4

Voor hen uit werd de steppe smaller. Ze liepen tussen hoekige, rotsi­ge heuvels door tot ze eindelijk weer in een breed dal kwamen waar de rivier zich tussen rijen duinen een weg had uitgesleten. Het was een grijze, sombere dag. De lucht voelde benauwd aan. De wind kwam uit verre bergpassen en zwiepte over de wereld in lange, gierende vlagen vol stof en sneeuw. Samenpakkende wolken, een plotseling dalende temperatuur en de pijnlijke botten van Wallah maakten hen duidelijk dat er storm op komst was. 'Dit slechte weer zal wel even duren,' verklaarde Wallah. 'De botten van deze vrouw vergissen zich nooit!'

Ze keken naar de lucht. Het zag er ontmoedigend uit. Hoge wol­kenmassa's kwamen in grote flarden op hen afstormen als dolle kud­dedieren die voor een zomerse vuurstorm uitrennen. Alleen was dit een storm waardoor ze ter plekke zouden bevriezen als ze zich niet goed beschermden.

Zonder een woord te spreken begonnen de mannen een brede cirkel van zo'n dertig centimeter diep uit de bevroren huid van de steppe te hakken. Met geslepen kariboegeweien en stenen wiggen sneden ze dikke plaggen gras en aarde weg die later hoog om de buitenrand van de ronde tent zouden worden opgestapeld om hem stevig te ver­ankeren en de ingang te beschermen tegen wind, sneeuw en stof. De materialen die anders zouden zijn gebruikt om aparte hutten voor elk gezin te maken, werden door de vrouwen en meisjes bij el­kaar gelegd. Samen legden ze de beenderen en geweien uit voor het raamwerk van een grote gemeenschappelijke ronde hut. De lange beenderen en ribben van grote dieren werden speciaal voor dit doel door de mannen naast hun speren op hun zwaarbeladen draagstellen meegedragen.

'Waarom maken we een grote hut?' vroeg Zomermaan.

'Omdat deze storm snel opkomt en lang kan duren,' antwoordde Lonit. Ze deed haar netjes opgerolde bepakking af, terwijl de altijd hongerige kleine Umak tevreden aan haar borst sabbelde. 'De storm zal ons overvallen voordat we erin slagen om aparte schuilhutten te bouwen. En in een grote hut zullen we het warmer hebben en zal het gezelliger zijn. Je zult het zien!'

Ondanks Lonits luchthartige toon voelde Zomermaan dat haar moeder bezorgd was. 'Is Moeder bang voor deze storm?' 'Moeder is niet bang!' viel Demmi haar moeder snel bij. 'Nooit! Mijn moeder is dapper!'

'Het is altijd verstandig om bang te zijn voor een storm,' zei Lonit sussend. 'En het is altijd verstandig om je op het ergste voor te berei­den zodat je er klaar voor bent als het gebeurt. Het ergste. Zomermaan vond die woorden niet prettig klinken en vond het ook niet prettig dat Demmi zo lastig was. 'Demmi is te klein om te helpen!' klaagde ze. 'Nietes!' dreinde Demmi.

'Stil!' zei Lonit dringend. 'We moeten samenwerken. Als Demmi niet probeert mee te werken, Eerste Dochter, zal ze nooit leren hoe ze iemand moet helpen.'

Zomermaan ging op haar hurken zitten en zuchtte spijtig. Ze wilde dat ze Enige Dochter was in plaats van Eerste Dochter. 'Kom nou, niet pruilen,' zei Lonit bestraffend. 'Zie je? Iana heeft haar bepakking al uitgerold en haar huiden al gepakt om boven op de grote hut te leggen. Hier, help me om het wantje van je zusje uit die riem los te maken.'

Zomermaan keek hoe de anderen haastig zwoegden om de grote hut te bouwen. Het leek erg veel werk. Ze voelde zich schuldig. Ze zou eigenlijk mee moeten helpen. Maar hoe kon ze, als Demmi haar steeds in de weg liep? Tussen haar bontrand wendden haar ogen zich naar de hemel. De stormwolken waren prachtig zoals ze als wilde grijze paarden telkens voorbij kwamen snellen. 'Tovenaar zou de wolken kunnen vangen,' zei ze en glimlachte van plezier. Alleen al de gedachte aan Karana maakte dat ze Demmi ver­gat. Hij was zo knap! En zijn ogen waren zo bedroefd en vriendelijk! 'Karana zou de wolken met toverstrikken kunnen vangen en ze weg kunnen halen!' verklaarde ze. 'Waarom vraagt Vader niet aan Tove­naar om de storm weg te jagen?' 'Misschien heeft hij dat al gedaan,' zei Lonit zichtbaar geërgerd. 'Maar de wolken komen nog steeds op ons af, en iedereen - ook Karana en ook jij, Dochter - moet meehelpen om een schuilhut te bouwen! Schiet op! Er is geen tijd meer om te praten!'

Demmi had het warm van schaamte. De huiden waren uitgepakt, maar de franje van haar want was vast komen te zitten in de riemen van het draagstel. Ze keek hoe de lange, hevige stormvlagen maak­ten dat Lonit voorover moest buigen en slechts langzaam naar de andere vrouwen toe kon lopen. De wind sloeg de zware huiden uit haar armen en blies er lucht onder. Demmi keek met grote ogen hoe Lonit met haar rug naar de wind ging staan en probeerde de huiden tot een keurige, handelbare bundel samen te vouwen. Maar doordat ze de kleine Umak tegen haar borst gebonden had, kon ze haar ar­men niet zo ver uitsteken. De huiden wapperden als vleugels in de wind, trokken Lonit achteruit en opzij, en maakten dat ze op haar zij viel.

Demmi schreeuwde, maar Lonit zat al weer op handen en knieën, met haar rug naar de wind met de huiden te worstelen, terwijl Wallah, Iana en Eneela haar overeind hielpen. Samen sleepten de vrou­wen de huiden naar de plek waar de mannen met veel moeite het raamwerk voor de hut aan het opzetten waren. 'Zit stil! Kijk eens wat je hebt gedaan! Niemand zal dat nog los kun­nen krijgen!' foeterde Zomermaan, terwijl ze de want uit de riem probeerde los te peuteren. 'Jij baby!' 'Jij bent ook niet groot!' zei Demmi.

'Groter dan jij!' Het oudere meisje gaf een vinnige ruk aan Demmi's gehandschoende hand. 'Binnenkort zal ik voor de zesde keer het licht zien komen! Dat is bijna volwassen!' 'Dit meisje is drie zomers. Dat is ook oud!' 'Drie is niets!'

De wind floot nu wild. Het was een boze, woeste wind en Demmi voelde zich ook boos en woest. Ze liet nog liever haar want in de riem van haar moeders draagstel achter dan dat ze zich nog een ogenblik langer zo gemeen door haar zusje liet behandelen. Ze had zin om te huilen, maar dan zou Zomermaan nog meer reden hebben om haar een baby te noemen. Ze trok zo hard mogelijk met haar hand en tot haar verrassing schoot die los, al hield de riem de want nog steeds gevangen. Ze zwaaide triomfantelijk. 'Nu ga ik moeder vertellen wat een gemeen meisje jij bent!'

'Niks ervan! Kom terug voordat je hand afvriest!'

'Wil niet!' schreeuwde het kind.

Voortgeblazen en bijna struikelend door de wind rende ze naar haar moeder om te worden getroost. De vrouwen zaten op hun hurken, in een kringetje bijeen, haastig de huiden bij elkaar te naaien en te kijken of ze het juiste aantal extra zware leren riemen hadden om de bij elkaar genaaide huiden aan het benen raamwerk van de hut te bevestigen. Het was duidelijk dat ze niet van hun taak wilden wor­den afgeleid en het meisje werd dus door Lonit, Iana, Wallah, Mahnie en Eneela uitgescholden, niet alleen omdat ze ongehoorzaam was en hen van hun werk afhield, maar ook omdat ze haar want had achtergelaten en gevaar liep te bevriezen.

'Ik zei het wel!' Zomermaan schreeuwde om zich boven de wind uit verstaanbaar te maken terwijl ze naast Demmi kwam staan. Het ou­dere meisje wendde zich tot haar moeder. 'Alsjeblieft, Moeder, ik ben groot, ik kan helpen.'

'Haal je want, Demmi, en doe hem aan,' zei Lonit kortaf. 'Zomer­maan, help jij ons hier zoveel je kunt.'

De tranen prikten in Demmi's ogen. Om te voorkomen dat iemand ze zag, trok ze haar bontrand naar voren en stopte ze haar blote hand diep onder de warme vacht die haar gezicht beschermde, terwijl ze met grote stappen terugliep naar de plek waar ze haar want had ach­tergelaten.

Maar daar zat Aar, haar want op te eten! Broeder Hond was zo groot als een wolf en zijn tanden waren net zo scherp. Hoe kon ze hem la­ten ophouden?

'Broeder Hond eet vlees, geen wanten!' schreeuwde ze. Ze wees met een vinger naar hem, stak haar vinger toen weer snel in haar mond en begon er op te zuigen. De vinger was al zo koud dat hij pijn deed! De hond hield zijn kop scheef. Zijn ogen waren tot spleetjes dichtgeklemd tegen de wind die woest door zijn vacht blies. Hij spuugde wat er nog over was van de want uit, blafte een paar keer en maakte geen aanstalten om haar tegen te houden toen ze de restanten weg­griste van wat een paar tellen daarvoor een heel mooi genaaid voor­werp was geweest.

De want was aan flarden gescheurd en nat van het speeksel van de hond, maar Demmi deed hem toch maar aan. Ze schrok toen ze zag dat de franje er vanaf was gegeten en dat de pakriem van haar moe­der weg was. Ze bukte zich om naar de riem te zoeken, maar er kwam zo'n harde windvlaag dat ze door haar knieën zakte en naast de hond ging zitten.

Dit meisje houdt niet van al dat gewaai, dacht ze, hopend dat de wind haar niet kon horen. De hond was groot en warm, en zijn lichaam hield de wind tegen. Demmi keek naar zijn brede, grijzige, zwartgemaskerde kop en tot haar verrassing keek het dier ook naar haar. Zijn lange, natte tong gaf een vochtige lik onder haar bontrand op haar wang. De lik kriebelde en verjoeg haar angst. Demmi giechelde en drukte zich dichter tegen de hond aan. Ze vond hem lief. Hij was aardiger dan Zomermaan. Hij was tenminste niet boos op haar.

'Blijf hier, Aar. Help Demmi de pakriem te vinden.' Ze zat met een arm om de voorpoot van de hond geklemd.

Aar bleef, maar niet omdat het kind het vroeg. Deze wind had iets akeligs, iets gevaarlijks en angstaanjagends. Het meisje en de hond wisten het. Demmi kon zijn hart snel voelen kloppen. Ze merkte dat hij zenuwachtig was toen hij zijn kop liet zakken, zijn snuit naar de opkomende storm draaide en naar de mannen staarde die wor­stelden om het raamwerk van de hut op te zetten. In de zich langzaam vormende nevel van opgewaaide sneeuw en stof zag Demmi dat het de mannen niet goed lukte. De hut zou heel groot worden, als ze er ooit in slaagden om hém op te zetten. Ze hadden al gaten gehakt voor de palen en in die gaten zetten ze de ribben en lange beenderen van grote grazers die steun aan hun draagstel hadden gegeven. Maar zodra een bot in een gat zat en zo was gedraaid dat het aan een ander bot kon worden vastgemaakt, begon de wind vreselijk te wervelen en blies de staken die al vastza­ten weer omver. Het boze geschreeuw van de mannen vermengde zich met het ongeruste gekerm van de vrouwen. Demmi maakte zich zorgen. Ze wist dat de beenderen pas stevig zouden staan als de huiden eroverheen waren gelegd en waren vast­gesnoerd, stevig in de grond waren verankerd en met plaggen waren verzwaard. Ze wist ook dat het vanaf het begin der tijden verboden was dat mannen en vrouwen samenwerkten bij het opzetten van een tent. Het benen raamwerk oprichten was mannenwerk en het uitspreiden van de huiden eroverheen was vrouwenwerk. Maar als mannen en vrouwen nu niet samenwerkten, zouden ze geen van bei­den hun werk kunnen voltooien en zou de storm hen overvallen voordat ze een schuilhut hadden gebouwd.

Schuilhut. Opeens drong de betekenis van het woord pas goed tot haar door. Terwijl ze vol angst en verbazing toekeek, zwiepte er zo'n geweldige stormvlaag over de aarde dat zij en de hond allebei achter­over werden geslagen.

Het was een koude, duistere storm en hij brulde als duizend leeu­wen die razend waren van de honger. Demmi moest haar armen om Aars nek slaan om niet te worden weggeblazen. Maar ze werd even­goed weggeblazen, en de hond ook! Aar en zij rolden onderstebo­ven. Ze voelde hoe hij probeerde te gaan staan. Hij grauwde, niet te­gen haar maar tegen de wind terwijl hij worstelde om overeind te komen. Toen ging hij bewust tussen haar en de wind staan. Aar!' riep ze bang. Ze duwde haar gezicht in zijn nek en vocht naast de hond om hem te helpen overeind te blijven en zelf ook haar even­wicht te bewaren in de wind. Ze probeerde haar hielen in het bevro­ren oppervlak van de toendra te graven, maar ze werd nog steeds achteruitgeduwd. Wat ze ook probeerde, ze kon niet gaan staan en bleef achteruitglijden.

De hand die ze om Aars nek had geslagen was die met de verscheur­de handschoen. Ze kon haar vingers niet meer voelen, maar wist dat ze zich niet langer kon vasthouden. Ze keek achterom naar de ande­ren en zag Simu plat voorover liggen. Grek, Torka, en Karana vielen tussen de instortende beenderen op hun knieën. Terwijl Wallah, Eneela en Iana zich aan elkaar vasthielden, probeerde Lonit Zomer­maan te pakken net toen een paar van de grootste huiden wegwaai­den. Een ervan raakte Lonit zo hard dat ze viel, terwijl Zomermaan gillend wegwaaide... naar Demmi toe.

Met grote ogen van ongeloof staarde Demmi naar de in bont gehul­de gestalte van haar zuster die over de grond naar haar toe kwam rol­len tot ze tegen elkaar botsten. Samen met de hond rolden ze verder in de zwarte, verstikkende wind, over de rand van de wereld...

Torka wist niet dat een man kon vliegen, maar de wind had zich meester gemaakt van zijn kinderen en dus vloog hij op de kracht van gefranjerde armen zonder veren. Vleugels hadden hem niet beter kunnen dienen. Met de wind in zijn rug, die gierend probeerde hem tegen de grond te slaan, zette hij zich vanuit zijn geknielde positie af en begon te rennen. 'Demmi! Zomermaan!' riep hij.

Gebogen rende hij naar voren en voelde hoe pure wilskracht zijn le­dematen energie gaf. Maar de wind had nog meer kracht. Die sloeg hem neer en maakte dat de kinderen en de hond zo ver wegrolden dat hij ze niet kon pakken.

De pijn schoot door zijn knieën en handpalmen toen hij struikelde en zijn val nog maar net kon breken. Maar de pijn in zijn hart was nog erger wanneer hij dacht aan zijn hulpeloze kleintjes die in de onzichtbare, kwaadaardige greep van deze monsterachtige storm waren. De pijn veranderde snel in woede en die woede werd gevoed door het donkere vuur van vastberadenheid.

Opnieuw begon Torka dus te rennen, deze keer met zoveel kracht dat hij snel de rollende, verwarde bol armen, benen en vacht begon in te halen.

De wind nam toe en gilde alsof hij woedend was. Hij stortte zich op Torka, beukte en stompte hem en zou hem hebben neergeslagen als Torka op dat ogenblik niet zelf met een uitdagende schreeuw een sprong had ingezet die hem op de wind deed rijden. Hij voelde hoe hij in een doelbewuste boog als een goed gemikte speer werd weggezwiept en even dacht hij vol verbazing: zo is het om te zweven... als een adelaar... als een havik... als een reuzencondor! In zijn sprong probeerde de wind hem neer te slaan en te verplette­ren. Toen hij uiteindelijk viel, landde hij zachtjes, alsof zijn beende­ren hol waren en zijn vleugels even breed als die van een adelaar. Hij kwam met zijn armen en benen uitgestrekt tussen de kleintjes en de hond neer. Hij hield ze vast onder zijn beschermend uitgespreide li­chaam, terwijl de wind opeens draaide en ging liggen.

'Het gaat vast weer waaien,' voorspelde Wallah. 'Kijk! De wolken worden alweer donkerder en dikker!'

Lonit omhelsde haar kleintjes te midden van een beschermende kring van vrouwen en keek of ze niets hadden gebroken of ge­kneusd.

'De schuilhut moet nu worden opgezet! Kom! Iedereen moet helpen, mannen en vrouwen samen,' zei Torka.

Lonit keek op. Torka stond tussen de mannen en de vrouwen. Karana knielde naast hem en keek of Broeder Hond niet gewond was. 'Ja! We moeten opschieten!' gaf Grek toe, die naar de hemel keek en zag dat de wind weer begon toe te nemen. 'Jij hebt van alle vrouwen de meeste ervaring,' zei hij tegen Wallah. 'Geef jij de anderen de lei­ding bij het aan elkaar naaien van de huiden en wanneer wij man­nen de beenderen hebben opgezet en vastgebonden, kunnen jullie samen...

'Nee!' onderbrak Torka hem. 'Het benen raamwerk moet worden opgericht terwijl de huiden er overheen worden gespannen. Man­nen en vrouwen moeten samenwerken, omdat iedereen nodig zal zijn om de riemen vast te maken wanneer we...' Lonit zag de jonge Simu verstijven. 'De vrouwen mogen de beende­ren niet aanraken voordat die stevig in de gaten zitten en zijn vastge­snoerd aan de...'

'Ze moeten onder de huiden worden vastgemaakt,' viel Torka hem in de rede. 'De huiden zullen de wind tegenhouden en het benen raamwerk rechthouden totdat de laatste knopen zijn gelegd.' 'Het is verboden!' protesteerde de jongere jager. Grek knikte en boog zijn hoofd. 'Het is verboden in het land in de verte. Bij de stammen was het...'

'Dit is niet het land in de verte!' antwoordde Torka scherp. 'Dit is een nieuw en onbekend land! En in nieuwe en onbekende situaties moeten mensen zich nieuwe gewoonten eigen maken, willen ze overleven!'

Lonit voelde haar hart snel kloppen. De kleine Umak bewoog aan haar borst, rekte zich uit en maakte zielige geluidjes terwijl Zomer­maan en Demmi allebei in haar beschermende armen kropen. Ze keek naar de gezichten van de jagers en hun vrouwen. Wat zagen ze er verloren en bang uit.

Maar er was een geweldige storm op komst en Lonit wist net als ie­dereen dat de kleine groep geen enkele kans had om te overleven zonder schuilhut. Langzaam en vastberaden stond ze op en ging recht overeind staan. Met haar handen op de hoofdjes van haar dochters keek ze naar haar man en daarna naar haar volk. 'Kom. Jullie allemaal,' zei ze kalm, alsof ze in de stralende zon onder een heldere hemel voor een kant en klare kuilhut stond. 'Jullie heb­ben ervoor gekozen om Torka te volgen toen de krachten der schep­ping ons naar dit nieuwe land voerden. De grote mammoet loopt voor ons uit. Als we op een nieuwe manier moeten samenwerken is dat omdat de geesten het willen. Deze duistere storm is een roofdier en wij zullen zijn prooi zijn als we geen hut kunnen bouwen. Kom. We zijn mensen van de open toendra en we hebben heel wat stor­men meegemaakt. Lonit zal samen met Torka werken, naast elkaar, vrouw met man. Naast hem en met hem, voor altijd en eeuwig. Lo­nit is niet bang.