1


Ze volgden de mammoet naar het oosten, de opkomende zon tege­moet, maar voor ze die eerste dag vertrokken, legden Torka en Karana hun handen op elkaars schouders en bevestigden het verbond tussen hen.

'Karana is werkelijk de zoon van deze man,' verzekerde Torka hem. 'Dat is hij door wat wij samen hebben doorstaan. Woorden die in woede worden gesproken kunnen dat nooit veranderen.' Even keek Karana alsof hij op het punt stond om in tranen uit te barsten. Hij begon te spreken, maar vermaalde zijn woorden tot stil­te en slikte ze in. Wat er ook in zijn gedachten omging, het bleef on­uitgesproken. Hij omhelsde de jager die hem had grootgebracht. 'Nooit meer zal Karana woorden spreken die Torka pijn zullen doen of die zijn vader ertoe zullen brengen om zich in woede van hem af te keren. Nooit!'

De vrouwen knikten instemmend en de hond kwispelde. Toen de twee mannen elkaar loslieten, gleed Torka's blik langzaam van Kara­na naar Mahnie, de meisjesachtige vrouw van de tovenaar, en daarna naar Grek en Wallah, haar ouders. Grek had in het verleden bewe­zen een trouwe vriend te zijn en het verbaasde Torka niet dat hij dat nu weer was. Maar hij begreep niet waarom Simu en Eneela er wa­ren. Hij wist dat het moeilijk moest zijn geweest voor Eneela om af­scheid te nemen van haar zuster Bili, die de vrouw van Ekoh was. En hij was Simu's openlijke vijandigheid tegen hem niet vergeten. 'Waarom is Simu met deze vrouw en deze baby uit een kamp met veel vlees weggegaan om mij te volgen?'

De jonge man keek verlegen. Zijn vrouw niet. Ze hield haar hoofd hoog opgeheven terwijl ze haar kleine jongetje wiegde en naar haar man keek om hem aan te moedigen antwoord te geven. Simu slikte en sprak toen zacht maar verdedigend. 'Voor haar ga ik mee! Voor Eneela. Ik zou niet graag willen dat ze in een kamp bleef met een hoofdman die de hele tijd met hongerige ogen naar haar kijkt en die goede jagers alleen door de wereld laat zwerven omdat ze niet bereid zijn hun baby's achter te laten.'

Torka keek hem bedachtzaam aan. 'Gelooft Simu niet meer dat tweelingen ongeluk brengen?'

De jongeman dacht lang en diep na. 'Misschien verschilt hetgeen ge­luk brengt inderdaad van stam tot stam. Sinds Simu Torka volgt heeft hij altijd geluk. En Simu heeft ook een baby. Een zoon! Eneela heeft tegen deze man gezegd dat de hemel misschien weer vlam zal vatten of dat er weer tijden van honger zullen aanbreken wanneer we in het kamp van Cheanah blijven, en dat Zhoonali dan misschien naar onze zoon zal wijzen en zeggen dat de kleine Dak voor het welzijn van allen aan de wilde dieren moet worden gevoerd. En omdat Simu niet Che­anah maar Torka heeft gevolgd uit het verre land, dacht hij dat Torka er misschien geen bezwaar tegen zou hebben als hij meeging.' De oude Grek gnuifde als een muskusos die een spriet vossenstaart­gras in zijn neus krijgt. 'En waarom zou Torka er bezwaar tegen heb­ben?' vroeg hij, naar Simu kijkend alsof de jonge man net de meest stomme vraag had gesteld die hij ooit had gehoord. Voordat de jongere man iets kon zeggen, gaf Wallah Grek een venij­nige por met haar dik ingepakte elleboog. 'Simu heeft niet tegen jou gesproken! Hij heeft tegen Torka gesproken!' zei ze vermanend en keek haar man streng en met samengeknepen lippen aan. Torka verwachtte dat Grek heftig zou reageren op de beschamende reprimande van zijn vrouw. Maar ze waren al een leven lang bij el­kaar. In plaats van Wallah te straffen trok Grek haar dicht tegen zich aan. 'Een man kan niet te veel vrouwen hebben!' plaagde hij. 'Grek heeft er maar een!' zei ze verontwaardigd. 'En aan haar heeft hij zijn handen vol!' Hij klemde zijn blozende vrouw expres extra stevig tegen zich aan om haar te plagen, terwijl zij tegensputterde en eiste dat Grek haar losliet. Hij gehoorzaamde en knipoogde naar Simu en daarna naar Karana en Torka. 'En ook in het allerbeste kamp kan een man te lang blij­ven. Daar kan Wallah over meepraten. Zie haar eens aan. Kijk eens hoe dik ze is geworden, en ik bedoel niet een beetje dik, zoals ieder­een moet proberen te worden voordat de winterse maan opkomt... maar zo dik als een beer, écht dik.'

Wallah keek boos. 'Deze vrouw heeft Grek nog niet eerder horen klagen!'

'Dan wordt het daar tijd voor,' verklaarde hij terwijl hij haar weer naar zich toetrok.

Torka keek hoe de oudere vrouw zich uit de omhelzing van haar man probeerde te bevrijden, maar Grek drukte haar alleen nog maar steviger tegen zich aan, terwijl Mahnie, die trots naast Karana stond, een gehandschoende hand tegen haar mond drukte om te voorko­men dat de anderen haar zouden zien grinniken om de gekkigheden van haar ouders.

'Ik zeg dus dat het goed is dat we de Plaats Van Overvloedig Vlees verlaten!' verklaarde de oude jager. 'Grek is net als Torka een jager, een nomade, die altijd achter de kudden aan is getrokken en altijd op zoek is geweest naar kariboes, paarden, muskusossen... Torka voelde zich geroepen om hem te onderbreken. 'In dit nieuwe land wachten ons misschien magere tijden.'

'Prima!' zei Grek nadrukkelijk en kneep Wallah in haar omvangrijke achterwerk. Hoewel ze de pijn onmogelijk kon voelen door alle lagen bont van haar reismantel, winterjak, broek en onderkleding heen, deed ze tegenover de omstanders net alsof ze ineenkromp van pijn en greep ze met beide handen achter zich om de zere plek te wrijven. Torka deed vergeefs zijn best om niet te glimlachen. 'Laat Cheanah zijn hol maar op één plek maken,' ging Grek verder, 'laat hem maar tevreden eten wat hij vindt. Hij is geen man maar een knaagdier! Grek heeft ervoor gekozen om opnieuw met Torka mee te trekken en de grote mammoetgeest te volgen, de opkomende zon tegemoet. Grek denkt dat Torka blij zal zijn dat hij anderen bij zijn kleine stam kan verwelkomen, want zelfs een geweldige jager zoals hij kan wel een stuk of twee of misschien wel drie extra speerarmen gebruiken!'

Torka knikte en lachte vrolijk terwijl hij één hand op de schouder van de oude jager legde en zijn andere hand op Simu's schouder. En aangezien hij geen derde arm had, keek hij Karana recht in de ogen terwijl hij antwoordde: 'Ik denk dat ik wel weer aan jullie zal wen­nen!' Hij was niet meer alleen. Hij had weer een stam! En geen hoofdman kon zich betere jagers wensen dan Grek, Simu en Karana, of sterkere en aardigere vrouwen dan de degenen die deze geweldige mannen dapper volgden.

En zo trokken ze verder. Ze rustten vaak, maar sloegen pas een kamp voor langer dan één nacht op toen de heuvels die voor altijd een muur zouden vormen tussen hen en Cheanah achter hen lagen. Nu stonden ze dan eindelijk aan de rand van een onbekend gebied, verder in het Verboden Land dan wie van hen ook ooit was geweest. 'Waarom heet dit het Verboden Land?' vroeg Zomermaan die dicht naast Torka's beenwarmer liep en met haar gehandschoende handje de met schelpen versierde franje vasthield.

Hij stond stil, knielde en sloeg zijn arm om het kind terwijl hij voor zich uitstaarde. 'Dat kan niemand zeggen. Dat kan niemand weten. Men zegt dat in dit verre land nog nooit iemand is geweest. Mis­schien is het verboden omdat de meeste mensen bang zijn voor wat ze niet begrijpen.'

Het meisje dacht over zijn woorden na. Ze zuchtte en legde haar hoofdje op zijn schouder. 'Levenschenker is er niet bang voor. Hij loopt verder alsof hij weet waar hij naartoe gaat.' Torka stond op en zette zijn dochter op zijn schouders. 'Wie weet is dat ook zo, kleintje... wie weet,' zei hij, terwijl hij weer begon te lo­pen.

Achter hen lag het verleden. Voor hen uit lag de toekomst. Torka ging zijn volk voor en keek niet om.