4

De zon verdween over de bergen in het westen en het werd winter in het land. Het was de tijd van de lange duisternis, waarin de dag slechts een herinnering was en de nacht eeuwig duurde. De stormen raasden over de wereld. De hemel was bijna nooit onbe­wolkt, maar wanneer dat zo was, glinsterden het prachtige, met sneeuw bedekte dal en de heuvels en bergen eromheen in het licht van de maan en de sterren en was de lucht zo koud dat ijskristallen net boven de aarde bleven hangen in lange slierten bevroren mist die, als ze te diep werden ingeademd, de longen van mensen en die­ren dodelijk konden verteren.

Diep in de holen en nesten werd de hartslag van overwinterende dieren trager, terwijl isolerende lagen vet, veren en bont de kou weg­hielden. In meren en rivieren zochten vissen het diepere water op of stierven. En in beschutte kloven schuilden vogels en roofdieren te­gen de stormen, terwijl kuddedieren dicht opeen kropen en warmte bij elkaar zochten.

In Torka’s ruime, goed bevoorrade grot hielden windkeringen van huiden de winter tegen en als extra bescherming, om geen kostbare warmte kwijt te raken, bouwden de mensen een grote hut waarin het leven ongeveer net zo doorging als wanneer ze op de open steppe een kamp hadden gehad. Bij het licht van een laag vuur en vetlam­pen verdreef het gelach van kinderen de schaduwen van de eindeloze nacht.

Karana piekerde in de winterse duisternis. Met de grote hond aan zijn zij liep hij de winterse wereld in wanneer het weer het maar toe­liet. Onder de met sterren bezaaide huid van de nacht zocht hij na­mens zijn volk contact met de geesten en smeekte de krachten der Schepping om een meisje in de buik van zijn vrouw te vormen. Diep in zijn hart wist hij dat als het een jongetje was, hij het voor het wel­zijn van de stam moest doden om te voorkomen dat de beenderen en het bloed van Navahk in het kind weer tot leven zouden komen. Maar hoe zou Karana het kind doden? Met wat voor excuus? En zou hij het kunnen opbrengen om het zelf te doen wanneer het moment aanbrak? Zou Torka hem de baby laten vermoorden? Het maakte niet uit. Het moest en zou worden gedaan! En wanneer het volbracht was, zou Karana, zo wist hij met ontmoedigende zeker­heid, zijn geliefde Mahnie nooit meer kunnen aankijken. Maar de dood van een baby en de dood van zijn leven met Mahnie waren de prijs die hij moest betalen, want hij wist nu dat hij onnadenkend en ongevoelig was geweest toen hij besloot om als man met haar te leven. 'Je maakt je te veel zorgen.'

Torka's opmerking maakte hem aan het schrikken. Hij zat al een he­le tijd alleen op een met sneeuw bedekt rotsblok, met een dicht wil­genbosje achter zich. Aar was al een poosje weg, om zijn poot op te tillen en het terrein te verkennen, met zijn staart omhoog en zacht blaffend alsof hij in zichzelf praatte. Karana draaide zich snel om en zijn mond viel letterlijk open van verbazing toen hij Torka naast zich zag staan.

'En je moet onthouden dat je ook achter je moet kijken!' waar­schuwde Torka kalm, terwijl hij naast de tovenaar hurkte en zijn speren over zijn benen legde. Karana keek kwaad. 'Ik maak me geen zorgen.' 'Je maakt je altijd zorgen... maar blijkbaar niet zozeer om je eigen veiligheid dat je je in de rug dekt.'

Karana voelde zich in het nauw gedreven en slecht op zijn gemak. 'Ik ben een tovenaar. De mensen verwachten van me dat ik me zor­gen maak. Wat doe je hier?'

'Je bent al zo lang buiten de grot. Mahnie maakt zich zorgen en Wallahs botten voorspellen weer storm. Zomermaan wil graag dat je je met haar verheugt over het goede kamp waar haar volk naartoe is ge­leid dankzij jouw visioenen over het prachtige dal.' 'Ben je in je eentje hiernaartoe getrokken op verzoek van vrouwen?' 'Ik ben in mijn eentje hiernaartoe getrokken omdat ik mij zorgen maak over mijn zoon. Je piekert de laatste tijd te veel, Karana, tenzij de voorspellende wind je natuurlijk reden heeft gegeven om zo be­zorgd te zijn... en als dat zo is denk ik dat je me beter maar kunt ver­tellen waarom je zo bezorgd bent.' 'Nee!' riep Karana.

'Is dat een weigering of een ontkenning?'

Karana ademde diep in. Hij was vergeten hoe gemakkelijk Torka zijn stemmingen doorzag. 'Ik maak liederen voor het Volk, vertel verhalen over het Volk en dans met het Volk! Wat moet ik nog meer voor hen doen? Ik moet de tijd nemen om met de geesten te spre­ken. Een sjamaan heeft vele verantwoordelijkheden! En sinds wan­neer is het verkeerd dat een man zich zorgen maakt om zijn vrouw die zwanger is?'

'Dat is niet verkeerd. Maar alle liederen en dansen en verhalen zul­len de last van Mahnies zwangerschap niet meer kunnen verlichten dan een eenvoudige glimlach en de spontane genegenheid van haar man.'

'Wanneer de baby geboren is... wanneer ik met mijn eigen ogen zie dat alles goed is, dan zal ik glimlachen.'

Als het een meisje is, voegde hij er in gedachten aan toe. Want als het een jongetje is, denk ik dat ik nooit meer zal glimlachen nadat ik het heb gedood.

De winter ging langzaam voorbij.

De voorraden lagen hoog opgestapeld langs de muren, en de vrou­wen en meisjes brachten de tijd door met nieuwe kieren naaien van de vele huiden en meters pees die ze hadden geprepareerd in de tijd van het licht. De mannen hoefden eigenlijk niet te jagen, dus wan­neer de maan de wereld met een blauw licht bescheen en de wolven en wilde honden hun liederen over de meute en de jacht zongen, luisterden de mannen van de stam en zuchtten van verveling. 'Wanneer denk je dat we bizons zullen vinden in dit mooie dal?' vroeg Grek. 'Misschien zou een lekker dik stuk vlees maken dat mijn Wallah zich beter ging voelen, ja? Denkt Tovenaar dat we gauw bizons zullen vinden?'

Misschien... ja...' antwoordde Karana op de ervaren toon van een ziener.

Maar na de volgende serie stormen, toen Karana met Broeder Hond naar de oostrand van het dal liep, zag hij de sporen van een bizon. Hij volgde ze en ontdekte een halfvolwassen kalf dat was afgedwaald van een kleine kudde die slechts een paar kilometer verder op de met sneeuw bedekte toendra graasde. De tovenaar ging onmiddellijk te­rug naar de grot en zodra hij zijn speren en speerwerpers had gepakt ging Grek op weg, met Karana voorop en Torka en Simu in zijn kiel­zog. Terwijl de tovenaar bleef staan, doodde Grek de prooi nog voor de anderen bij hem waren.

'Niet slecht voor een oude man, ja?' riep hij en nadat hij de tong en twee grote stukken bout had afgesneden, liet hij hen nemen wat ze wilden. Zelf legde hij bijna de hele weg terug naar de grot rennend af, zo graag wilde hij zijn schatten met Wallah delen. Toen Grek de windkering terugsloeg en voor zijn vrouw stond, werd zijn vreugde bedorven door haar flauwe glimlach. Het was net of ze met haar been ook haar eetlust was kwijtgeraakt, en de afgelopen manen was ze zichtbaar verschrompeld onder de huid van de beer die haar had verminkt. Haar wond was aan het helen. De enorme korst die zich over de wond had gevormd liet langzaam los en maak­te plaats voor nieuw en kwetsbaar littekenweefsel. Toch wist Grek dat ze nog steeds voortdurend pijn had.

'Biefstukken, vrouw! En bizontong!' kondigde hij aan. 'Om te ma­ken dat mijn Wallah zich beter gaat voelen in de winterse duister­nis.'

'Deze vrouw voelt zich goed genoeg!' protesteerde ze en deed haar best om enthousiast te kijken toen hij voor haar knielde. Ze zat op haar slaapvachten en naaide een fijn randje veren aan de babydraagmand die ze voor Mahnie aan het maken was. Haar eens zo dikke lichaam zag er nietig en vervallen uit. Grek deed net of hij het niet zag. Hij pakte zijn eetmes op dat voor de grote holle vetlamp lag die hij jaren geleden voor haar had gesne­den uit een lange groene steen waar haar oog op was gevallen. Het was een onderdeel van haar bruidsschat geweest. Een goede koop, dacht hij, terwijl hij bedacht hoe ze het vroeger sa­men hadden gehad en hoeveel jaren er waren vervlogen sinds de tijd waarin hij die lamp had gemaakt. Een oude, door pijn weggeteerde vrouw zat tegenover hem en toch was ze nog steeds Wallah, net zoals hij nog steeds Grek was. Hij keek omlaag en knarste met zijn tan­den. Aan zijn hart en botten, en aan de gladde, versleten randen van zijn kiezen kon hij merken dat er inderdaad een heel leven was ver­streken.

Achter haar waren de andere vrouwen bezig het goed afgeschermde centrale kookvuur tot leven te wekken. De kinderen renden erom­heen en zongen lofliederen op het vlees die Karana hun had geleerd. Het klonk leuk en hij voelde zich iets gelukkiger toen hij bedacht dat zijn eerste kleinkind weldra samen met de andere kinderen zou spelen en zingen.

'Dit is een goed kamp voor ons,' zei hij, terwijl hij een reepje vlees afsneed en aan Wallah gaf.

'Een goed kamp,' stemde ze in. Ze pakte het vlees aan en at het op met veel vertoon van tevredenheid.

Grek keek naar haar, maar werd niet vrolijker. Hij zag heel goed dat ze alleen at omdat hij anders teleurgesteld zou zijn. Ze vroeg hem niet om een tweede portie en toen hij haar die wel gaf, maakte ze een afwerend gebaar en zuchtte verontschuldigend. 'Misschien heb ik zo meteen meer honger. Nu moet Grek eten. Alsjeblieft. Dat zal Wal­lah gelukkig maken.'

'Zo meteen,' zei hij. 'Wanneer de anderen terugkomen en Wallah samen met hen een feestmaal houdt, zal Grek eten. En dat deed hij.

Maar veel later, toen het feestmaal voorbij was en zijn stamgenoten sliepen, lag hij naakt naast Wallah onder hun slaapvachten. Hij ge­noot van de warme afzondering van hun kleine, door bont afge­schermde holletje in de gemeenschappelijke winterhut, maar hij maakte zich zorgen toen hij haar rug streelde, zoals hij zo vaak deed, en voelde hoe dun ze was. Waar was het grote, brede, vlezige lichaam gebleven dat zich eens zo volmaakt tegen het zijne had gevoegd? 'Je moet meer eten. Je wordt een magere vrouw,' zei hij tegen haar. 'Hmmm! Je kunt het de mensen ook nooit naar de zin maken! Jij hebt zelf geklaagd — en nog niet zo lang geleden — dat ik een dikke vrouw was... zo dik als een beer die klaar is voor de winter!' 'Het is winter,' bracht hij haar vriendelijk in herinnering. 'Eigenlijk vond deze man het leuk dat deze vrouw zo dik was en zou hij dat vet graag weer op haar botten zien!' Samen met haar been, natuurlijk.'

Haar bitterheid maakte hem verdrietig. Het was iets waar hij geen troost voor had en dat hij ook niet kon wegdenken, hoezeer hij het ook probeerde. Hij trok haar dus maar dicht tegen zich aan. Voor­zichtig, zodat ze geen pijn van haar wond zou hebben, kuste hij de droge, magere achterkant van wat eens de soepele en vochtige, goed gevulde nek was geweest van een vrouw die van lekker eten hield.

'Grek heeft niet vijf speren, een stenen lamp en twaalf bizonhuiden voor de kuilhut van je vader gelegd in ruil voor een been! Dat alles werd gegeven in ruil voor een vrouw... een vrouw die Wallah heette.' 'Een vrouw met twee benen die Wallah heette.' Haar gefluister klonk gesmoord van de tranen.

Hij kwam overeind, ging zo zitten dat hij haar onder hun slaapvachten kon aankijken en hield haar oude, betraande, door pijn uitge­teerde gezicht tussen zijn handen. 'Een vrouw met brutale ogen, een dikke kont en een volle boezem die Wallah heette.' Zijn handen gle­den naar beneden en streelden haar borsten terwijl zijn mond de ha­re zocht en haar teder kuste. 'Wat is een been nu? Als Grek zijn vrouw nog maar heeft... zijn dappere vrouw die beren achternagaat! Zijn Wallah!'

Ze snikte zachtjes en keek omlaag, wendde haar gezicht af van zijn kussen. 'Ik ben oud en moe, en ik heb zoveel pijn... en nog maar één been.'

'We zijn samen oud, vrouw! Er zijn er niet veel die het geluk hebben dat te kunnen zeggen, ja? We zijn oud en hebben samen een goed kamp, met een dochter die opzwelt van leven dat ons weldra vreug­de zal brengen! En jij hebt je been nog! Daar, in die zak van wapitihuid. Het is nog een deel van je, maar niet het beste deel. Het beste deel zit hier.... dat is dit.' Zijn hand bleef tussen haar borsten rusten, op haar hart. 'Mijn dappere vrouw. Mijn vrouw met het hart van een beer. Mijn Wallah! Je moet eten en weer sterk worden, als het niet voor jezelf is, dan wel voor onze Mahnie. Ze zal je nodig hebben wanneer ze moet bevallen en haar baby zal niet gelukkig zijn zonder een grootmoeder... en...' Hij zweeg even, schudde zijn hoofd en leg­de het toen tegen haar hart zodat ze niet de tranen zou zien die nu in zijn ogen stonden. 'Nee, mijn vrouw. Niet voor Mahnie, niet voor haar baby, maar voor deze man. Omdat Grek zonder zijn Wallah de moed niet meer heeft om te leven!'

Verandering.

De mensen voelden het aankomen lang voordat de eerste zweem van kleur de duisternis begon te verzachten aan de oostelijke hori­zon rond de tijd die ochtendstond had horen te heten. 'Kijk! Mijn Vader! Ik denk dat het ochtend is!' riep Demmi verrukt. En het was inderdaad ochtend: een korte, aarzelende, goudkleurige belofte van een ochtendstond die nooit kwam, van een dag die net niet werd geboren voordat de duisternis weer inviel. 'Tussen de stor­men in is er nu licht aan de hemel, Vader. Wanneer je weer gaat ja­gen, gaan Dak en deze jongen Umak dan met je mee?' 'Ja,' stemde Torka toe nadat Simu stilzwijgend had geknikt. 'Het wordt tijd.'

'Ja, het wordt inderdaad tijd,' stemde Lonit een ogenblik later in. 'Zing de liederen voor de dag die komt, Tovenaar! Want dit meisje verlangt naar de terugkeer van het blijvende licht!' smeekte Zomer­maan.

Karana deed wat ze vroeg en weldra, na vele ochtendstonden waarop het nooit echt licht was geworden, kwam de zon boven de toppen van de bergen in het oosten uit en kwam het volk op de rand van de grot bijeen om zich te verheugen in de dagen van licht die zouden volgen.