6

Was het Karana’s toverkunst die de storm ten gunste van Torka en zijn kleine groepje keerde? Misschien wel, maar Karana wist het niet zeker. De wind was in elk geval gaan liggen. En er was iets met hem gebeurd. Hij had het gevoel alsof hij gewond was geraakt en door bloedverlies was verzwakt... alsof zijn geest uit zijn lichaam was weg­getrokken, zodat hij het koud had en een merkwaardig onthecht ge­voel had. Nu stroomde zijn geest langzaam weer terug in zijn li­chaam, tegelijk met de warmte en het bewustzijn. Mahnie knielde voor hem neer en raakte vol liefde zijn gezicht en schouders aan alsof ze niet zeker wist of hij nog leefde. 'Karana?' Ze fluisterde zijn naam alsof ze een gebed opzei. Hij kon de kracht niet opbrengen om te antwoorden. Zomermaan keek voorzichtig om Mahnie heen en kwam glimla­chend op hem af. Ze was zo'n knap klein ding, met haar ovale ge­zichtje en haar grote antilopeogen die altijd vol bewondering naar hem keken. 'Dit meisje heeft tegen haar moeder gezegd dat Tove­naar de storm weg zou kunnen sturen als hij dat wilde! Voor Tove­naar... van Zomermaan, die blij is dat Karana haar niet door de storm heeft: laten opeten.'

Haar opengevouwen handen waren bleke holten waarin twee ge­schenken lagen: een bosje donzige uilenveren en een groenige, onge­bruikelijk gladde steen. Kleine dingen, onbelangrijke souvenirs die hier en daar waren gevonden tijdens de tocht naar het oosten door het Verboden Land... onbeduidende zaken die geen enkel belang voor de man zouden hebben als hij niet wist dat ze grote waarde hadden voor het kind. Omwille van haar glimlachte hij en omwille van haar slaag­de hij erin een hand op te heffen en de geschenken van Zomermaan te accepteren, al had hij noch de lust noch de kracht kunnen opbrengen om ook maar een woord tegen zijn liefhebbende Mahnie te zeggen.

Hij hield de geschenken dicht tegen zich aan terwijl hij weer in slaap viel. En voor het eerst sinds langer dan hij zich kon heugen was het een gezonde, rustige slaap, want Zomermaans vertrouwen in hem vulde zijn dromen: Tovenaar had de storm weggestuurd.

Het hoogtepunt van de storm trok snel voorbij. De wind was uitge­raasd en het werd weer rustig. Het was koud, maar niet bitterkoud. De sneeuw viel zachtjes, in absolute stilte, en bedekte de wereld. Wérd de wereld. Er was geen aarde, er was geen hemel, er was geen horizon. Er was alleen maar sneeuw. Het zou onmogelijk zijn om te reizen.

Aar zocht weer met de gebruikelijke minachting zijn eigen plekje buiten de hut. Af en toe hoorden ze het getrompetter van de grote mammoet. Levenschenker was in de buurt. De mensen zaten warm­pjes in de gemeenschappelijke hut. Ze hadden eten, vuur en een to­venaar die hen had gered. Ze hadden al eerder slecht weer doorstaan en twijfelden er niet aan dat ze het nu ook weer zouden overleven. Ze brachten de dagen vol sneeuw en de steeds korter wordende nachten door zoals hun voorouders dat hadden gedaan. De vrouwen gingen er voorzichtig op uit om strikken te zetten en de mannen gingen af en toe even op jacht. Ze vingen niet veel, maar hun reis­proviand was nog lang niet op en ze wisten hoe ze hun honger moes­ten bedwingen.

De sneeuw begon onregelmatiger te vallen. Toch was het weer nog steeds niet geschikt om te reizen. Ze aten weinig, sliepen veel en brachten de tijd lui door met gokspelletjes of met de simpele kamptaken van alledag. De mannen verzorgden hun jachtwapens. De vrouwen naaiden en verstelden kleren en huiden met benen naalden en draden van pezen en muskusossenhaar. Ze vonden het leuk om de meisjes huiden te leren bewerken door ze poppen te laten maken van kleine overgebleven stukjes huid van de paar prooien die de mannen hadden gedood. Lonit maakte een nieuw wantje voor haar jongste dochter en Torka kraste versieringen op zijn knuppel van walvisbeen.

En zo brachten ze plezierige en rustige dagen door. Maar ze droom­den toch nog steeds van 'echt' vlees. Langzaam begonnen hun dro­men ook de uren dat ze niet sliepen te vullen, want ze merkten aan de kleine veranderingen in de vacht en het verenkleed van de prooi­en van de jagers en aan de steeds korter wordende nachten dat de lente inderdaad naderde. De dagen werden bovendien merkbaar langer en de sneeuw die viel voelde anders aan. Nu de winter uitein­delijk van de hogere passen werd verdreven, zou het lang verwachte groot wild weldra naar hen toe komen, voor de opkomende zon uit. Er verstreken nog meer dagen vol plezier en liefde, vol blij ge­schreeuw van kinderen en baby's, en vol hoop op de nog betere da­gen die gingen komen. Wanneer Torka verontrust werd door herin­neringen aan de nacht waarin de wind hem had verteld over bergen ijs, afgesloten passen en door sneeuw versperde trekroutes, dwong hij zich om weer aan de zon te denken, aan smeltende sneeuw, snelstromende rivieren, en aan de grote mammoet Levenschenker die voortzwoegde te midden van een levende stroom hoeven, huiden, hoorns en geweien. Hij staarde naar Karana en dacht aan de woor­den van de tovenaar: 'Heeft onze totem ons ooit de verkeerde weg gewezen?'

Dan keek hij naar Lonit. Ze keek hem aan in de gouden gloed van het vuur en glimlachte. Wanneer het vuur zijn kracht had verloren, gingen de mannen van de stam naar de vrouwenkant van het haard­vuur om de tijd door te brengen met verhalen en daarna bij hun vrouwen te slapen. Torka zocht de armen van Lonit op en zij verwel­komde zijn omhelzing.

'Het is goed dat we in dit nieuwe land zijn,' fluisterde ze dan altijd. 'Ja,' stemde hij in en ging op in de geur van haar haar en huid en in de zachtheid van haar lichaam. 'Het is goed.'

Ze zaten dicht bij elkaar terwijl de kinderen tegen elkaar aankropen in een grote, bontige massa armen, benen en slaperig kijkende ogen. Terwijl de vrouwen naast hen zaten, susten de mannen om beurten de kleintjes in slaap met verhalen over hun volk, fantastische verha­len die voortkwamen uit de schimmige overleveringen die hun voorvaderen vanaf het begin der tijden al generaties lang hadden verteld.

Met eentonig gezang vertelden Grek en Simu opnieuw de avontuur­lijke verhalen - die echt waren gebeurd of verzonnen - totdat ze uit­eindelijk allebei zaten te geeuwen. Tot Torka's verbazing spoorde Zo­mermaan Karana aan om de verhalen te vertellen die hij als tovenaar had geleerd bij de sjamanen op de Grote Bijeenkomst in het verre westen.

'Het is al laat,' stribbelde Karana tegen. 'Dit meisje heeft geen slaap!' antwoordde Zomermaan. Torka zag dat Mahnie een handje op Karana's arm legde. 'Spreek te­gen ons zoals de sjamanen het je hebben geleerd.' Mahnies verzoek klonk zacht, vol liefde en trots.

Karana stemde toe. Hij sprak langzaam, aarzelend, alsof hij het ver­leden liever achter zich zou laten. Torka zag hoe hij zich langzaam­aan ontspande terwijl hij zich overgaf aan de meest fantastische ver­halen van allemaal. Hij zong ze niet alleen, als een echte verhalenzanger, maar verfraaide ze ook met scheppingsverhalen en avontu­ren van alle stammen die bij elkaar waren gekomen op de Grote Bij­eenkomst van mammoetjagers in het verre land. Torka keek naar de verrukte gezichten van de toehoorders die door de beelden van Karana's verhalen werden meegevoerd... de hut uit, de grauwe sneeuwluchten door, terug in de tijd, via de legenden van het Volk naar de dagen waarin de grote mammoet Donderspreker woedend de hemel deed schudden. 'Vanaf het begin der tijden tot nu toe,' zei Karana, 'was er nooit een grotere mammoet. Wanneer hij liep, trilden de bergen en ook de mannen, vrouwen en kinderen die onder zijn poten stierven terwijl ze zijn naam riepen: Vernieti­ger!'

Torka leunde voorover. In zijn armen ging Lonits hart sneller klop­pen toen Karana vertelde hoeveel stammen van mammoeteters wa­ren verpletterd door de woede van de Vernietiger, totdat slechts één man, één vrouw, één heer der geesten en één wilde hond over waren om zich tegen hem te verzetten.

'Waren ze niet bang?' vroeg Zomermaan dringend, zo in de ban van het verhaal dat ze vergat dat een kind een verhaal niet mocht onder­breken.

Torka zag Karana toegeeflijk glimlachen. 'O ja, groot was hun angst. Maar nog groter was hun begrip. Ze wisten dat de woede van de mammoet veroorzaakt werd door zijn pijn en smart om de dood van zijn kinderen die geveld waren door de mens. En zo werd er een ver­drag tussen hen gesloten: Nooit meer zou de man het vlees van de kinderen van de mammoet eten. Vanaf die dag is dat geweldige dier dus de totem voor die man en vanaf die dag trekt zijn volk veilig voort in de grote, levenschenkende schaduw van de mammoet.' Karana verhief zijn stem en zijn ogen fonkelden. 'En die geweldige mammoetgeest was Levenschenker! En de hond was Aar, de eerste hond die ooit samen met het Volk optrok! En de vrouw was Lonit, de eerste vrouw van Torka en de moeder van Zomermaan, Demmi en de kleine Umak. En de Heer der Geesten was de oude Umak, va­der van de grote jager Manaravak en grootvader van Torka, de hoofdman van deze nieuwe stam in dit nieuwe land.' De mensen mompelden blij en vol bewondering. Torka zuchtte. Karana wist alles uit een verhaal te halen. De oude Umak had dat ook gekund, maar die was dan ook Karana's mentor geweest. Nu zou de oude man voor altijd voortleven in het vlees en het bloed van de achterkleinzoon die zijn naam droeg. Torka stak zijn hand uit en legde voorzichtig een vinger tegen de slapende baby die naakt op Lonits schoot lag, op zijn luier van mos na. Zo'n mooie baby, dacht Torka trots, maar hij fronste zijn voorhoofd, want het fijngevormde gezichtje had iets verontrustends, iets wat hem vaag deed denken aan... Het gehuil van de wolven in de be­sneeuwde verten leidde zijn gedachten af. Hij was blij dat hij aan iets anders kon denken.

Karana vertelde een nieuw verhaal, een verhaal waar zijn toehoor­ders geboeid naar luisterden.

'In het begin, toen het land één land was en het Volk één volk, voor­dat de Vader Boven de duisternis schiep die de zon opat en de Moe­der Beneden de ijsgeesten baarde die langzaam de bergen bedekten...' 'Nee. Dat is niet het verhaal van het eerste begin,' zei Grek vriende­lijk maar streng. 'Je hebt het verkeerd, misschien weet je het niet meer. Eerst was er alleen de Moeder Beneden. Geen land, geen men­sen, zelfs geen geesten. En in die tijd voor het begin der tijden had de Moeder Beneden geen vorm, want ze was alleen duisternis... een enorme duisternis overal. En daarna, niemand weet precies waar­vandaan, kwam de Eerste Man stiekem de duisternis in, met de Eer­ste Vos, de Eerste Haas en de zaden van het Eerste Gras.' 'Nee, nee,' onderbrak Simu, die met een uitgestoken vinger zijn woorden bedachtzaam benadrukte. 'Jij hebt het mis, Grek. Jij bent van het volk van Supnah. Ik, Simu, van het volk van Zinkh, zal je vertellen hoe het zit. Eerst was de Moeder Beneden er, ja, maar ze was geen duisternis, ze was in duisternis gehuld en dreef als een gro­te, donkere wolk, vol regen om de kinderen van het Eerste Gras wa­ter te geven.' 'Nee. Zo ging het niet,' gromde Grek zichtbaar geïrriteerd terwijl Wallah, die naast hem zat en zich duidelijk zorgen maakte over de toenemende spanning, van hem naar Simu keek. 'Misschien werd het bij Simu's volk wel zo verteld,' ging de oude ja­ger verder, 'maar in de dagen waarin Supnah leefde en we een grote stam met veel jagers vormden, werd het zo verteld: eerst de Moeder Beneden en daarna de Vader Boven.

Simu en Grek fronsten allebei hun wenkbrauwen en trokken hun kin in als twee muskusossen die op het punt staan de hoorns tegen elkaar te rammen. Maar de oudere man zei snuivend en uitdagend: 'En hoe komt het licht dan volgens Simu's volk op de wereld?' De jonge man zuchtte tussen zijn tanden door alsof dat een vraag was die alleen aan een kind kon worden gesteld. 'Dat weet iedereen! De Eerste Vos riep en uit zijn mond kwam het eerste woord dat ooit in de wereld werd gehoord. Dat woord was 'duisternis', want de vos heeft altijd al van het donker gehouden, omdat hij en zijn soortge­noten daarin kunnen rondsluipen om de voedselvoorraad van de ja­gers van deze wereld te stelen!'

Greks hoofd draaide heen en weer. Hij grauwde ongeduldig. 'Ja, ja. Dat is zo. En dus noemt iedereen de vos een dief. Maar de Eerste Vos riep het eerste woord drie keer in plaats van één keer. En je hebt me nog steeds niet verteld hoe het licht op aarde kwam!' Simu keek Grek vermoeid aan. 'Eén keer, twee keer, drie keer, wat maakt het uit? Waar het om gaat, is dat het eerste woord toverij was! Gestolen toverij! Gestolen van de Moeder Beneden en de Vader Bo­ven. En doordat die toverij gestolen werd, kwam het licht in de we­reld.'

'Hoe dan?' hield Grek aan.

Simu was tot het uiterste getergd, maar wist zich nog in te houden.

'Ik zal het je wel vertellen, als je het verhaal niet kent!'

'Ik ken het wel! De vraag is alleen: ken jij het?'

'Mijn moeder vertelde mij dat verhaal al voordat ik geboren werd!'

'Wat zul je dan goede babyoortjes hebben gehad dat je het door de huid van haar buik heen hebt gehoord.'

Torka kwam bijna tussenbeide, maar Simu legde hem met een ge­baar het zwijgen op en haalde diep adem om te kalmeren terwijl hij Grek woedend aankeek.

'Ja. Deze man heeft altijd goede oren gehad... en ook een goed geheu­gen, beter dan dat van sommige andere mensen, naar het schijnt. Maar ja, Grek is niet meer zo jong als hij is geweest.' Grek knarste met zijn tanden, zoals hij altijd deed wanneer hij op het punt stond zijn geduld te verliezen. Wallah naast hem hoorde het geluid van zijn knarsende kiezen en gaf hem een scherpe por. Het was een gewoonte die haar altijd verontrustte. Maar ze kon ver­ontrust zijn wat ze wilde! Zijn kiezen waren nog goed. Hij durfde te wedden dat zelfs de jonge Simu niet zulke sterke kiezen had. 'Ik denk dat je het fout hebt,' ging de jonge jager verder. 'Het licht kwam op aarde toen de Moeder Beneden de kracht van dat gestolen woord hoorde. Ze was zo verbaasd dat ze zichzelf in een knoop draaide, waarbij de bulten op haar huid de bergen en de dalen vorm­den. En terwijl de Moeder Beneden kreunde en trilde omdat de Eer­ste Vos de toverij had gestolen, werd de Vader Boven heel woedend. Op dat ogenblik werd de Eerste Vogel geboren uit de gevederde ok­sels van de hemel, terwijl de Vader Boven zich uitrekte. De Vader Boven rekte zich uit totdat hij zo dun werd dat kleine stukjes sche­mering door zijn huid naar de duisternis ontsnapten. Op dat mo­ment greep de Eerste Haas de macht van het toverwoord en riep "Licht!", omdat hazen van het heldere daglicht houden waarin ze goede plekjes kunnen vinden om te foerageren. En zo werd door dat ene toverwoord van de Eerste Haas de zon geboren en daarna de maan en vanaf die tijd is er dag en nacht, en licht en duisternis.' Grek was teleurgesteld dat de jonge man het verhaal toch kende. 'Hmmm,' gromde hij omdat hij Simu de overwinning niet gunde. 'Maar de Eerste Haas riep drie keer, niet één keer.' Simu rolde met zijn ogen. 'Als jouw volk het verhaal op die manier vertelt, is het voor jou drie keer. Voor mij is het één keer!' 'Dan weet het volk van Simu niets! Want als het toverwoord niet drie keer was geroepen, zouden wolven en honden niet drie keer een rondje lopen voordat ze gingen liggen. Karana, jij bent een tovenaar die de verhalen van de sjamanen hebt geleerd. Zeg jij Simu eens dat het zo is!'

Maar het was niet Karana die antwoord gaf.

'Er bestaat geen "juiste" manier om het verhaal te vertellen,' zei Torka scherp. 'Deze man zegt je dat hij al heel lang leeft en al in vele kampen bij vele stammen heeft gewoond en dat hij het verhaal zo vaak heeft horen vertellen, bij zo veel volkeren, dat één ding hem zo langzamerhand duidelijk is geworden: het verhaal van de Schepping is als een stuk vlees dat moet worden verdeeld en door veel mensen moet worden gegeten willen ze allemaal in leven blijven. Iedereen heeft een ander stuk gegeten en toch hebben ze zich allemaal gevoed met hetzelfde vlees.' Hij zweeg. Alle ogen waren op hem gericht.

Hij knikte tevreden. Wat hij ging vertellen moesten ze goed in zich opnemen. 'Ik heb in stilte geluisterd terwijl Grek en Simu debatteer­den. Terwijl ze debatteerden, voelde ik dat ze steeds kwader op el­kaar werden. Als ze zouden doorgaan met praten, zouden ze zich weldra niet meer als broeders binnen deze stam beschouwen.' 'We zijn geen broeders!' snoof Grek.

'Nee!' bevestigde Simu. 'In dit nieuwe land moeten we elkaars ge­woonten en verschillen respecteren. Grek heeft niet het recht om te zeggen dat Simu's verhaal niet klopt en dat Greks verhaal het enige juiste verhaal is! We moeten onthouden dat we oorspronkelijk niet van dezelfde stam zijn. We hebben verschillende gewoonten, ver­schillende overtuigingen, verschillende...'

'Maar we vormen nu wel één stam!' zei Torka nadrukkelijk. 'Een heel kleine stam. We moeten nooit vergeten dat er geen grotere to­verij is, ten goede of ten kwade, dan de kracht van woorden. En om­dat jullie mij tot hoofdman hebben gekozen, moeten jullie nu dus naar mij luisteren terwijl ik woorden spreek die ons door hun tover­kracht samen sterk zullen maken!'

Simu staarde hem aan, duidelijk onthutst door de kracht en doelbe­wustheid waarmee Torka sprak. 'Deze man zal luisteren.' Grek klemde zijn kiezen op elkaar en knikte.

'Mooi zo. Luister goed naar me, jullie beiden. Er zullen geen kwade woorden meer tussen ons vallen over wie gelijk heeft en wie niet over dingen die geen man of vrouw kan bewijzen. Bij de voorvade­ren van Torka werd noch de Vader Boven noch de Moeder Beneden het eerst geboren. Men zei liever dat mannelijk en vrouwelijk, hemel en aarde, samen één begin vormden. En zo ook zeg ik jullie nu dat wij één volk zijn en dat wij allemaal hetzelfde begin hebben.' Hij liet zijn woorden even doordringen. Het idee verontrustte zijn toehoorders. Ze schuifelden ongemakkelijk heen en weer in hun slaapvachten.

Torka ging verder. 'Net zoals de grote kudden die voor de opkomende zon uittrekken eens één kudde waren, zo was ook het Volk eens één volk, één stam die zich in veel stammen splitste die allemaal op hun beurt zich in nog meer stammen splitsten, totdat niemand meer wist hoe het eigenlijk was begonnen. En zo zal het ook voor ons zijn in dit nieuwe land. Deze stam moet één stam worden, want anders zal hij helemaal geen stam zijn. Jullie zijn niet meer het volk van Zinkh of het volk van Supnah. En jullie zullen ook niet het volk van Torka zijn, want op een dag zal deze man zich bij Zinkh en Sup­nah voegen om voor altijd met de wind mee te gaan en op den duur zal niemand zich onze namen nog herinneren.' Het was stil in de hut. Buiten kreunde de wind, huilden de wolven en trompetterde ergens in het oosten een mammoet. Torka wist dat Levenschenker in de buurt was. De mammoet gaf kracht aan de woorden die volgden en allen die ze hoorden in de schemerige ge­meenschappelijke hut werden erdoor betoverd. 'Hier, in dit Verboden Land, zullen wij onze verledens tot één verle­den samenvoegen. Vanuit onze gebruiken en wetten zullen we sa­men één traditie vormen waarnaar we zullen leven en waardoor we sterk zullen worden. In de toekomst zullen we bij geschillen allemaal samenkomen om erover te praten totdat de belanghebbenden tevre­den zijn. Nooit meer zullen de mannen van deze stam als beesten de hoorns tegen elkaar stoten of vechten zoals Cheanah en Torka eens vochten in het verre land. Vanaf deze dag tot in dagen die wij niet kunnen overzien, zullen onze kinderen en de kinderen van onze kin­deren de liederen zingen die onze tovenaar zal maken ter ere van dit nieuwe begin! In dit nieuwe land, tijdens deze dageraad van ons nieuwe begin, zijn wij niet meer de mannen en vrouwen van Zinkh en Supnah en Torka. Wij zijn degenen die het waagden om de opko­mende zon tegemoet te gaan, en vanaf dit ogenblik tot het einde der wereld vormen wij één volk!'