.’ Hij legt zijn boek op de hoek van het bureau en klopt op het midden van het blad.

Mijn moeder zet het dienblad op haar bureau. Er staan een porseleinen theepot, kopjes, melk, suiker en een schaal koekjes op. Ze zijn prachtig geglazuurd met pastelkleurige bloemen. Dat kan alleen door Peeta's vingers zijn gedaan.

‘Dat ziet er goed uit. Gek genoeg vergeet men vaak dat presidenten ook moeten eten en drinken, wist u dat?’ zegt president Snow charmant. Of nou ja, mijn moeder lijkt in elk geval een klein beetje te ontspannen.

‘Kan ik u nog ergens anders mee van dienst zijn? Ik kan zo iets stevigers voor u klaarmaken als u trek hebt,’ biedt ze aan.

‘Nee, dit is helemaal goed zo. Dank u,’ zegt hij, waarmee hij duidelijk aangeeft dat ze weer kan gaan. Mijn moeder knikt, werpt me een snelle blik toe en loopt de kamer uit. President Snow schenkt voor ons allebei een kopje thee in, doet melk en suiker in dat van hem en roert een hele tijd. Ik heb het gevoel dat hij zijn zegje heeft gedaan en nu wacht op mijn antwoord.

‘Het was niet mijn bedoeling om een opstand op gang te brengen,’ zeg ik.

‘Dat geloof ik best, maar het doet er verder niet toe. Je stylist blijkt erg profetisch geweest te zijn in zijn kledingkeuze. Katniss Everdeen, het meisje dat in vuur en vlam stond, heeft voor een vonk gezorgd die, als er niets aan gedaan wordt, kan uitgroeien tot een vlammenzee die heel Panem verwoest,’ zegt hij.

‘Waarom laat u me niet meteen executeren?’ stoot ik uit.

‘In het openbaar?’ vraagt hij. ‘Dat zou alleen maar meer olie op het vuur gooien.’

‘Dan zet u toch een ongeluk in scène,’ zeg ik.

‘Zou iemand daar intrappen?’ vraagt hij. ‘Jij niet, als je zat te kijken.’

‘Zeg dan maar wat ik moet doen. Dan doe ik dat,’ zeg ik.

‘Was het maar zo simpel.’ Hij pakt een van de bloemenkoekjes en bestudeert het. ‘Prachtig. Heeft je moeder die gemaakt?’

‘Nee, Peeta.’ En voor het eerst merk ik dat ik zijn blik niet kan vasthouden. Ik wil mijn thee pakken, maar zet het kopje weer neer als ik het tegen het schoteltje hoor rammelen. Om me een houding te geven neem ik vlug een koekje.

‘Peeta. Hoe gaat het eigenlijk met de liefde van je leven?’ vraagt hij.

‘Goed,’ zeg ik.

‘Wanneer kreeg hij door dat je eigenlijk geen zier om hem geeft?’ vraagt hij terwijl hij zijn koekje in zijn thee sopt.

‘Ik geef wel om hem,’ zeg ik.

‘Maar je bent misschien niet zo dolverliefd op die jongeman als je het land wilt doen geloven,’ zegt hij.

‘Wie zegt dat?’ vraag ik.

‘Ik,’ antwoordt de president. ‘En ik zou hier niet zijn als ik de enige was die daaraan twijfelde. Hoe is het met die knappe neef van je?’

‘Dat weet ik niet… Ik…’ Ik walg zo van dit gesprek, van het feit dat ik mijn gevoelens voor twee van de mensen die me het allerdierbaarst zijn met president Snow moet bespreken, dat mijn stem stokt.

‘Zeg het maar, juffrouw Everdeen. Hem kan ik makkelijk uit de weg ruimen als wij niet tot een goede overeenstemming komen,’ zegt hij. ‘U maakt het er niet beter op voor hem door elke zondag samen het bos in te sluipen.’

Als hij dat weet, wat weet hij dan nog meer? En hoe weet hij dat? Allerlei mensen hadden hem kunnen vertellen dat Gale en ik op zondag altijd samen jagen. We komen immers elke zondagavond beladen met wild weer tevoorschijn, en dat doen we al jaren. De echte vraag is wat hij denkt dat er in het bos voorbij District 12 gebeurt. Ze hebben ons vast niet tot daar gevolgd. Of wel? Zouden we gevolgd kunnen zijn? Dat lijkt onmogelijk. Niet door een mens, in elk geval. Door camera's? Dat is tot op heden nog nooit bij me opgekomen. Het bos is altijd onze veilige schuilplaats geweest, de plek waar het Capitool niet kon komen, waar we konden zeggen wat we voelden, onszelf konden zijn. Vóór de Spelen nog wel, in elk geval. Als we sinds die tijd in de gaten gehouden worden, wat hebben ze dan gezien? Twee jagende mensen die dingen zeggen die in het Capitool als verraad zouden worden beschouwd, dat is waar. Maar niet twee geliefden, zoals president Snow lijkt te suggereren. Wat dat betreft zijn we veilig. Tenzij… tenzij…

Het is maar één keer gebeurd. Het was kort en onverwacht, maar het is wel gebeurd.

Toen Peeta en ik na de Spelen thuiskwamen, duurde het nog een paar weken voor ik Gale onder vier ogen kon spreken. Eerst kregen we nog alle verplichte festiviteiten. Een banket voor de winnaars waarvoor alleen de allerbelangrijkste mensen uitgenodigd waren. Een feestdag voor het hele district met gratis eten en allerlei artiesten uit het Capitool. Pakjesdag, de eerste van twaalf, waarop bij alle inwoners van het district voedselpakketten werden bezorgd. Dat vond ik het leukst: om al die hongerige kinderen door de Laag te zien rennen met potten appelmoes, blikken vlees en zelfs snoep. Thuis stonden de zakken graan en de flessen olie, want die waren te zwaar om te dragen. En om dan te bedenken dat ze het hele jaar lang elke maand allemaal weer zo'n pakket zouden krijgen. Dat was een van de weinige momenten waarop ik echt blij was dat ik de Spelen had gewonnen.

En tussen alle ceremonies en feestelijkheden en verslaggevers door, die alles wat ik deed vastlegden terwijl ik bijeenkomsten voorzat en mensen bedankte en Peeta kuste voor het oog van het publiek, had ik geen seconde tijd voor mezelf. Na een paar weken keerde de rust eindelijk weer een beetje terug. De cameraploegen en verslaggevers pakten hun spullen in en gingen naar huis. Peeta en ik werden koel en afstandelijk naar elkaar, en dat zijn we nog steeds. Mijn gezin trok in ons huis in de Winnaarswijk. Het dagelijks leven in District 12 kwam weer op gang, de arbeiders gingen naar de mijnen, de kinderen naar school. Ik wachtte tot ik dacht dat de kust echt veilig was, en toen stond ik op een zondag uren voor zonsopgang op en vertrok zonder het tegen iemand te zeggen naar het bos.

Het was nog steeds warm genoeg om zonder jas naar buiten te kunnen. Ik nam een tas vol lekker eten mee: koude kip, kaas, brood van de bakker, sinaasappels. In mijn oude huis trok ik mijn jagerslaarzen aan. Zoals gewoonlijk stond het hek niet onder stroom en het was een fluitje van een cent om het bos in te glippen en mijn pijl en boog te pakken. Ik liep naar ons plekje, het plekje van Gale en mij, waar we samen ontbeten hadden op de ochtend van de boete die me naar de Spelen had gestuurd.

Ik heb minstens twee uur zitten wachten. Ik begon bijna te denken dat hij de afgelopen weken de hoop had opgegeven. Of dat hij niet meer om me gaf. Me misschien zelfs wel haatte. En het idee dat ik hem voor altijd kwijt zou raken, mijn beste vriend, de enige persoon aan wie ik ooit mijn geheimen had toevertrouwd, was zo pijnlijk dat ik er niet tegen kon. Niet boven op alle andere dingen die er waren gebeurd. Ik voelde mijn ogen waterig worden en mijn keel verkrampen, zoals altijd gebeurt wanneer ik van streek raak.

Toen keek ik op en daar stond hij drie meter verderop naar me te kijken. Zonder erbij na te denken sprong ik op en sloeg mijn armen om hem heen terwijl ik een of ander gek geluid maakte, een combinatie van lachen, stikken en huilen. Hij hield me zo stevig vast dat ik zijn gezicht niet kon zien, maar het duurde heel lang voor hij me losliet en dat was eigenlijk alleen omdat het wel moest, want ik kreeg opeens verschrikkelijk hard de hik en moest even iets drinken.

Die dag deden we wat we altijd deden. Ontbijten. Jagen, vissen en plukken. Praten over mensen in de stad. Maar niet over ons, over zijn nieuwe leven in de mijnen, over mijn tijd in de arena. Alleen over andere dingen. Tegen de tijd dat we bij het gat in het hek waren dat het dichtst bij de As zit, dacht ik volgens mij echt dat alles weer net als vroeger zou kunnen worden. Dat we gewoon weer verder konden gaan waar we waren gebleven. Ik had onze hele vangst aan Gale gegeven om te verhandelen, omdat wij nu toch zo ontzettend veel eten hadden. Ik zei tegen hem dat ik niet mee de As in ging, hoewel het me leuk leek om er weer eens rond te lopen, maar mijn moeder en zusje wisten niet eens dat ik was gaan jagen en vroegen zich waarschijnlijk af waar ik was. En toen, net toen ik voorstelde dat ik voortaan in mijn eentje elke dag de strikken zou nalopen, nam hij plotseling mijn gezicht in zijn handen en kuste me.

Ik was volkomen overdonderd. Je zou denken dat ik na al die uren die ik met Gale heb doorgebracht – en hem heb zien praten en lachen en fronsen – zijn lippen toch wel door en door zou kennen. Maar ik had nog nooit bedacht hoe warm ze zouden voelen als hij ze tegen de mijne zou drukken. Of dat die handen, die de ingewikkeldste vallen konden zetten, mij net zo makkelijk in hun greep konden houden. Ik geloof dat ik een soort geluidje maakte achter in mijn keel, en ik weet nog vaag hoe mijn vingers strak opgekruld tegen zijn borst lagen. Toen liet hij me los en zei: ‘Ik moest het in elk geval één keer doen.’ En toen was hij weg.

Ondanks het feit dat de zon al onderging en mijn familie zich vast zorgen maakte, ging ik naast een boom bij het hek zitten. Ik probeerde te bedenken hoe ik me voelde bij die kus, of ik het fijn had gevonden of vervelend, maar ik kon me eigenlijk alleen maar de zachte druk van Gales lippen en de geur van sinaasappels die nog aan zijn huid kleefde herinneren. Het had geen zin om deze kus te vergelijken met de vele keren dat ik met Peeta had gezoend. Ik was er nog steeds niet uit of die wel telden. Daarna ging ik eindelijk naar huis.

Die week controleerde ik de strikken en bracht het vlees naar Hazelle. Maar Gale zag ik pas de volgende zondag weer. Ik had een hele toespraak voorbereid, over dat ik geen vriendje wilde en nooit ging trouwen, maar uiteindelijk heb ik die niet gehouden. Gale deed net alsof we nooit gezoend hadden. Misschien wachtte hij tot ik iets zou zeggen, of hém zou kussen, maar ik deed ook alsof er niets gebeurd was. Maar er was wél iets gebeurd. Gale had een soort onzichtbare muur tussen ons kapotgeslagen, en daarmee ook alle hoop die ik nog had dat we onze oude, ongecompliceerde vriendschap weer zouden kunnen oppakken. Ik kon wel net doen alsof, maar ik zou nooit meer op dezelfde manier naar zijn lippen kunnen kijken.

Dat schiet allemaal door mijn hoofd terwijl de ogen van president Snow me priemend aankijken nadat hij heeft gedreigd om Gale te vermoorden. Wat ben ik stom geweest om te denken dat het Capitool me gewoon met rust zou laten als ik eenmaal weer thuis was! Ook al wist ik dan niets van de dreigende opstanden, ik wist wel dat ze woedend op me waren. En heb ik me heel terughoudend opgesteld, zoals ik in deze situatie had moeten doen? Nee, in de ogen van de president heb ik Peeta genegeerd en aan het hele district laten zien dat ik liever in het gezelschap van Gale verkeer. Nu heb ik door mijn onachtzaamheid Gale en zijn familie in gevaar gebracht, en mijn familie, en Peeta ook nog.

‘Laat Gale alstublieft met rust,’ fluister ik. ‘Hij is gewoon mijn vriend. Hij is al jaren mijn vriend. Meer is er niet tussen ons. Bovendien denkt iedereen nu toch dat we neef en nicht zijn.’

‘Ik ben alleen geïnteresseerd in hoe dat jouw relatie met Peeta beïnvloedt, en daarmee de stemming in de districten,’ zegt hij.

‘Tijdens de Toer wordt het gewoon weer als vanouds. Ik zal net zo verliefd op hem zijn als ik was,’ zeg ik.

‘Als je bent,’ verbetert president Snow.

‘Als ik ben,’ bevestig ik.

‘Alleen zul je nu nog beter je best moeten doen, willen we de opstanden de kop in drukken,’ zegt hij. ‘Deze Toer is je enige kans om iets aan de situatie te doen.’

‘Dat weet ik. Ik zal het doen. Ik zal iedereen in de districten ervan overtuigen dat ik het Capitool niet heb uitgedaagd, dat ik gewoon stapelgek was van liefde,’ zeg ik.

President Snow staat op en drukt een servetje tegen zijn opgezwollen lippen. ‘Ik zou nog iets hoger mikken.’

‘Hoe bedoelt u? Hoe kan ik nou nog hoger mikken?’ vraag ik.

‘Ik wil dat je míj overtuigt,’ zegt hij. Hij laat het servetje vallen en pakt zijn boek. Ik kijk niet naar hem terwijl hij naar de deur loopt, dus ik krimp ineen als hij in mijn oor fluistert: ‘O, en trouwens, ik weet van die kus.’ Dan valt de deur met een zachte klik achter hem dicht.