HOOFDSTUK 25
Als ik wakker word, voel ik me heel even ontzettend gelukkig, en om de een of andere reden heeft dat iets met Peeta te maken. Het is natuurlijk absurd om nu gelukkig te zijn, want als het in dit tempo doorgaat, ben ik binnen een dag dood. En dat is nog in het beste geval, als ik erin slaag om de andere deelnemers en mijzelf te elimineren, zodat Peeta tot winnaar van de Kwartskwelling wordt gekroond. Maar toch is het zo'n onverwacht en heerlijk gevoel dat ik het nog even vasthoud, al is het maar voor een paar seconden. Voordat het schurende zand, de hete zon en mijn jeukende huid me dwingen om terug te keren naar de werkelijkheid.
De anderen zijn al opgestaan en kijken naar een parachute die langzaam naar het strand zweeft. Ik loop ernaartoe; we krijgen nog meer brood. Het is dezelfde zending als gisteravond. Vierentwintig broodjes uit District 3. Dan hebben we er nu in totaal drieëndertig. We nemen er allemaal vijf en bewaren er acht. Niemand zegt het hardop, maar als er nog iemand doodgaat, zijn die acht heel goed te verdelen. Op de een of andere manier zijn grapjes over wie de laatste broodjes zullen eten in het felle daglicht helemaal niet leuk meer.
Hoe lang kan dit bondgenootschap nog standhouden? Volgens mij had niemand verwacht dat het aantal tributen zo snel zou afnemen. Stel dat ik me vergis en dat de anderen Peeta helemaal niet beschermen? Stel dat het allemaal gewoon toeval was, of een tactiek om ons vertrouwen te winnen zodat ze ons makkelijk kunnen overmeesteren, of dat ik niet begrijp wat er daadwerkelijk aan de hand is? Wacht, dat is sowieso het geval. Ik begrijp inderdaad niet wat er aan de hand is. En als dat zo is, wordt het tijd dat Peeta en ik hem smeren.
Ik ga naast Peeta op het zand zitten om mijn broodjes te eten. Ik weet niet waarom, maar ik kan hem nauwelijks aankijken. Misschien komt het door al dat gezoen van vannacht, ook al is dat niets nieuws voor ons. Voor hem voelde het waarschijnlijk precies hetzelfde als anders. Misschien komt het doordat ik weet dat we nog maar zo weinig tijd overhebben. En doordat we elkaar onbedoeld zo tegenwerken als het erom gaat wie deze Spelen moet overleven.
Als we gegeten hebben, pak ik zijn hand en trek hem mee naar het water. ‘Kom, dan leer ik je zwemmen.’ Hij moet weg bij de anderen, zodat we onze ontsnapping kunnen bespreken. Het zal lastig worden, want zodra zij beseffen dat we het pact verbreken, zullen ze ons meteen als doelwit beschouwen.
Als ik hem echt zou leren zwemmen, zou ik zeggen dat hij zijn riem af moest doen, want die zorgt ervoor dat hij blijft drijven, maar wat maakt het uit? Ik leg hem de basisslagen uit en laat hem oefenen in het ondiepe water. In eerste instantie zie ik dat Johanna ons scherp in de gaten houdt, maar na een tijdje verliest ze haar belangstelling en gaat ze liggen slapen. Finnick vlecht een nieuw net van klimplanten en Beetee speelt met zijn draad. Ik weet dat dit het moment is.
Terwijl Peeta zijn schoolslag oefent, ontdek ik dat mijn laatste korstjes loslaten. Door voorzichtig met een handvol zand over mijn arm te wrijven, verwijder ik de laatste schilfers en daaronder komt gave nieuwe huid tevoorschijn. Ik roep Peeta, zogenaamd omdat ik hem wil laten zien hoe hij zichzelf kan ontdoen van de jeukende korstjes, en terwijl we onze huid boenen, begin ik over een vluchtpoging.
‘Hoor eens, we zijn nog maar met z'n achten. Volgens mij wordt het tijd dat we ervandoor gaan,’ zeg ik fluiste-rend, hoewel ik niet denk dat een van de tributen me kan horen.
Peeta knikt, en ik zie dat hij over mijn voorstel nadenkt. Hij overweegt of de kansen in ons voordeel zouden zijn. ‘Ik weet het goed gemaakt,’ zegt hij. ‘We blijven nog tot Brutus en Enobaria dood zijn. Volgens mij is Beetee op dit moment bezig een soort val voor hen op te zetten. En daarna gaan we, dat beloof ik.’
Ik ben niet geheel overtuigd. Maar als we nu weggaan, krijgen we twee groepen tegenstanders achter ons aan. Misschien wel drie, want niemand weet wat Chaff van plan is. Bovendien moeten we ook nog op de klok letten. En ik moet ook aan Beetee denken – Johanna heeft hem speciaal voor mij gehaald, en als we weggaan zal ze hem beslist vermoorden. Maar dan dringt het tot me door: ik kan Beetee niet ook nog beschermen. Er kan maar één winnaar zijn, en dat moet Peeta worden. Dat moet ik accepteren. Elk besluit dat ik neem moet zíjn overlevingskansen vergroten.
‘Goed dan,’ zeg ik. ‘We blijven tot de Beroeps dood zijn. Maar geen seconde langer.’ Ik draai me om en zwaai naar Finnick. ‘Hé, Finnick, kom eens? We zijn erachter gekomen hoe we je weer mooi kunnen maken!’
Met z'n drieën schuren we alle korstjes van onze lichamen, we helpen elkaar met onze ruggen en komen zo roze als Finnicks krabben het water weer uit. We smeren ons nog een keer in met een laag zalf, omdat ons nieuwe vel te teer lijkt voor het zonlicht, maar op deze gladde huid ziet het er lang niet zo vies uit en bovendien zijn we op deze manier goed gecamoufleerd in de jungle.
Beetee roept ons bij zich, en het blijkt dat hij in al die uren waarin hij met zijn draad zat te spelen inderdaad een plan heeft bedacht. ‘Volgens mij zijn we het er allemaal over eens dat we ons nu moeten richten op het vermoorden van Brutus en Enobaria,’ zegt hij vriendelijk. ‘Ik denk niet dat ze ons openlijk zullen aanvallen nu ze zo in de minderheid zijn. We zouden hen waarschijnlijk wel kunnen opsporen, maar dat wordt een gevaarlijke en uitputtende klus.’
‘Zouden ze doorhebben dat de arena een klok is?’ vraag ik.
‘Vast wel, en anders zal het niet lang meer duren. Misschien hebben ze wat minder details dan wij, maar ze weten vast wel dat er in bepaalde gebieden bepaalde aanvallen voorkomen en dat die elkaar opvolgen. Het kan hun ook niet ontgaan zijn dat de Spelmakers ons laatste gevecht hebben onderbroken. Wíj weten dat men ons daarmee in de war wilde brengen, maar zij vragen zich ongetwijfeld af wat het idee daarachter was, en ook dat zou hen naar het besef kunnen leiden dat de arena een klok is,’ zegt Beetee. ‘Dus ik denk dat we de meeste kans maken als we onze eigen val opzetten.’
‘Wacht even, dan maak ik Johanna wakker,’ zegt Finnick. ‘Ze wordt razend als ze denkt dat ze iets heeft gemist.’
‘Of niet,’ mompel ik, want ze is altijd al behoorlijk razend, maar ik houd hem niet tegen. Ik zou zelf ook boos zijn als ik op dit punt niet bij een plan betrokken werd.
Als ze erbij gekomen is, stuurt Beetee ons allemaal wat naar achteren zodat hij de ruimte heeft in het zand. Hij trekt vlug een cirkel en verdeelt die in twaalf partjes. Het is de arena, dit keer niet getekend met de precieze strepen van Peeta, maar met de grove lijnen van een man die andere, veel ingewikkelder zaken aan zijn hoofd heeft. ‘Als jullie Brutus en Enobaria waren, waar zou je je dan het veiligst voelen, met de kennis die je nu over de jungle hebt in je achterhoofd?’ vraagt Beetee. Zijn stem klinkt absoluut niet betuttelend, maar hij doet me toch denken aan een leraar die de kinderen bij een les probeert te betrekken. Misschien komt het door het leeftijdsverschil, of gewoon doordat Beetee ongeveer een miljoen keer slimmer is dan wij.
‘Waar wij nu zijn. Op het strand,’ zegt Peeta. ‘Dat is de veiligste plek.’
‘En waarom zijn ze dan niet op het strand?’ vraagt Beetee.
‘Omdat wij daar zijn,’ zegt Johanna ongeduldig.
‘Precies. Wij zijn hier en nemen het strand in beslag. Waar zou je dan heen gaan?’ vraagt Beetee.
Ik denk aan de dodelijke jungle en aan het strand dat al bezet is. ‘Ik zou me net aan de rand van de jungle verschuilen. Zodat ik zou kunnen ontsnappen als we werden aangevallen. En zodat ik ons zou kunnen bespioneren.’
‘En om te eten,’ zegt Finnick. ‘Het oerwoud zit vol vreemde dieren en planten. Maar door ons in de gaten te houden, zou ik weten dat ik de krabben veilig kon eten.’
Beetee glimlacht naar ons alsof we zijn verwachtingen overtreffen. ‘Inderdaad, goed zo. Jullie snappen het. Mijn plan is als volgt: we slaan om twaalf uur toe. Wat gebeurt er precies om twaalf uur 's middags en om middernacht?’
‘Dan slaat de bliksem in de boom,’ zeg ik.
‘Precies. Ik stel voor dat we, nádat de bliksem 's middags is ingeslagen, maar vóórdat hij om middernacht nog een keer inslaat, mijn draad helemaal vanaf die boom naar het zeewater trekken, dat uiteraard zeer goed geleidt. Als de bliksem inslaat, zal de elektriciteit langs de draad niet alleen het water in lopen, maar ook over het omliggende strand, dat dan nog steeds vochtig is door de golf van tien uur. Iedereen die op dat moment met het water of het zand in aanraking komt, zal geëlektrocuteerd worden,’ zegt Beetee.
Het is heel lang stil terwijl we allemaal Beetees plan verwerken. Het lijkt mij een beetje vergezocht en in feite onmogelijk. Maar waarom? Ik heb zelf duizenden strikken gezet. Is dit niet gewoon een grotere strik met een wat wetenschappelijker tintje eraan? Zou het kunnen werken? Hoe kunnen wij hier nou ooit iets zinnigs over zeggen, wij, tributen die zijn opgeleid om vis, hout en steenkool te verzamelen? Wij weten toch niet hoe je elektriciteit uit de lucht moet toepassen?
Peeta doet een poging. ‘Zou die draad echt zo veel stroom kunnen geleiden, Beetee? Hij ziet er zo breekbaar uit, alsof hij gewoon zal verbranden.’
‘O, hij zal ook verbranden. Maar pas nadat de elektriciteit erdoorheen gegaan is. Hij zal eigenlijk als een soort zekering fungeren, maar dan een waar de stroom wel doorheen loopt,’ zegt Beetee.
‘Hoe weet je dat?’ vraagt Johanna, duidelijk niet overtuigd.
‘Doordat ik hem uitgevonden heb,’ zegt Beetee, alsof die vraag hem enigszins verbaast. ‘Het is eigenlijk geen gewone draad. En de bliksem is geen natuurlijke bliksem en de boom geen echte boom. Jij weet meer van bomen dan wij allemaal bij elkaar, Johanna. Die boom zou ondertussen toch allang verwoest moeten zijn?’
‘Ja,’ zegt ze nors.
‘Maak je maar geen zorgen over de draad, die zal precies doen wat ik net gezegd heb,’ zegt Beetee geruststellend.
‘En waar zijn wij als dit gaat gebeuren?’ vraagt Finnick.
‘Diep genoeg in de jungle om veilig te zijn,’ antwoordt Beetee.
‘Maar dan zijn de Beroeps ook veilig, tenzij ze in de buurt van het water zijn,’ merk ik op.
‘Dat klopt,’ zegt Beetee.
‘En alle krabben zullen geroosterd worden,’ zegt Peeta.
‘Nog wel erger, vrees ik,’ zegt Beetee. ‘We zullen de zee hoogstwaarschijnlijk niet meer als voedselbron kunnen gebruiken. Maar jij hebt in de jungle toch ook eetbare dingen gevonden, Katniss?’
‘Ja, noten en ratten,’ zeg ik. ‘En we hebben sponsors.’
‘Nou, dan lijkt me dat niet zo'n probleem,’ zegt Beetee. ‘Maar omdat we bondgenoten zijn en we hier allemaal ons uiterste best voor zullen moeten doen, moeten jullie vieren besluiten of we het gaan proberen of niet.’
We zijn écht net schoolkinderen. Niet in staat om iets tegen zijn theorie in te brengen, op een paar uiterst simpele bezwaren na. Waarvan de meeste niet eens daadwerkelijk iets met zijn plan te maken hebben. Ik kijk naar de verontruste gezichten van de anderen. ‘Waarom ook niet?’ zeg ik. ‘Als het mislukt, is het geen ramp. Als het wel werkt, is er een behoorlijk grote kans dat ze doodgaan. En zelfs als het niet lukt en we alleen alle krabben doodmaken, zijn Brutus en Enobaria die voedselbron ook kwijt.’
‘Katniss heeft gelijk,’ zegt Peeta. ‘We kunnen het allicht proberen.’
Finnick kijkt naar Johanna en trekt zijn wenkbrauwen op. Zonder haar zal hij het niet doen. ‘Goed dan,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Het is in elk geval beter dan in de jungle op ze te moeten jagen. En ze zullen ons plan vast niet doorhebben, aangezien wij het zelf nauwelijks begrijpen.’
Beetee wil eerst de bliksemboom inspecteren voor hij de draad eraan vastmaakt. Aan de stand van de zon te zien is het ongeveer negen uur 's ochtends. We zullen hoe dan ook weg moeten van ons strand, dus we breken ons kamp op, lopen naar het strand dat voor het bliksemgebied ligt en trekken het oerwoud in. Beetee is nog steeds te verzwakt om in zijn eentje de helling te beklimmen, dus hij wordt afwisselend door Finnick en Peeta gedragen. Ik laat Johanna voorop gaan, omdat het vrijwel een rechte lijn omhoog is naar de boom, dus ik denk niet dat ze ons heel erg kan laten verdwalen. Bovendien kan ik veel meer schade aanrichten met mijn pijlenkoker dan zij met haar twee bijlen, dus het is beter als ik de achterhoede vorm.
De vochtige, benauwde lucht waar we al sinds het begin van de Spelen in rondlopen, drukt zwaar op mijn lijf. Ik wilde dat Haymitch ons niet de hele tijd brood uit District 3 stuurde, maar ons wat meer van dat spul uit District 4 gaf. Ik heb me de afgelopen twee dagen kapotgezweet en ik snak naar zout, ondanks de vis die ik heb gegeten. Een blok ijs zou ook een goed idee zijn. Of een glas koud water. Ik ben blij met het vocht uit de bomen, maar het heeft precies dezelfde temperatuur als het zeewater, de lucht, de andere tributen en ik. We zijn allemaal één grote stoofpot.
Als we vlak bij de boom zijn, stelt Finnick voor dat ik voorop ga. ‘Katniss kan het krachtveld horen,’ legt hij Beetee en Johanna uit.
‘Kun je het hóren?’ vraagt Beetee.
‘Alleen met het oor dat in het Capitool is geopereerd,’ zeg ik. Drie keer raden wie daar niet in trapt. Beetee natuurlijk. Want hij weet ongetwijfeld nog dat híj me geleerd heeft hoe je een krachtveld kunt herkennen, en het is vast sowieso onmogelijk om krachtvelden te horen. Maar om welke reden dan ook trekt hij mijn bewering verder niet openlijk in twijfel.
‘Laat Katniss dan vooral voorop gaan, ja,’ zegt hij terwijl hij even blijft staan om zijn beslagen brillenglazen schoon te poetsen. ‘Met krachtvelden valt niet te spotten.’
De bliksemboom torent zo hoog boven de andere bomen uit dat ik hem onmogelijk kan missen. Ik pluk een trosje noten, zeg tegen de anderen dat ze moeten blijven staan en loop dan langzaam de helling op terwijl ik de noten voor me uit gooi. Maar ik zie het krachtveld vrijwel meteen, nog voor de noot ertegenaan komt, want het hangt nog geen vijftien meter verderop. Mijn ogen speuren het groen af en ontdekken een trillend vierkant hoog in de lucht rechts van me. Ik gooi een noot recht naar voren en hoor hem bevestigend knetteren.
‘Niet verder lopen dan de bliksemboom,’ zeg ik tegen de anderen.
We verdelen de taken. Finnick bewaakt Beetee terwijl die de boom onderzoekt, Johanna tapt water, Peeta verzamelt noten en ik ga een eindje verderop op jacht. De boomratten zijn helemaal niet schuw en ik schiet er moeiteloos drie neer. Als ik het geluid van de tienuursgolf hoor, weet ik dat ik terug moet, dus ik loop naar de anderen en vil de dieren. Dan trek ik op een meter voor het krachtveld een streep in de aarde zodat we niet te ver zullen lopen, en vervolgens gaan Peeta en ik zitten om de noten te roosteren en blokjes rat te verschroeien.
Beetee is nog steeds met de boom bezig – ik weet niet wat hij allemaal doet, ik geloof dat hij dingen opmeet en zo. Op een gegeven moment scheurt hij een reepje schors los, komt bij ons staan en gooit het in het krachtveld. Het wordt teruggeworpen en komt roodgloeiend weer op de grond terecht. Na een paar seconden heeft het zijn normale kleur weer gekregen. ‘Aha, dat verklaart een hoop,’ zegt Beetee. Ik kijk naar Peeta en moet op mijn lip bijten om niet in lachen uit te barsten, want Beetee is de enige die daar kennelijk wijzer van wordt.
Op dat moment horen we ook de klikkende geluiden opkomen in het gebied naast het onze. Dat betekent dat het elf uur is. In de jungle klinkt het veel harder dan gisteravond op het strand. We luisteren allemaal ingespannen.
‘Het is niet machinaal,’ zegt Beetee stellig.
‘Ik zou denken dat het insecten zijn,’ zeg ik. ‘Kevers misschien.’
‘Iets met kaken,’ voegt Finnick er nog aan toe.
Het geluid zwelt aan, alsof ze zich door ons gefluister bewust worden van de aanwezigheid van vers vlees. Wat het ook voor beesten zijn, ik durf te wedden dat ze ons binnen een paar seconden tot op het bot toe kaal kunnen vreten.
‘Het wordt sowieso tijd om te gaan,’ zegt Johanna. ‘Binnen een uur barst het onweer los.’
We blijven echter wel in de buurt en lopen naar de hoge boom in het gedeelte van de bloedregen. Daar houden we op onze hurken een soort picknick en eten onze junglemaaltijd terwijl we wachten op de bliksemflits die aangeeft dat het twaalf uur is. Op Beetees verzoek klim ik zodra het geklik wegsterft het bladerdak in. Als de bliksem inslaat verblindt hij me, zelfs vanaf hier, zelfs in deze felle zon. Hij omhult de boom in de verte volledig, zet hem in een verzengend, blauwwit licht en laat de lucht eromheen knetteren van elektriciteit. Ik glijd naar beneden en vertel Beetee wat ik heb gezien. Hij lijkt tevreden, ook al heb ik er niet echt een wetenschappelijk verslag van kunnen maken.
We lopen met een omtrekkende beweging terug naar het strand van tien uur. Het zand is glad en vochtig, schoongeveegd door de golf van vanochtend. Beetee geeft ons in wezen een vrije middag, zodat hij ondertussen aan zijn draad kan werken. Omdat het zijn val is en wij volledig op zijn kennis moeten vertrouwen, voelt het gek genoeg een beetje alsof we eerder uit school mogen. Eerst doen we om de beurt een dutje aan de schaduwrijke rand van het oerwoud, maar tegen het eind van de middag is iedereen wakker en onrustig. Dit is misschien wel onze laatste kans om voedsel uit de zee te halen, dus we besluiten er een soort feestmaal van te maken. Onder leiding van Finnick vangen we vissen met een speer en krabben in een net; we duiken zelfs naar oesters. Dat vind ik het leukst – niet dat ik oesters nou zo lekker vind, ik heb ze ooit één keer gegeten in het Capitool en ik vond ze veel te slijmerig. Maar het is geweldig, zo diep onder water, alsof je in een andere wereld bent. Het water is heel helder en de zanderige grond wordt opgesierd door scholen kleurige vissen en vreemde zeeanemonen.
Johanna houdt de wacht terwijl Finnick, Peeta en ik het eten schoonmaken en klaarleggen. Peeta heeft net een oester opengewrikt als ik hem hoor lachen. ‘Hé, moet je kijken!’ Hij houdt een glinsterende, volmaakte parel ter grootte van een erwt omhoog. ‘Als je genoeg druk uitoefent op steenkool krijg je vanzelf parels, wist je dat?’ zegt hij met een serieus gezicht tegen Finnick.
‘Niet waar,’ zegt Finnick minachtend. Maar ik lig in een deuk, want ik weet nog hoe die arme Effie Prul ons vorig jaar zonder enig benul op die manier bij de inwoners van het Capitool probeerde aan te prijzen, voordat we bekend waren. Als steenkool dat door ons zware bestaan werd samengeperst tot parels. Schoonheid ontstaan uit ellende.
Peeta spoelt de parel schoon in het water en geeft hem aan mij. ‘Voor jou.’ Ik leg hem op mijn handpalm en kijk hoe hij in het zonlicht alle kleuren van de regenboog heeft. Ja, ik zal hem bewaren. In de laatste paar uren van mijn leven zal ik het dicht bij me dragen, dit laatste geschenk van Peeta. Het enige geschenk dat ik echt kan aannemen. Misschien geeft het me kracht tijdens mijn laatste ogenblikken.
‘Dank je wel,’ zeg ik terwijl ik de parel in mijn vuist klem.
Koeltjes kijk ik in de blauwe ogen van de jongen die nu mijn grootste tegenstander is, de jongen die zijn eigen leven zou geven om mij te redden. En ik beloof mezelf plechtig dat ik zijn plan zal dwarsbomen.
De lach verdwijnt uit die ogen, en ze staren zo priemend in de mijne dat het lijkt alsof ze mijn gedachten kunnen lezen. ‘Het medaillon heeft niet gewerkt, hè?’ zegt Peeta, ook al zit Finnick vlak naast ons. Ook al kan iedereen hem horen. ‘Katniss?’
‘Jawel,’ zeg ik.
‘Maar niet zoals ik het bedoeld had,’ zegt hij, en hij wendt zijn blik af. Daarna kijkt hij alleen nog maar naar de oesters.
Net als we willen gaan eten, komt er een parachute naar beneden met twee aanvullingen op onze maaltijd. Een potje pittige rode saus en alweer een stapel broodjes uit District 3. Finnick begint ze uiteraard meteen te tellen. ‘Weer vierentwintig,’ zegt hij.
Dan hebben we bij elkaar dus tweeëndertig broodjes. We nemen er allemaal vijf en bewaren er zeven, die we nooit eerlijk zullen kunnen verdelen. Het is brood voor één persoon.
De zoute vis, de sappige krabben. Dankzij de saus smaken zelfs de oesters veel lekkerder. We proppen ons vol tot we niet meer kunnen, en dan hebben we nog eten over. Als we het bewaren zal het bederven, dus we gooien alle restjes in het water zodat de Beroeps ze niet kunnen pakken als we weggaan. De schelpen laten we gewoon liggen, die spoelt de golf wel weg.
Nu kunnen we alleen nog maar wachten. Peeta en ik gaan zwijgend hand in hand bij het water zitten. Hij heeft gisteren zijn verhaal gehouden, maar ik ben niet van gedachten veranderd, en ik kan niets zeggen om hém van gedachten te laten veranderen. De tijd van verleidelijke cadeaus is voorbij.
Maar de parel heb ik nog, samen met de tap en de zalf veilig weggestopt in de parachute aan mijn riem. Ik hoop dat hij mee teruggaat naar District 12.
Mijn moeder en Prim zullen vast wel begrijpen dat ze hem aan Peeta terug moeten geven voor ze mijn lichaam begraven.