Nawoord
Sinds ik begonnen ben met het schrijven van de serie Kinderen van de Dageraad, is mij vaak gevraagd hoe ik mij zo in het verleden kan verplaatsen en kan beschrijven hoe het leven moet zijn geweest voor die allereerste mannen en vrouwen die zo vele duizenden jaren geleden uit Azië naar Amerika trokken. Het antwoord is eenvoudig, maar het is niet volledig te herleiden tot de vaak overweldigende hoeveelheid leeswerk, onderzoek en veldwerk die elk boek met zich meebrengt. De beenderen, inscripties en 'begraafplaatsen' van het verleden leveren aanwijzingen op hoe deze mensen leefden, hoe ze eruitzagen, hoe ze jaagden, waar ze naartoe trokken. Maar wie waren deze eerste Amerikanen? Wat waren hun gedachten, gevoelens, angsten, voorliefdes? Tja, daar wordt het moeilijker... Ik heb over de hoge toendra van Torka's wereld gelopen, maar bij het werk aan mijn manuscripten zocht ik vaak inspiratie in de beboste bergen rond mijn woonplaats in de Big Bear Valley in Californië. Eens lagen er gletsjers op de toppen van de hoogste pieken; boven de moerassige, geheimzinnige ciénagas die in de hoogste kloven van het meer dan drieduizend meter hoge San Gorgonio-gebergte liggen, kan een wandelaar tot boven de boomgrens klimmen en rondkijken in de keteldalen en de hoge zijdalen die door verdwenen alpiene gletsjers zijn gevormd. In de hoge playa's onder de bergtoppen graasden eens reuzenluiaards waar sabeltijgers op joegen. Dat weet ik, want ik heb hun beenderen gezien en aangeraakt terwijl ik over een meer dan tweeduizend meter hoge bergrug liep die uitzicht biedt op het oosten, 'de opkomende zon tegemoet'.
Waar de bergen plaatsmaken voor de enorme oven van de Mojavewoestijn, rijdt de tijd op de wieken van de wind en strekt de woestijn zich uit tot voorbij de kromming van de horizon. Grote hopen puin van oude asbergen steken af tegen de horizon. Lange, zwarte littekens van lavastromen spannen zich er als aderen die eens gevuld waren met het hete, gesmolten bloed van de aarde. De wereld daaronder is zoals hij altijd is geweest. Woest, vijandig, prachtig. Hier en daar wordt hij doorsneden door een weg: liniaalrecht, haardun, een haast onbeduidende inbreuk op het land dat praktisch niet meer door de mens is beroerd vanaf het begin der tijden... vanaf het moment dat Torka's afstammelingen zo'n veertigduizend jaar geleden voor het eerst uit de grote passen kwamen lopen en uitkeken op wat in de IJstijd geen woestijn was, maar een prachtig, uitgestrekt, met gras begroeid gebied. Wanneer je zo op die bergrug staat en de opgejaagde wolken naar het oosten ziet drijven als de spoken van de oude indianenstammen, komt de inspiratie als een geschenk van de geesten van het verleden. Je kunt je gemakkelijk voorstellen dat het de IJstijd is, of weer zou kunnen zijn, als de krachten der schepping dat zouden willen. Vier maal in de afgelopen twee miljoen jaar is het klimaat op aarde veranderd en is het koud geworden op aarde. Ondanks alle wetenschappelijke naspeuringen weet niemand waarom dat gebeurde of wanneer de volgende IJstijd zal komen. We weten alleen dat als die IJstijd komt, we manieren moeten bedenken om te overleven en ons aan te passen aan een nieuw bestaan.
En dus verschillen we, net als in alle andere opzichten, ook hierin niet zoveel van onze oudste voorvaderen. Ondanks onze technocratie, grote steden en verstedelijkende landschappen, ondanks het vernis van een complexe en veelvormige beschaving — die maar al te vaak ons ware ik verbergt - zijn wij nog steeds dezelfde jagende 'beesten' zonder bont, scherpe tanden en klauwen als de mensen die mammoets doodden op de toendra in het poolgebied en die met sabeltijgers vochten om het vlees van de reuzenluiaard op de hoge playa's van het San Bernardino-gebergte. We ontbloten onze tanden niet alleen als we lachen, maar net als de mensapen ook in woede of als dreigement. Verwijder het vernisje van beschaving en we zijn weer in de oertijd. We zijn weer holenbewoners die verbonden zijn door gelijksoortigheid. We beminnen. We haten. We dromen. En als geen enkel ander dier in deze wereld lachen we hardop om uitdrukking te geven aan onze pure levenslust. We durven de vraag 'waarom' aan het Oneindige te stellen, en dagen de krachten der Schepping uit met onze methoden om ons dagelijks leven te verlichten, en met onze middelen om onze overleving veilig te stellen. De primitieve mens leeft nog steeds, en niet alleen in de steeds kleiner wordende wildernis op deze aarde, in oerwouden, woestijnen of uitgestrekte bergketens. Hij leeft ook in ons, in ieder van ons. Hoe beschaafder we worden, des te dieper begraven we die waarheid. Maar ze komt tot uiting in de legenden van alle volkeren die er op aarde bestaan, in de mythen geschapen door een wezen dat door zijn lichamelijke zwakte bang is voor de wereld en dus, om te overleven, gevochten heeft om die wereld te onderwerpen. Misschien voelen de meeste mensen zich daarom meer op hun gemak in de steden... in het licht, het lawaai, de spanning en de geruststellende nabijheid van alles wat door mensen is gemaakt en door mensen wordt geregeld. Het is een geruststellende fantasie. Maar je hoeft alleen maar de lichten uit te draaien in welke grote stad dan ook en mensen kruipen als prooidieren angstig onder de uitgestrekte zwarte huid van de nacht bij elkaar, terwijl anderen als wolven huilen en echte roofdieren worden. De instincten zijn er nog, begraven in onze geest. Ze zullen ons uiteindelijk redden of vernietigen, want we zijn nog steeds wat we altijd al zijn geweest: roofdier en prooi... Navahk en Karana... duisternis en licht... beest en mens... de moderne en de oude mens in één en dezelfde huid. Eén volk, dat nog steeds naar de sterren kijkt en zich afvraagt 'Waarom?'... dat nog steeds in de richting van de opkomende zon kijkt en net als Torka en zijn stam nog steeds verder durft te trekken. Nogmaals mijn dank aan alle medewerkers bij Book Creations die Torka's volk hebben geholpen weer wat verder de Nieuwe Wereld in te trekken, en vooral dank aan Laurie Rosin, hoofd van de redactie, die wel weet waarom ik haar zo hartelijk bedank!
William Sarabande Fawnskin, Californië